30 991
Beleidsdoorlichting Economische Zaken

nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 juni 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 17 oktober 2008 inzake de beleidsdoorlichting van het ondernemerschapsbeleid (Kamerstuk 30 991, nr. 5).

De minister en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Timmer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

Vragen over de effecten van ondernemerschapsbeleid

1, 10, 13 en 20

Was het zinvol geweest om meer en beter ondernemerschap kwantificeerbaar te maken zodat de effectiviteit gemeten zou kunnen worden, want Nederland lijkt ondernemender te zijn geworden, maar hier wordt veelal aan toe gevoegd dat «het resultaat moeilijk aan te tonen is» of «een empirische schatting van de effecten van de instrumenten op de operationele doelstelling niet mogelijk lijkt te zijn»?

Is de regering bereid voor toekomstige maatregelen aangaande ondernemersbeleid van tevoren duidelijk aan te geven wat de beoogde effecten zijn en hoe deze gemeten zullen worden?

Hoe is de regering van plan de samenhang te verbeteren? Hoe word deze samenhang getoetst?

Waarom is de stelling van de regering dat het steeds beter gaat met het ondernemerschap in Nederland slechts gebaseerd op het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking? Hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling «meer en beter ondernemerschap»?

De operationele doelstelling «Stimuleren van meer en beter ondernemerschap» is gevangen in een aantal indicatoren, zoals de ondernemersquote, het aandeel volwassenen dat actief bezig is met het opzetten van een onderneming en het aandeel starters in verhouding tot de beroepsbevolking. Verder is onlangs in de Verantwoordingsbrief (zie TK, 2008–2009, 31 915 nr. 1) van het kabinet gewerkt met een nieuwe delivery methodiek. Voor de doelstelling voor ondernemerschap wordt daarbij gewerkt met de TEA-index (d.i. Total Entrepreneurial Activity-index, voor aankomend en jong ondernemerschap) en het aandeel snelle groeiers. Tot slot zijn er natuurlijk specifieke indicatoren op instrument- en of programmaniveau.

De stelling dat het steeds beter gaat met het ondernemerschap in Nederland is dus niet alleen gebaseerd op de ontwikkeling in de ondernemersquote, maar op al deze indicatoren. De CBS publicatie «Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2008» laat een stijging zien in de cijfers voor Nederland op de indicatoren ondernemersquote, de TEA-index en het aandeel snelle groeiers. Voor deze drie indicatoren geldt dat de positie van Nederland ten opzichte van een groep benchmarklanden, zoals Duitsland, België, het VK, de VS en Denemarken, is verbeterd. Nederland telt dus meer ondernemers dan voorheen en deze ondernemers blijken ook nog eens beter in staat om te groeien (alhoewel Nederland relatief gezien nog steeds achterop ligt qua snelle groeiers). De snelle en doorgroeiende ondernemingen zijn bij uitstek een voorbeeld van beter ondernemerschap, aangezien zij bijdragen aan innovatie en productiviteit, en daarmee aan de economische groei van Nederland. Maar ook de nieuwe aanwas van ondernemers is van belang voor vernieuwing en dynamiek en daarmee indirect voor innovatie en productiviteit; er is dus niet alleen sprake van meer, maar ook van beter ondernemerschap.

Wel is het vervolgens moeilijk om het resultaat van het ondernemerschapsbeleid op deze uitkomsten eenduidig aan te tonen, aangezien de relatie tussen de output van het ondernemerschapsbeleid en de outcome in de economie niet één op één is. Zo beïnvloedt de conjunctuur de uitkomsten van de indicatoren sterk, zoals de huidige crisis ook laat zien. Daarnaast is de koppeling van instrumenten naar de operationele doelstelling in het verleden vaak niet expliciet gemaakt. Deze kritische kanttekening hebben wij ons eerder al in breder opzicht ter harte genomen. We werken tegenwoordig met de delivery methodiek, waarbij EZ op groen staat voor de doelstelling «Meer ondernemers met personeel en meer snelle groeiers» uit het Beleidsprogramma.

Voor zover mogelijk willen wij deze methodiek verder uitwerken voor het beleid op gebied van ondernemerschap, zodat we zoveel mogelijk de (voorgenomen) invloed van dat beleid kunnen aangeven en meten. We baseren ons hierbij op empirische onderzoeken naar de determinanten van ondernemerschap en de invloed van overheidsbeleid hierop. Met het verder uitwerken van deze methodiek kan ook de samenhang van het totale ondernemerschapsbeleid inzichtelijker worden gemaakt.

Vragen over de betrokkenheid van het EIM

2 en 3

Is het EIM wel het juiste bureau om deze doorlichting te doen, mede in het licht van hun betrokkenheid met het beleid van EZ? Welke voor- en nadelen hebben de betrokkenheid van het EIM op deze beleidsdoorlichting?

Waarom heeft de regering niet gekozen voor een aanvullende borging door een ander onderzoeksinstituut dan EIM, gezien de betrokkenheid van EIM bij de totstandkoming van het ondernemersbeleid?

Het EIM is een gerenommeerd onderzoeksbureau met uitgebreide expertise op het gebied van ondernemerschap en vanuit die hoedanigheid het juiste onderzoeksbureau voor het uitvoeren van deze beleidsdoorlichting. Het EIM is niet betrokken bij de totstandkoming van het ondernemerschapsbeleid, maar kan, net als andere onderzoeksbureaus, beleidsondersteunend onderzoek verzorgen voor EZ op het terrein van MKB en ondernemerschap. Voor dergelijke onderzoeksopdrachten moet het EIM concurreren met andere bureaus in een tenderprocedure.

Dat was ook het geval voor de beleidsdoorlichting, waarbij we vijf onderzoeksbureaus hebben verzocht om een offerte uit te brengen voor deze opdracht. Op basis van de kwaliteit, expertise, onderzoeksaanpak en kosten is vervolgens in een standaard selectieprocedure de keuze gevallen op het EIM. De doorlichting is begeleid door een brede commissie met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, kennisinstellingen en diverse departementen. Daarnaast zijn de resultaten van de doorlichting afgestemd in een werksessie met partijen uit het veld van ondernemerschap, waaronder een aantal ondernemers.

Vragen over de conclusies van de beleidsdoorlichting

4, 17 en 18

Kan uitgebreid worden ingegaan op de vraag of de hoofdconclusie van het kabinet aansluit op de bevindingen van het EIM?

Hoe beoordeelt u kritiek op de hoofdconclusie dat het ondernemerschapsbeleid doeltreffend en legitiem is, niet wordt ondersteund door de bevindingen uit de beleidsdoorlichting? Waarop is deze conclusie gebaseerd?

Hoe verhoudt de beoordeling dat het beleid doeltreffend en legitiem is, zich tot de conclusie van het EIM dat bij 11 van de 15 deelconclusies onduidelijkheid is over de resultaten van de ingezette maatregelen, dat de resultaten bij 2 deelconclusies beperkt zijn en dat de resultaten bij 2 deelconclusies waarschijnlijk vrij goed zijn? Vindt de regering een waarschijnlijk positief resultaat bij 2 van de 15 deelconclusies een goed resultaat?

De conclusie van het kabinet sluit nagenoeg één op één aan op de conclusie van het EIM, namelijk dat het ondernemerschapsbeleid in grote lijnen doeltreffend en legitiem is. Maar met de kanttekening dat de doelgerichtheid te wensen over laat, omdat de link tussen de doelstellingen per regeling en de operationele doelstelling op de begroting niet altijd expliciet wordt gearticuleerd. Een eerste logische verklaring hiervoor is dat de verschillende ondernemerschapsinstrumenten en of -programma’s langer bestaan dan de recent bijgestelde vormvereisten van een begroting. Een tweede verklaring is dat de bijdrage aan de operationele doelstelling vaak een indirecte is. Zo zijn de kapitaalmarktinstrumenten direct gericht op het wegnemen van knelpunten in de toegankelijkheid van kapitaal en dat kan weer leiden tot meer en beter ondernemerschap. Dit blijkt ook uit de doorlichting, waarin wordt gesteld dat de regelingen meestal wel doeltreffend zijn ten aanzien van de voor de regeling geformuleerde doelstellingen.

Volgens het EIM is er geen reden om aan te nemen dat het ondernemerschapsbeleid niet doeltreffend bijdraagt aan de doelstelling van meer en beter ondernemerschap. De deelconclusies van het EIM geven hier ook geen aanleiding toe. De vraagtekens in de tabel zijn niet toegekend wegens een gebrek aan legitimiteit van de ingezette maatregelen, maar zijn een gevolg van de relatieve beperkte periode sinds de maatregelen in werking zijn getreden. Overigens tellen wij bij 7 van de 15 deelconclusies een vraagteken in de tabel met de resultaten. Daarbij wordt het resultaat in 8 van de 15 deelconclusies positief beoordeeld en wordt in de overige 7 deelconclusies geoordeeld dat het resultaat vanwege de doorlooptijd nog onduidelijk is. De kritiek dat de conclusies niet zouden worden ondersteund door de bevindingen uit de beleidsdoorlichting delen wij dus niet.

35

Kan de regering een update verschaffen van de tabel op pagina 40 van het rapport?

De tabel op pagina 40 van het rapport is nog steeds actueel. Natuurlijk is het mogelijk dat door de huidige crisis tijdelijk een aantal aspecten van het ondernemerschapsbeleid meer urgent zijn. Denk bijvoorbeeld aan de verruiming van de kredietmogelijkheden voor ondernemers («toegankelijkheid van financiering»). Ook zijn door dit kabinet verdere maatregelen getroffen om de liquiditeitspositie van ondernemers te verbeteren, de regeldruk voor ondernemers verder te verlagen en de investeringsmogelijkheden voor ondernemers te verruimen.

Vragen over de theorie achter ondernemerschapsbeleid

5 en 15

Wat is de definitie van marktfalen en overheidsfalen? Wanneer dient de overheid marktfalen te corrigeren? Dient de overheid dit ook te doen wanneer dit corrigerende beleid niet effectief is? Kan de regering dit plaatsen in een bredere visie op de economie?

Kan de regering een opsomming geven van overheidsfalen, waarbij de overheid een rol kan spelen bij het oplossen van dit falen?

Marktfalen en overheidsfalen zijn standaardbegrippen in de economische analyse. Marktfalen treedt op als de vrije werking van de markt vanuit maatschappelijke welvaart geen optimale uitkomsten tot stand brengt. In dat geval treden er welvaartsverliezen op. Een voorbeeld hiervan is de belasting van het milieu die voortkomt uit productie, omdat deze belasting niet in de prijzen van producten en diensten tot uitdrukking komt. Het beprijzen van deze belasting van het milieu (zoals door een emissiehandelssysteem) leidt er dan toe dat de prijzen beter de werkelijke schaarsteverhoudingen weergeven. Hierdoor neemt de welvaart toe en komt er een meer optimale allocatie van productiefactoren tot stand. Een ander voorbeeld is het investeren in R&D. Omdat bedrijven die investeren in de kennisontwikkeling van hun producten het risico lopen dat deze kennis «gratis» weglekt naar de concurrentie (zogenaamde kennis spillovers) wordt er te weinig geïnvesteerd in R&D. Dat leidt tot welvaartsverliezen. Kennisbescherming en subsidies kunnen dit marktfalen verzachten zodat bedrijven geprikkeld worden in R&D te investeren. Het investeren in R&D leidt tot welvaartswinsten (meer economische groei, meer innovatie).

In de economische theorie wordt voor deze voorbeelden het concept van «externe effecten» gebruikt. In algemene zin treden deze externe effecten op wanneer een actie van de ene partij voor- en/of nadelen met zich meebrengt voor andere partijen die niet bij de besluitvorming over de actie zijn betrokken. Naast externe effecten kan marktfalen ook optreden als gevolg van informatieasymmetrie (zoals bijvoorbeeld op de kapitaalmarkt) en netwerkexternaliteiten (zoals bijvoorbeeld op de energiemarkt).

In de economische wetenschap bestaat er nauwelijks verschil van inzicht dat overheidsingrijpen bij dergelijk marktfalen legitiem is, omdat overheidsingrijpen – mits efficiënt en effectief vormgegeven – in deze gevallen leidt tot een verhoging van de welvaart van de samenleving als geheel.

Overheidsfalen treedt op als de remedie van overheidsoptreden ernstiger is dan de kwaal van marktfalen. Overheidsingrijpen leidt in dat geval juist tot welvaartsverlies in plaats van welvaartswinst, doordat marktverstoringen kunnen optreden. Bestuurlijke inefficiëntie, te veel of tegenstrijdige regelgeving en «insider-outsider» problemen (nieuwkomers die geen kans krijgen vanwege lobbypraktijken van bij de overheid bekende partijen) zijn daar voorbeelden van.

In het geval marktfalen optreedt, is overheidsingrijpen gerechtvaardigd indien de welvaartwinsten de kosten van dat ingrijpen ruimschoots overstijgen en het betreffende marktfalen effectief wordt tegengegaan. Overheidsingrijpen brengt de maatschappij dan een hogere welvaart dan de markt. Binnen de economische theorie is dit een grens die nauw let, maar lastig precies te bepalen is. In de praktijk gaat het erom de markt de ruimte te geven en pas tot overheidsingrijpen over te gaan als dat effectief en efficiënt bijdraagt aan het wegnemen van welvaartsverliezen en leidt tot welvaartswinsten voor de samenleving als geheel.

In een moderne markteconomie als die van Nederland gaat het om het creëren van de juiste balans tussen markt en overheid; een sterke markt en een sterke overheid horen bij elkaar. Bij het vinden van die balans gaat het erom de markt de ruimte te geven en tegelijkertijd het publieke belang te borgen op een zo efficiënt mogelijke manier. EZ hanteert dit economisch-analytische kader, dat is ontleend aan de economische wetenschap, ook bij het vormgeven en ontwikkelen van haar ondernemerschapsbeleid.

14

Wat verstaat de regering onder «minder of slechter» ondernemerschap dan (maatschappelijk) gewenst?

Ondernemers zorgen voor dynamiek op de markt. Indien in een bepaalde sector te weinig spelers op de markt actief zijn, dan hebben zittende spelers marktmacht. Hierdoor kunnen zij hogere prijzen rekenen aan de consument dan maatschappelijk wenselijk. Meer spelers op de markt zorgen voor meer concurrentie en lagere prijzen voor de consument. Tevens houden nieuwe bedrijven de bestaande bedrijven wakker via een hogere concurrentie. De zittende bedrijven worden geprikkeld om efficiënter te opereren en te innoveren. Zodoende bevorderen nieuwe bedrijven indirect de productiviteit van het gehele bedrijfsleven.

De overheid dient zorg te dragen voor een goed ondernemersklimaat. De waarde van ondernemen komt het beste tot zijn recht in een uitdagende omgeving, waarin concurrentie, dynamiek en minder regels leiden tot een grotere doelmatigheid en vernieuwing. Van de overheid mag worden verwacht dat overheidsingrijpen via wet- en regelgeving en flankerend ondernemersbeleid (of het ontbreken ervan) geen onnodige belemmering vormt voor de start, doorgroei, overdracht en doorstart van ondernemingen. Het overheidsbeleid gericht op ondernemerschap richt zich vooral op het wegnemen van die belemmeringen.

Het minder of slechter hebben van ondernemerschap suggereert tevens dat er sprake is van optimum van het aandeel ondernemers in een economie. Te veel ondernemers betekent dat schaalvoordelen te weinig benut worden, te weinig ondernemers betekent te weinig concurrentie en daardoor mogelijk ook te weinig innovatie. Uit het recente onderzoek«The Relation between Economic Development and Business Ownership revisited» blijkt dit optimum er ook te zijn, maar hangt die af van de mate van welvaart. De «natuurlijke» self-employment rate is een U-vormige functie van het inkomen per hoofd: hoe minder ontwikkeld of hoe meer ontwikkeld een land is, hoe meer ondernemerschap gewenst is.

16

Wat beschouwt de regering als onvoldoende cultureel of sociaal bepaalde preferentie bij mensen voor ondernemen? Kan de regering dit toelichten en aangeven hoe dit te veranderen?

Cultuur is een factor die veelvuldig in verband wordt gebracht met ondernemerschap. Het is te verwachten dat cultuur (waarvan waarden en overtuigingen onderdeel uitmaken) verschillende gedragingen beïnvloedt, inclusief de overweging om ondernemer in plaats van werknemer te worden.

Op het gebied van ondernemerschapsmotivatie neemt Nederland een 13e plaats in op de ranglijst met 23 OECD-landen. Nederland scoort lager als het gaat om het aandeel individuen met een voorkeur voor ondernemerschap boven werken in loondienst. In Nederland is dat 33%, terwijl het EU15-gemiddelde op 45% ligt en de VS hier met 61% nog ver boven uitkomt.

Verandering van de ondernemerschapscultuur via beleid is een zaak van lange adem. In het onderwijs kan een ondernemende cultuur verder worden gestimuleerd. Het kabinet probeert de ondernemerschapscultuur te verbeteren via onder andere de vermindering van administratieve lasten voor ondernemers, het actieprogramma onderwijs en ondernemen en fiscale prikkels voor ondernemers (zoals via de MKB-winstvrijstelling).

Vragen over de uitvoeringskosten

6 en 43

Wat is het totale budget voor subsidies binnen het ondernemersbeleid? Welk deel van het totale budget voor subsidies gaat naar ondernemers en welk deel naar de medewerkers van Economische Zaken en naar de overheid?

Wat zijn de uitvoeringskosten van de BBMKB, Tante Agaath, de fiscale maatregelen, FOM, beroepsonderwijs in bedrijf, en de microkredieten en de technopartner Seed-faciliteit en hoe staan deze in verhouding tot de uitgaven van deze regelingen? Hebben deze bestedingen voldoende bekendheid en zijn deze bestedingen aangesproken? Is het geld voor deze bestedingen vorig jaar volledig benut? Zo ja, is er dan niet te weinig geld beschikbaar geweest? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?

Voor het overzicht van budgetten en instrumenten binnen het ondernemerschapsbeleid verwijzen we naar de Rijksbegroting 2009 van het ministerie van Economische Zaken (zie TK, 2008–2009, 31 700 XIII, nr. 2). In beleidsartikel 3 «Een concurrerend ondernemingsklimaat», onder de operationele doelstelling 2 «Stimuleren van meer en beter ondernemerschap» vindt u de toelichting op de verschillende instrumenten.

Het aandeel van de uitvoeringskosten op het totale budget varieert al naar gelang de werkzaamheden die moet worden verricht en het gepubliceerde bedrag. De kostenefficiëntie van instrumenten is dan ook moeilijk vergelijkbaar.

Voor de bovengenoemde regelingen zijn hieronder de uitvoeringskosten meer gespecificeerd aangegeven, met uitzondering van Microfinanciering. Hiervoor kan nog geen informatie worden gegeven over de uitvoeringskosten, aangezien deze regeling zich op dit moment in de pilotfase bevindt. De uitkomsten van deze pilotfase zullen leiden tot een meer definitieve vormgeving van deze regeling.

BBMKB (Besluit Borgstelling MKB Kredieten)

De uitvoeringskosten van de BBMKB door SenterNovem bedragen € 1,9 mln. Deze kosten zijn relatief laag in verhouding tot het totale BBMKB garantieplafond.

De totale benutting van de BBMKB bedroeg in 2008 € 601 mln bij een budget van € 730 mln. Daarmee voldeed de BBMKB aan de doelstelling van 80% benutting.

Bekendheid BBMKB: alle deelnemende banken passen de regeling toe. Verder kan in het algemeen worden opgemerkt dat verbetering van de informatievoorziening en het vergroten van de bekendheid – zeker ook vanwege de huidige crisis – een voortdurend proces is, waaraan samen met de banken en werkgeversorganisaties verder gewerkt wordt. We zien naast de overheidsinspanning op het gebied van informatievoorziening (zie het blok met vragen over communicatie 22, 51, 58 en 62 op pagina 17 e.v.) dat banken intern de bekendheid van deze regeling vergroten. Tevens wordt de BBMKB richting adviseurs en het MKB gepromoot, zodat zij bij banken om toepassing van de regeling kunnen vragen.

Tante Agaath-regeling

De Belastingdienst is belast met de uitvoering van de Tante Agaath-regeling. De uitvoering van de regeling verloopt via de aangifte inkomstenbelasting. De rol van de Belastingdienst is verder het registeren van durfkapitaalleningen en het afgeven van beschikkingen. De Belastingdienst registreert niet welk deel van de kosten van de belastingdienst specifiek samenhangt met de uitvoering van de Tante Agaath-regeling.

Uit de evaluatie van de Tante Agaath-regeling (zie TK, 2005–2006, 30 300 XIII, nr. 57) blijkt dat de Tante Agaath-regeling niet optimaal bekend is onder de doelgroepen. Vanuit diverse hoeken is er op gewezen dat de naamsverandering van Tante Agaath-regeling in de Durfkapitaalregeling de bekendheid geen goed heeft gedaan. Daarom is door het kabinet voorgesteld om in alle externe communicatie over de regeling de naam «Tante Agaath-regeling» te gebruiken (zie TK, 2005–2006, 30 300 XIII, nr. 57). Bij de belastingadviespraktijk en bij banken is de Tante Agaath-regeling voldoende bekend.

De Tante Agaath-regeling is een open-einde regeling. Dit betekent dat er geen vast bedrag aan budget is vastgelegd. In bijlage 5 bij de Miljoenennota is de realisatie en prognose van de belastinguitgaven voor de Durfkapitaalregeling opgenomen. De uitgaven zijn stabiel.

Fiscale maatregelen/ondernemersfaciliteiten

Er is een evaluatie uitgevoerd naar de fiscale instrumenten gericht op ondernemerschap (zie TK, 2005–2006, 29 949, nr. 56). Daarbij is voor het bepalen van de administratieve lasten het EIM-model Mistral, ofwel het standaardkostenmodel, ingezet. De kostprijs voor het overheidsapparaat c.q. de Belastingdienst van de uitvoering en handhaving per specifiek instrument, en daarmee de vraag of er sprake is van een kostenefficiënte inzet van middelen, is niet in de evaluatie van de fiscale ondernemersregelingen meegenomen. Daarover is dus geen informatie beschikbaar.

Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Belastingen als beleidsinstrument» (zie TK, 2007–2008, 26 452, nr. 5) hebben de commissie voor de rijksuitgaven en de vaste commissie voor Financiën vragen gesteld over de beschikbare informatie over de uitvoeringskosten in evaluatierapporten over belastinguitgaven. Hieronder vallen ook de fiscale ondernemersregelingen. Het antwoord op deze vraag (zie TK, 2007–2008, 26 452, nr. 7) luidt: «Alle beschikbare informatie over uitvoeringskosten van belastinguitgaven wordt in de evaluatierapporten opgenomen.». Dit betreft meestal de kwalitatieve informatie over knelpunten die bekend zijn bij de kennisgroepen van de Belastingdienst en uitvoeringskosten van externe uitvoeringsdiensten van regelingen. Voorts kan worden verwezen naar de jaarlijkse publicatie van het Beheerverslag van de Belastingdienst. Daarin wordt niet specifiek ingegaan op de uitvoeringskosten van belastinguitgaven, maar er is wel een bijlage opgenomen met beschikbare kengetallen.

Voor de Belastingdienst zelf zijn geen specifieke uitvoeringskosten over belastinguitgaven bekend. De processen zijn er niet op ingericht en door de geïntegreerde manier van werken is het niet goed mogelijk om tot een nadere toerekening aan onderdelen van het proces te komen. Het is vaak ook niet mogelijk om rechtstreeks te achterhalen hoeveel van een faciliteit gebruik wordt gemaakt. Het uitvragen van alle benodigde gegevens op aangiftebiljetten past niet binnen het beleid om in het aangiftebiljet alleen gegevens te vragen die van belang zijn voor het vaststellen van de verschuldigde belasting. Het past ook niet in het streven naar verlaging van de administratieve lasten. Als benadering voor de uitvoeringskosten van alle belastinguitgaven samen wordt uitgegaan van 0,5% van het budgettaire beslag.

Met betrekking tot de MKB-winstvrijstelling merken wij op dat deze regeling pas op 1 januari 2007 in werking is getreden en dat bij de invoering is aangegeven dat er geen extra uitvoeringskosten mee gemoeid zijn.

Bekendheid fiscale instrumenten: bij het doorlopen van de verplichte belastingaangifte komt de ondernemer vanzelf toe aan de vragen over de fiscale instrumenten. Ook bij de belastingadviespraktijk zijn de fiscale instrumenten voldoende bekend.

De fiscale maatregelen zijn open-einde regelingen, er is geen vast bedrag aan budget vastgelegd. In bijlage 5 bij de Miljoenennota is de realisatie en prognose van de belastinguitgaven opgenomen. De uitgaven zijn over het algemeen stabiel, meestal in een stijgende lijn.

FOM (Faciliteit Opkomende Markten)

De FOM wordt uitgevoerd door de FMO (d.i. de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden). Het betreft een revolverend fonds ter grootte van € 115 mln. In 2008 had de portefeuille een omvang van € 100 mln. De FOM is over de jaren heen een kostendekkende regeling.

SenterNovem is belast met het toezicht op de uitvoering van de regeling door de FMO. In 2008 waren de kosten hiervan op basis van nacalculatie € 32 662,50.

Bekendheid van de FOM: de FMO, alsook waar mogelijk SenterNovem en de EVD, promoten de mogelijkheden van de FOM actief bij het relevante bedrijfsleven, de banken en intermediairs.

Beroepsonderwijs in Bedrijf

In de jaren 2007 en 2008 bedroegen de uitgaven in het kader van de subsidieregeling Beroepsonderwijs in Bedrijf in totaal € 25 mln. SenterNovem heeft hiervoor circa € 1,2 mln aan uitvoeringskosten gemaakt, dat is 4,8 % van het budget.

De bekendheid van de regeling bij het veld is prima. De omvang van het budget voldoet aan de vraag: eind 2008 was het volledige budget voor de jaren 2007 en 2008 aangesproken. De enkele aanvragen die daardoor niet konden worden toegekend, zijn in 2009 behandeld.

TechnoPartner Seed Capital

De uitvoeringskosten van de TechnoPartner Seed Capital door TechnoPartner/SenterNovem bedragen € 388 000,–. Deze kosten zijn laag in verhouding met het budget dat onder beheer is: € 150 mln bij 22 investeringsfondsen en de inspanningen voor de tenderprocedures.

De Seed Capital regeling is bekend bij de doelgroep, wat begin dit jaar tot veel nieuwe aanvragen leidde. Van het budget van € 22 mln in 2008 (stand Najaarsnota) is € 15,1 mln benut, aangezien bij de beoordeling van de voorstellen door de externe adviescommissie een strikt kwaliteitsniveau wordt gehanteerd.

Vraag over de invloed van de recessie op ondernemerschapsbeleid

7

Leidt de recessie tot een aanpassing van het ondernemingsbeleid? Bieden de gevolgen van de recessie, zoals het inkrimpen van grote bedrijven en een stijgende werkloosheid, kansen voor het MKB? Zo ja, welke?

De economische recessie levert forse nadelige gevolgen op voor zowel grote bedrijven als het MKB. Zo is het nu moeilijker om aan financiering te komen en worden investeringen uitgesteld. Daarnaast is het vaak moeilijker om bijvoorbeeld een launching customer te vinden. Aan de andere kant is het zo dat conjunctuurcycli van alle tijden zijn en deze er ook voor kunnen zorgen dat bedrijven en sectoren die niet levensvatbaar zijn, worden vervangen door wel levensvatbare bedrijven en sectoren. Dat biedt kansen voor het MKB. Daarbij komt dat er in een periode van economische neergang meer ruimte is voor radicale innovaties, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid.

Het probleem voor de economie wordt pas groot als de recessie lang en diep is. In een langdurige crisis kunnen namelijk ook gezonde bedrijven omvallen en voor de toekomst cruciale investeringen worden uitgesteld. Vandaar ook dat door EZ aanvullende maatregelen zijn getroffen om het ondernemersklimaat te versterken. Denk bijvoorbeeld aan de verruiming van de garantiefaciliteiten voor ondernemers en de maatregelen om de liquiditeitspositie van ondernemers te verbeteren, de regeldruk voor ondernemers verder te verlagen en de investeringsmogelijkheden voor ondernemers te verruimen. Of het ondernemerschapsbeleid ook voor de langere termijn moet worden bijgesteld, valt op dit moment nog niet te zeggen.

Vragen over de administratieve lastendruk (AL)

8

Wat zijn de administratieve lasten die uitvoering van het subsidiebeleid met zich meebrengt?

Per 1 januari 2009 zijn de EZ-instrumenten op het gebied van het bevorderen van ondernemerschap gebundeld in de subsidieregeling «Starten, groeien en overdragen van ondernemingen». Met het in werking treden van de regeling zijn maatregelen genomen om de administratieve lasten van de bestaande instrumenten te verlagen. Op dit moment loopt onderzoek naar het effect van deze maatregelen nog. De resultaten worden vóór de zomer verwacht. De regeling is met ingang van 1 februari 2009 uitgebreid met het instrument «Veiligheid kleine bedrijven». Hiervan is wel een recente inschatting van de administratieve lasten beschikbaar.

Ter indicatie van de omvang van de administratieve lasten zijn in onderstaande tabel de AL-percentages van vóór 1 januari 2009 opgenomen. De administratieve lasten van subsidies worden uitgedrukt als percentage van het beschikbare budget. Op deze manier wordt inzichtelijk hoe de administratieve last zich verhoudt tot het ontvangen bedrag.

InstrumentPercentage AL vóór 1-1-2009
SEED2,88%
Kennisexploitatie2,16%
Ondernemerschap en Onderwijs1,56%
Beroepsonderwijs in bedrijf3,71%
Borgstelling MKB0,53%
Groeifaciliteit0,05%
Borgstelling Scheepsbouw1,03%
Veiligheid kleine bedrijven1,09%*

* NB: percentage AL per 1 februari 2009

55 en 56

Ten opzichte van welke periode geldt de doelstelling van een netto reductie van de administratieve lasten van 25 %? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de reductie van administratieve lasten (in cijfers)? Wat zit er nog in het vat?

Denkt de minister nog steeds dat de doelstelling van 25% reductie van de administratieve lasten een haalbare grens zal zijn?

De netto-reductietaakstelling van 25% geldt ten opzichte van de peildatum van 31 maart 2007, de startdatum van het huidige kabinet. Met deze datum als uitgangspunt is er een nulmeting gedaan, die een totale administratieve last van € 8,8 mld heeft opgeleverd. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2009 is inmiddels een reductie van € 1,1 mld gerealiseerd. Dit is ongeveer gelijk aan 10,5% . Door alle departementen zijn reeds plannen gemaakt, die eind 2011 een totale reductie van € 2,2 mld moeten opleveren ofwel 25,4%. Voor meer details verwijzen we naar de Voortgangsrapportage Vermindering Regeldruk (zie TK, 2008–2009, 29 515 nr. 287) die begin mei 2009 aan uw Kamer is gestuurd.

Het kabinet is zeker van mening dat de beoogde 25% reductie in 2011 gehaald zal worden. De voortgang van de realisatie van de AL-reductieplannen wordt nauwkeurig gemonitord en loopt vooralsnog op schema.

Vraag over de doeltreffendheid van ondernemerschapsinstrumentarium

9

Watis de regering voornemens te gaan doen teneinde tot een meer doeltreffend instrumentarium te komen?

Op 28 februari 2008 is de brief «Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk» (zie TK, 2007–2008, 31 200 XIII, nr. 47) naar uw Kamer gestuurd. De stroomlijningsbrief schetst de agenda voor het verder stroomlijnen van het bedrijfsgerichte EZ-instrumentarium.

Het verder stroomlijnen van het financiële EZ-instrumentarium zorgt voor een doeltreffend EZ-instrumentarium. Dit wordt gerealiseerd door:

– Lagere administratieve lasten. De voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voor ondernemers eenvoudiger en geharmoniseerd. EZ heeft reeds één set van algemene (subsidie-) voorwaarden voor heel EZ ontwikkeld, te weten het Kaderbesluit EZ-subsidies, zodat ondernemers eenvoudiger subsidie kunnen aanvragen. Bijvoorbeeld een ondernemer die zowel innoveert als exporteert zal, ook al maakt hij gebruik van meerdere modules, merken dat de procedures hetzelfde zijn. Het Kaderbesluit EZ-subsidies met 1 set van algemene voorwaarden voor instrumenten op de terreinen Innovatie-, Regio- en Ondernemingsfinanciering is begin 2009 in werking getreden. Per 1 januari 2010 wordt het Kaderbesluit uitgebreid voor instrumenten op de terreinen Energie en Internationaal Ondernemen.

– EZ wil lagere administratieve lasten ook bereiken door ondernemers meer vertrouwen te geven (onder het motto High Trust). Bijvoorbeeld door het eenvoudiger verstrekken van voorschotten en minder accountantsverklaringen te eisen.

– Het terugbrengen van het aantal bedrijfsgerichte EZ-regelingen en het bundelen van de regelingen in 7 modules. De onderlinge samenhang tussen de regelingen is hierdoor vergroot. Het bundelen van regelingen zorgt voor massa, verbeterde toegankelijkheid van het instrumentarium, een beter bereik van de doelgroep en minder overhead.

Vragen over sociale samenhang en ondernemerschap

11

Hoeveel mensen die vanuit een uitkeringspositie zelfstandig ondernemer zijn geworden, hebben hun bedrijf failliet zien gaan en bevinden zich nu in de bijstand?

Het kabinet ziet het starten van een onderneming vanuit een uitkering als gelijkwaardig aan de uitstroom naar loondienst. In 2004 zijn er tussen de 6 500 en 7 000 ondernemers vanuit een uitkering gestart, in 2006 is het aantal ondernemers vanuit een uitkering naar schatting toegenomen tot 10 000. Dat is 10% van het totale aantal starters. Het succes van starters uit een uitkering is gelijk aan dat van de gemiddelde starter. Na drie jaar is circa 70% nog actief.1 Overigens betekent het percentage van 70% niet dat de overige 30% allemaal failliet zijn gegaan en in de bijstand zijn beland.

21

Zou de regering nader in kunnen gaan op het gestelde verband tussen sociale samenhang en ondernemerschap?

Het is duidelijk dat ondernemerschap van groot belang is voor economische doelstellingen. Ondernemerschap kan echter ook een positieve impact hebben op sociale doelstellingen, zowel aan de bovenkant als aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat ondernemerschap bijdraagt aan het welbevinden van mensen wordt steeds breder onderkend. Hoewel de inkomens van (startende) ondernemers gemiddeld lager zijn dan die van werknemers en het inkomen minder zeker is, blijkt dat ondernemers over het algemeen meer tevreden zijn over hun werk dan werknemers. Deze hogere tevredenheid is het gevolg van sociale aspecten als onafhankelijkheid, eigen baas zijn, vrijheid en zelfontplooiing.

De sociale impact van ondernemerschap is mogelijk nog groter bij de zogenaamde «necessity entrepreneurs». Dit zijn personen die uit noodzaak een kleine onderneming starten, omdat ze geen baan kunnen vinden die voor hen passend is. Het starten van een eigen bedrijf biedt aan deze groep de mogelijkheid om een inkomen te verdienen dat gelijk of hoger is aan een uitkering. Minstens zo belangrijk is dat ondernemerschap deze groep in staat stelt om zelfstandig actief deel te nemen aan de samenleving.

Een thema waar het verband tussen sociale samenhang en ondernemerschap heel concreet zichtbaar wordt is de wijkeconomie. Ondernemerschap levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en de maatschappelijke cohesie. Het bevorderen van ondernemerschap in aandachtswijken neemt daarom een steeds belangrijker rol in binnen de wijkaanpak. Door middel van beleidsinstrumenten zoals Microfinanciering, Bedrijfsgerichte investeringszones en Veiligheid kleine bedrijven draagt EZ hier concreet aan bij.

Vragen over ondernemerschapsbeleid bij andere ministeries

12

Wat is de samenhang tussen de inspanningen van het ministerie van Financiën en het ministerie van EZ op het gebied van de reductie van de administratieve lasten en het verbeteren van het ondernemersklimaat?

De reductie van administratieve lasten in specifieke zin en de vermindering van regeldruk als geheel vormen een wezenlijk onderdeel van het ondernemerschapsbeleid, omdat ondernemers op deze manier worden ontlast en ondernemen aantrekkelijker wordt gemaakt. Vermindering van de regeldruk voor het bedrijfsleven is een gezamenlijke inspanning van de ministeries van Economische Zaken en Financiën. De hiertoe in het leven geroepen Regiegroep Regeldruk opereert onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de staatssecretarissen van Financiën en Economische Zaken.

In aanvulling op de brede inspanningen gericht op het verminderen van regeldruk en administratieve lasten voor alle bedrijven, bekijken de minister en staatssecretaris van EZ, samen met de staatssecretaris van Financiën en de minister van SZW, of en hoe de doorgroei van startende en kleine bedrijven kan worden bevorderd. Naast de acties uit de notitie «Vergemakkelijken van doorgroei» (zie TK, 2008–2009, 31 311, nr. 21), is begin dit jaar – mede op verzoek van uw Kamer – aan de ondernemersorganisaties MKB Nederland en VNO-NCW gevraagd een top 10 aan belemmeringen voor doorgroei op te stellen. Voor Prinsjesdag 2009 wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

37

Welke activiteiten worden ontplooid om ook op andere departementen ondernemerschap als beleidsprioriteit op een hoger niveau te krijgen? Kan de regering een overzicht verschaffen van de gezamenlijke activiteiten, inclusief de doelstellingen?

Het belang van ondernemerschap wordt binnen het kabinet breed onderkend. In het beleidsprogramma van dit kabinet zijn daarom de prioriteiten om ondernemerschap te bevorderen op hoofdlijnen geformuleerd. De uitvoering gebeurt in nauwe samenwerking tussen de desbetreffende departementen.

Een aantal kenmerkende trajecten:

– Justitie en EZ hebben het starten van een B.V. vereenvoudigd en werken gezamenlijk aan de ontwikkeling van een mogelijk Europese B.V. in het kader van de Small Business Act.

– EZ en OCW werken samen aan het bevorderen van het ondernemerschap in het onderwijs (zie ook vraag 36 op pagina 16).

– Financiën en EZ zijn gezamenlijk via de Regiegroep Regeldruk verantwoordelijk voor de merkbare vermindering van regeldruk voor burgers en ondernemers. Het gaat om een reductiedoelstelling van 25% minder regeldruk. Rijksbreed worden reductie- en vereenvoudigingsvoorstellen gedaan, die zorgen voor meer ruimte voor ondernemers om te kunnen ondernemen. Ook zijn door het Rijk afspraken gemaakt met VNG en IPO over de aanpak van regeldruk voor ondernemers op gemeentelijk en provinciaal niveau.

– Financiën, SZW, LNV en EZ werken samen aan het verder fiscaal bevorderen van het ondernemerschap. In het kader van het bevorderen van ondernemerschap heeft het kabinet aangegeven fiscale regelingen beter toe te willen snijden op de situatie van de startende ondernemer en de doorgroeiende ondernemer (zie notitie bij BP 2009) met grote ambities ten aanzien van innovatie en groei. Ook wordt bezien of de overstap van werknemerschap naar ondernemerschap en terug makkelijker kan worden gemaakt.

– EZ, Financiën en SZW maken zich sterk voor de verbetering van de positie van de zelfstandige ondernemer door het wegnemen van drempels voor ondernemerschap. Zo is de zwangerschapsregeling voor zelfstandige ondernemers geïntroduceerd, zijn er verdere mogelijkheden voor het starten vanuit een uitkering gecreëerd, zijn er ruimere mogelijkheden voor het verzekeren van arbeidsongeschiktheid, is financiering beter toegankelijk door onder andere de introductie van Qredits (onder de vlag van Microfinanciering) en zijn er al een aantal specifieke regels die ZZP-ers hinderen aangepakt, bijvoorbeeld ten aanzien van het verkrijgen van de VAR en de mogelijkheid om per kwartaal BTW-aangifte te doen (in plaats van maandelijks). Daarnaast – en dat is zeker zo belangrijk – wordt steeds meer als vanzelfsprekend rekening gehouden met de «aparte» status van zelfstandigen als belangrijke economische doelgroep in Nederland. Zo geldt de doorwerkbonus voor alle werkenden en dus ook de ZZP-er. Ook bij de totstandkoming van de Miljoenennota wordt stilgestaan bij de effecten op inkomen en/of koopkracht van zelfstandigen. Voor zelfstandigen is onder andere de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet verlaagd.

– EZ, LNV en SZW werken gezamenlijk aan een beter toegankelijke kapitaalmarkt voor ondernemers. Om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kapitaal voor meer risicovolle, innovatieve investeringen te vergroten wordt het kapitaalmarktinstrumentarium vereenvoudigd en verruimd, worden microkredieten geïntroduceerd en wordt investeren als «informele investeerder» aantrekkelijker gemaakt.

– EZ, Justitie, BZK en het georganiseerde bedrijfsleven werken aan het terugdringen van criminaliteit via de «Actieplannen Veilig Ondernemen».

Vragen over de resultaten op bepaalde doelstellingen en indicatoren

19 en 33

Waarom zijn de regeringsdoelstellingen aangaande het groeien en overdragen van een onderneming niet meetbaar opgesteld? Is de regering bereid dit alsnog te doen?

Waarom bestaat er (nog) geen indicator op het gebied van overdracht?

Het kabinet heeft wel degelijk een meetbare indicator voor groei opgenomen. In de Verantwoordingsbrief (zie TK, 2008–2009, 31 915 nr. 1) van het kabinet over de voortgang van de uitvoering van het beleidsprogramma is het aandeel snelle groeiers een van de indicatoren om ondernemerschap (doelstelling 15 onder Pijler 2) te meten. De ambitie is om het aandeel snelle groeiers in Nederland in 2010 op het gemiddelde van de benchmarklanden (de VS, het VK, Denemarken, België en Duitsland) te krijgen.

Voor overdracht is geen kwantitatieve indicator geformuleerd. Het beleid met betrekking tot overdracht is er primair op gericht om bedrijfsoverdrachten soepeler te laten verlopen. Dit is moeilijk in een kwantificeerbare en meetbare overalldoelstelling voor overdracht te vatten. Op basis van diverse data, zoals gegevens uit het Handelsregister of onderzoeken, bestaat een goed beeld over de belangrijkste knelpunten die daarbij spelen. Het kabinet is afrekenbaar op het wegnemen van onbedoelde knelpunten die de overdracht van ondernemingen belemmeren.

28

Het aantal volwassenen dat actief bezig is met het opstarten van een eigen bedrijf was in 2007 gedaald. Hoe zien deze cijfers eruit in 2008? Hoe komt dit?

In 2008 was 2,1% van de Nederlandse volwassenen actief in het opzetten van een eigen bedrijf, zie onderstaande tabel. Daarmee zet de daling zich door. Kanttekening van deze indicator is de aanzienlijke volatiliteit. In het algemeen neemt de animo voor ondernemerschap de afgelopen jaren gestaag toe. Overigens is er de verwachting dat de «Nascent Entrepreneurial Activity» het komende jaar weer zal toenemen. Onderzoek van Thurik1 laat zien dat de mate van ondernemerschap onder andere wordt beïnvloedt door de conjunctuur. Vlak voor een recessie blijken er minder volwassenen actief te zijn met het opzetten van een eigen bedrijf/minder ondernemers te zijn. Tijdens een recessie trekt dit aantal juist weer aan.

YearNascent Entrepreneurial Activity
20012.3
20022.6
20031.7
20043.0
20052.5
20063.6
20072.7
20082.1

Bron: EIM

29

In welke mate is het een probleem dat Nederland qua ondernemerschapservaring onder het EU-15 gemiddelde scoort en waarom?

Het hebben van ondernemerschapservaring is geen doel op zich, maar het is wel zo dat het actief bezig zijn met het starten van een bedrijf positief wordt beïnvloed door eerdere ervaring met ondernemerschap. Met name in de Angelsaksische landen is de groep mensen die ondernemerschap vaker uitprobeert groot. In Nederland proberen minder mensen ondernemerschap voor een eerste keer uit en daardoor ook minder mensen een volgende keer. Een verklaring is dat ondernemerschap voor een belangrijke mate cultureel bepaald lijkt te zijn. De Nederlandse cultuur wordt vaak als meer risicomijdend dan die van Angelsaksische landen getypeerd.

Een score op ondernemerschapservaring onder het EU15 gemiddelde als zodanig is niet direct een probleem. Als percentage van het aantal mensen dat ooit ondernemer is geweest scoort Nederland namelijk niet lager qua «herstarters». Deze score kan vooral worden gezien als een waardevolle indicatie dat Nederland zich kan verbeteren door te werken aan een gunstig ondernemingsklimaat.

36

Waarom wordt de houding onder studenten met betrekking tot ondernemerschap en ondernemerschapcompetenties niet van een doelstelling voorzien en vervolgens permanent gemonitord?

In de EZ-begroting worden meer macro georiënteerde indicatoren aangehouden om de voortgang op het ondernemerschapsbeleid inzichtelijk te maken, zoals de ondernemerschapsquote, het aandeel volwassenen dat actief bezig is met het opzetten van een bedrijf en de houding ten aanzien van ondernemerschap.

Op instrument- en programmaniveau zijn meer specifieke doelstellingen en indicatoren opgenomen, die ook permanent worden gemeten. Dit principe gaat ook op voor het actieprogramma onderwijs en ondernemen. De doelstellingen van dit programma zijn: 1) Een toenemend aantal onderwijsinstellingen in Nederland heeft ondernemerschap in het onderwijs geïntegreerd in beleid, organisatie en lesprogramma en 2) Meer leerlingen en studenten gedragen zich ondernemender, zijn positief over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar na afronding van hun opleiding een eigen bedrijf.

Om te bepalen of deze doelen zijn bereikt, wordt tweejaarlijks een meting uitgevoerd. Deze meting bouwt voort op de nulmeting.1 Op Prinsjesdag 2009 zal dit kabinet uw Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de in het actieprogramma genoemde maatregelen.

61

Wat wordt precies verstaan onder «kwaliteit van ondernemerschap»? Welke algemene, overkoepelende indicatoren, zoals toegezegd in het overleg in januari 2004 over de Ondernemerschapsbrief, worden gehanteerd?

Kwaliteit van ondernemerschap omvat alle aspecten die een ondernemer tot een betere ondernemer maken. Dit principe vormt de rode draad in het hele ondernemerschapsbeleid. Dat begint al bij de start, bijvoorbeeld door het opnemen van ondernemerschap in het onderwijs, en speelt ook bij groei en overdracht. Denk hierbij aan het versterken van de voorlichtings- en adviesstructuur. Sommige doelgroepen, zoals vrouwelijke en nieuwe (d.i. allochtone) ondernemers, vragen hierbij om een aparte benadering. Over de visie en het beleid gericht op de bevordering van de kwaliteit van ondernemerschap is aan uw Kamer op 6 oktober 2006 de brief «Kwaliteit van ondernemerschap» (zie TK, 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 9) gestuurd.

Al met al gaat het hier om een zodanige verscheidenheid aan hiermee samenhangende beleidsmaatregelen dat het niet mogelijk is om de kwaliteit van ondernemerschap in één overkoepelende indicator te vangen. Macro-indicatoren, zoals het aantal starters, groeiers en stoppers (de faillissementen) geven een beeld van de ontwikkeling van de overlevings- en groeikansen van ondernemers. Deze hangen in sterke mate af van de kwaliteit van de ondernemer.

Vragen over communicatie

22, 51, 58 en 62

Zou de regering een meetbare doelstelling en enkele concrete acties kunnen koppelen aan het voornemen de communicatie over het relevante instrumentarium voor ondernemerschap te verbeteren?

Waardoor is de gebrekkige informatie bij ondernemers ontstaan? Hoe denkt u deze op te lossen?

Ziet de regering de noodzaak niet van een adequate informatievoorziening, nu de informatie die wordt verschaft aan ondernemers als onderdeel van het Actieplan Groei de afgelopen jaren inhoudelijk minder blijkt te zijn geworden?

Op welke manier worden de huidige maatregelen voor ondernemers naar deze zelfde ondernemers gecommuniceerd?

Gebrekkige informatie bij ondernemers is grotendeels een gevolg van gebrekkige vindbaarheid van de juiste informatie. De uitvoering van het ondernemerschapsinstrumentarium is verspreid over veel (semi-) overheidsorganisaties. Hierdoor wordt de informatie over het instrumentarium versnipperd en op verschillende manieren aangeboden.

Om ondernemers beter wegwijs te maken is door EZ in 2008 «Antwoord voor Bedrijven» in het leven geroepen. Via deze overheidsportal wordt alle relevante overheidsinformatie voor ondernemers op één plek toegankelijk gemaakt. Ondernemers kunnen nu op snelle en eenvoudige wijze online zoeken naar een passende regeling. Ook zal het mogelijk worden om online vergunningen en subsidies aan te vragen.

Van de website Antwoordvoorbedrijven.nl en de daaraan gekoppelde contactmogelijkheid – via mail, telefoon en chat – wordt steeds meer gebruik gemaakt door ondernemers. Het bezoekersaantal van Antwoordvoorbedrijven.nl is sinds voorjaar 2008 gestegen van maandelijks 40 000 naar 140 000 in het voorjaar 2009. Belangrijke andere informatiekanalen naast Antwoord voor Bedrijven zijn SenterNovem voor subsidieregelingen, Syntens en TechnoPartner voor innovatieve ondernemers, de EVD voor internationaal ondernemen en de Kamers van Koophandel voor ondernemen in het algemeen.

Verder wordt door overheidspartijen samengewerkt aan een betere toegankelijkheid van regelingen en instrumenten en een verbetering van de informatievoorziening daarover naar ondernemers. Uitvoeringsorganisaties werken inmiddels aan verbetering en verbreding van hun accountmanagement en er wordt samengewerkt met brancheorganisaties en intermediairs om het informatieaanbod richting ondernemers te verbeteren en aan te sluiten bij de kanalen die ondernemers gebruiken. Daarnaast zorgt de stroomlijning van het bedrijfsgerichte EZ-instrumentarium voor een toegankelijker instrumentarium voor ondernemers, door standaardisatie en vereenvoudiging van regelingen. Dit is bij ondernemers getoetst en in samenspraak met hen verder ontwikkeld, waardoor het instrumentarium nu beter aansluit aan bij hun belevingswereld. EZ beziet, samen met andere overheden, of verdere winst mogelijk is.

Adequate informatievoorziening richting ondernemers staat dus hoog op de agenda. Ook voor de informatievoorziening rondom de (door)groei van ondernemingen (zie ook het blok met vragen over groei van ondernemingen, vragen 30 en 64 op pagina’s 22 en 24). Aan de meeste instrumenten worden momenteel nog geen kwantitatieve doelstellingen gekoppeld over de communicatie rondom deze instrumenten. Wel worden concrete acties ondernomen om deze communicatie te verbeteren, veelal in samenwerking met Antwoord voor Bedrijven. Concrete acties zijn onder andere een voorlichtingscampagne voor opvolgers bij bedrijfsoverdrachten (momenteel in ontwikkeling) en twee campagnes die begin 2009 door EZ zijn gevoerd rondom de resultaten op het gebied van de vermindering van regeldruk voor ondernemers en de ondernemerschapsinstrumenten BBMKB, Garantie Ondernemingsfinanciering, WBSO, Microfinanciering en Durfkapitaal.

Daarnaast is voor deze ondernemerschapsinstrumenten ook een webvideo gemaakt voor intermediairs van deze instrumenten, zoals boekhouders en accountants. Met deze webvideo kunnen zij ondernemers via hun websites en nieuwsbrieven op het bestaan en de relevantie van deze regelingen voor hun ondernemersactiviteiten wijzen. Hiertoe kunnen zij doorlinken naar Antwoordvoorbedrijven.nl en de website van Technopartner of de webvideo downloaden en op hun eigen website plaatsen.

Doel van de radiocampagnes was om de bekendheid onder ondernemers van deze onderwerpen te vergroten en om de vindbaarheid van informatie hierover op Antwoordvoorbedrijven.nl te verbeteren. Momenteel worden deze radiocampagnes geëvalueerd en uit de eerste ervaringscijfers blijkt dat de campagnes zorgden voor ongeveer 30% meer bezoek op de website van Antwoordvoorbedrijven.nl en 30% meer vragen via de mail, chat en telefoon. Verder blijkt er sprake van een grote stijging van het bezoek aan de website-pagina’s met desbetreffende regelingen.

De resultaten van deze evaluaties worden vervolgens gebruikt om het in de toekomst ook mogelijk te maken om meetbare doelstellingen te koppelen aan acties voor andere regelingen en instrumenten.

Vragen over toegankelijkheid van financiering

23

Hoewel het beleid rond financiering voor ondernemers vrij goed werkt, lijkt het bereik nog klein. Kan de regering bevestigen dat het beperkte bereik van de financiële regelingen het gevolg is van (te) hoge transactiekosten voor ondernemers?

Alle garantie-instrumenten zijn bedoeld als vangnet: idealiter financieren banken zelf zonder gebruik te maken van de regelingen. Het overgrote deel van de kredietverlening aan ondernemers komt direct met de banken tot stand. Dus worden de regelingen alleen daar ingezet waar dat echt nodig is.

Bij de banken moeten de garantieregelingen bekend zijn. Zij beoordelen of toepassing van de regelingen nodig en mogelijk is.

De verwachting is dat indien meer ondernemers op de hoogte zijn gebracht van de diverse financieringsinstrumenten en er bij de banken naar vragen, het potentiële bereik daarmee wordt vergroot. Het ministerie van Economische Zaken heeft een voorlichtingscampagne gestart richting ondernemers en intermediairs, om de regelingen verder bekend te maken.

Bij de garantieproducten wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het normale bancaire proces. Dit zou niet tot extra informatiebehoeften en transactiekosten moeten leiden. Dit wordt door de banken ook niet aangevoerd als knelpunt.

34

In welke mate ervaren bedrijven, in het bijzonder nieuwe en jonge bedrijven, anno mei 2009 problemen in de bedrijfsvoering door gebrekkige toegang tot kapitaal? Hoe is de mate waarin men problemen ervaart veranderd in vergelijking met een jaar geleden en met zes maanden geleden?

De huidige crisis kan potentieel een negatieve invloed hebben op de toegang van ondernemingen tot kapitaal. In dat kader heeft EZ onder andere de BBMKB-regeling sinds november verruimd en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) geïntroduceerd. Binnen deze verruimingen van de BBMKB wordt vooral gebruik gemaakt van de startersfaciliteit. Voor een nadere toelichting hierop verwijzen wij graag naar de brieven over de ontwikkelingen ten aanzien van kredietverlening aan bedrijven (zie TK, 2008–2009, 31 371, nr. 88, 156 en 182).

EZ is in voortdurend overleg met de banken en werkgeversorganisaties over de ontwikkelingen rondom de kredietverlening en neemt indien nodig passende maatregelen om de kredietverlening verder te verbeteren.

Voor mei 2009 is in detail geen objectief vergelijkingsmateriaal beschikbaar, zodat niet kan worden beoordeeld in hoeverre bedrijven problemen in de bedrijfsvoering ervaren als gevolg van gebrekkige toegang tot kapitaal ten opzichte van een jaar geleden en een half jaar geleden.

Vanwege de eigen informatiebehoefte op dit vlak wordt er nu halfjaarlijks door het EIM een Financieringsmonitor opgesteld. Tot dusver werd deze monitor jaarlijks gehouden.

42

Indien banken de Borgstellingsregeling vaak niet toepassen bij kleinere kredietaanvragen, waarbij regelmatig minimumbedragen worden genoemd van € 50 000 tot € 100 000, gaat deze regeling dan niet onnodig voorbij aan veel ondernemers? Hoe wil de regering deze groep ondernemers tegemoet komen?

In 2008 is aan ondernemers met kredietaanvragen tussen € 50 000,– en € 100 000,– voor ruim € 103,4 mln aan BBMKB-garanties verleend, ofwel 17,7% van het totaal aan verleende garanties via de BBMKB-regeling. Deze garanties werden verstrekt aan 1 163 ondernemers, ofwel 40% van het totale aantal ondernemers aan wie in 2008 krediet is verleend. Bovendien zijn voor kredieten onder de € 35 000,– in het kader van microfinanciering dit jaar twee pilots gestart, die gezamenlijk landelijk dekkend zijn. Bij bedragen daarboven wordt met de banken regelmatig overlegd over aanpassingen.

44

Kan de regering een overzicht verschaffen van het aantal aanvragen en daadwerkelijk toegekende borgstellingskredieten in de periode 2000 t/m 2008 en in 2009 tot heden naar gemiddelde omvang, meldingscategorie en uitvoerende bank?

Ja, zie onderstaande tabel.

 2000200120022003200420052006200720082009 (28/5)
Aantal toegekende kredieten*3 4632 9812 7782 3972 3882 8713 2753  3762 9153 376
Reguliere bedrijven2 2882 0091 7541 5371 5651 7982 0612 1861 858495
Starters1 1689681 0218568141 0361 1421 114949333
Innovatieve bedrijven7434937727610839
           
Omvang toegekende kredieten (€ x 1000)398 675356 198355 921357 448362 779480 533572 294614 063601 255193 612
Reguliere bedrijven321 762290 301287 613294 781300 119385 502449 835488 016468 186136 414
Starters75 10665 57267 93061 43260 12580 99591 56393 71683 66740 809
Innovatieve bedrijven1 8073253781 2352 53514 03630 89632 33149 40216 389
           
Gemiddelde omvang (€)115 124119 489128 121149 123151 917166 678174 746181 890206 26257 349

* Is gelijk aan het aantal aanvragen

45

Hoe hoog zijn de administratieve lasten per aanvraag voor een bank (absoluut en relatief)?

De gemiddelde administratieve lasten per aanvraag bedroegen € 790,– in 2004. Als percentage van het gemiddelde garantiebedrag is dit 0,53%. Momenteel vinden er nieuwe metingen plaats. De nieuwe gegevens zijn rond de zomer beschikbaar en indien gewenst wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

46

Wat is per bank het minimale bedrag dat kan worden aangevraagd via de BBMKB-regeling?

Het minimale initiële bedrag is € 35 000,–. Beneden dit minimum kunnen ondernemingen gebruikmaken van microkredieten.

47

Kan de regering voor de periode oktober 2008 tot heden een overzicht geven van het aantal BBMKB-aanvragen en afwijzingen per bank, inclusief de reden(en) van afwijzing van een aanvraag?

Banken melden alleen intern geaccordeerde kredieten voor borgstellingen binnen hun quotum.

48

Kan de regering een update verschaffen van de tabel (december 2003) op pagina 19 van de Ondernemerschapsbrief?

Ja, zie onderstaande tabel.

 20082009 (1ekw)
Aantal startende BBMKB-ondernemingen949203
Aantal bestaande BBMKB-ondernemingen1 858331
Aantal innovatieve BBMKB-ondernemingen10820
   
Gemiddeld borgstellingskrediet starters€ 88 000€ 125 000*
Gemiddeld borgstellingskrediet bestaande ondernemingen€ 252 000€ 268 000
Gemiddeld borgstellingskrediet innovatieve ondernemingen€ 457 000€ 429 000
Gemiddeld borgstellingskrediet totaal€ 206 000€ 222 000
Totaal aan garantiekredieten€ 601 254 951€ 122 717 368
Totaal over de jaren opgebouwd obligo€ 1 858 043 493€ 1 852 780 737
   
Netto uitbetaald op door banken ingediende claims€ 22 234 622€ 13 979 945
Door banken aan EZ betaalde provisie€ 18 511 454€ 3 788 259

* De startersfaciliteit is verruimd van maximaal € 100 000 naar € 200 000

49

In welke mate zijn de accountmanagers van de banken op de hoogte van de BBMKB-regeling? Welke activiteiten worden nu extra ontplooid om de regeling (meer) bekend te maken bij de doelgroep?

EZ is in voortdurend overleg met de banken en werkgeversorganisaties over de ontwikkelingen rondom de kredietverlening en neemt indien nodig passende maatregelen om de kredietverlening verder te verbeteren.

Om de bekendheid van de BBMKB-regeling bij ondernemers te verbeteren, worden verschillende media-instrumenten gebruikt: radiospots, online banners via Antwoordvanbedrijven.nl, advertorials in vakbladen, zoekmachinemarketing en artikelen over verruiming van de instrumenten in diverse zakelijke bladen. Naast deze door EZ geïnitieerde communicatie-instrumenten hebben enkele banken ook zelf BBMKB-ambassadeurs aangesteld, die tot doel hebben de BBMKB-regeling meer bekend te maken bij de doelgroep en bij de accountmanagers.

Vragen over de onderzoeksaanpak en conclusies

24 t/m 27

Waarom is geen onderzoeksvraag gesteld die ingaat op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Ondernemerschapsbrief van december 2003?

Kan de regering een overzicht verschaffen van de doelstellingen uit de Ondernemerschapsbrief (december 2003) en de mate waarin die zijn gerealiseerd?

Waarom is de periode na 2007 van het kabinet Balkende IV niet bij de analyse betrokken?

Kan de regering een overzicht verschaffen van de doelstellingen van het kabinet Balkenende IV en de mate waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd anno mei 2009? Welk beleid wordt specifiek per regio ingezet?

De mate waarin de doelstellingen uit de Ondernemerschapsbrieven van 2003, 2004 en 2005 zijn gerealiseerd is de kern van de opdracht aan het EIM geweest. De derde onderzoeksvraag van de beleidsdoorlichting gaat hier op in: «Wat wordt bereikt gegeven de specifieke doelstellingen per actie/regeling/instrument en dragen de regelingen (direct en indirect) bij aan meer en beter ondernemerschap?». De doelstellingen uit 2003 staan steeds aan het begin van de paragrafen 3.1, 4.1 en 5.1 vermeld. Deze doelstellingen zijn destijds niet SMART geformuleerd en in 2004 en 2005 nog verder aangepast en bijgesteld.

Ook de periode na 2007 van het kabinet Balkende IV is waar mogelijk meegenomen in de analyse. Veel van de maatregelen in deze periode konden door het EIM nog niet op hun doeltreffendheid en doelmatigheid worden beoordeeld wegens hun korte bestaan. De maatregelen uit deze periode grijpen overigens wel aan op de aanbevelingen van het EIM.

Voor de realisatie van de doelstellingen van het kabinet Balkenende IV verwijzen wij u naar de Verantwoordingsbrief 2008 (zie TK, 2008–2009, 31 915 nr. 1). Hierin staat doelstelling 15 «Meer ondernemers met personeel en meer snelle groeiers» in het groen. Alle outputdoelen op het gebied van financiering (garanties, microfinanciering), onderwijs (meer aandacht voor ondernemerschap) en de doorgroei van ondernemingen zijn gehaald in 2008. Voor de outcome-indicatoren is alleen van de ondernemersquote een (voorlopig) cijfer voor 2008 bekend. Voor deze indicator liggen we ook op schema. In de Verantwoordingsbrief wordt wel opgemerkt dat het «_ te verwachten [is] dat de haalbaarheid van de beleidsdoelen negatief zal worden beïnvloed door de recessie.».

Vragen over groei van ondernemingen

30

Welke initiatieven stelt de regering voor om de groeiambities van Nederlandse ondernemers te stimuleren? Kan de regering inzicht bieden in de administratieve lasten van de verschillende regelingen? Welke initiatieven zijn de afgelopen jaren ondernomen op dit gebied?

Naast het generieke instrumentarium voor ondernemers zijn er diverse initiatieven die de groeiambities van Nederlandse ondernemers ondersteunen.

Zo streeft het kabinet er naar zo veel mogelijk barrières voor doorgroei voor startende en kleine bedrijven weg te nemen. De aanpak bestaat uit vier onderdelen: 1) het verminderen van regeldruk en administratieve lasten in den brede, 2) het verbeteren van de informatievoorziening, 3) het verschuiven van uitvoerende taken van de werkgever naar bijvoorbeeld de overheid of de werknemer en 4) als sluitstuk een verlicht regime voor startende en kleine bedrijven (zie TK, 2008–2009, 31 311, nr. 21).

Rondom snelle groei hebben meerdere partijen initiatieven ondernomen om snelle groei een positief beeld mee te geven. Zo is EZ, op advies van het Innovatieplatform, gestart met het programma «Groeiversneller». Dit programma richt zich op Nederlandse bedrijven, die de potentie hebben een forse groeiversnelling te realiseren. De doelstelling van het programma is om 100 bedrijven in een periode van 5 jaar te ondersteunen bij het realiseren van een omzetgroei van enkele miljoenen per jaar tot tenminste € 20 mln. Dit doen zij door het aanbieden van kennis en expertise op verschillende terreinen zoals bedrijfsvoering, marktbenadering, internationalisering, intellectueel eigendom, financiën en strategie. Het consortium hanteert daarbij het principe «Je collega-groeier is de beste adviseur». De eerste twee groepen ondernemers zijn in januari 2009 gestart.

Daarnaast bestaat het Mastering Growth Programma. EZ, de Baak, Port4Growth en Syntens hebben vier masterclasses ontwikkeld die zijn toegesneden op de verschillende groeifases van het bedrijf. Masterclasses die aandacht schenken aan de rol en invloed van de ondernemer bij de groei van het bedrijf, aan financiering, visie, strategie, cultuur en leiderschapsrollen. De «Leren van elkaar kringen» richten zich op beginnende groei, «Emerging Growth» is voor bedrijven tot 35 werknemers, «Fast Growth» voor bedrijven tot 50 werknemers en «Invitational Growth» voor de grotere bedrijven. Er hebben meer dan 400 ondernemers deelgenomen aan de verschillende onderdelen van de masterclasses. Tot slot begeleidt Syntens (potentiële) snelle groeiers door middel van het uitvoeren van een groeiscan van het bedrijf en het opstellen van een plan van aanpak voor groei door de ondernemer.

31 en 32

In welke mate is het een probleem dat Nederland rond het EU-15 gemiddelde scoort qua ondernemersvaardigheden en kennis over het runnen van een bedrijf bij snelle groei, terwijl de ambitie bestaat om het aantal snelle groeiers te doen toenemen? Welke invloed heeft het afschaffen van een verplichting om het AOV-diploma te behalen alvorens een bedrijf te kunnen starten gehad op het aantal snelle groeiers?

Wij hebben geen aanwijzingen dat er een oorzakelijke relatie is tussen het afschaffen van de verplichting om het AOV-diploma (algemene ondernemersvaardigheden) te behalen en het aantal snelle groeiers. Wel is het zo dat, indien bestaande en potentiële ondernemers beschikken over meer ondernemerschapvaardigheden en kennis over het runnen van een bedrijf, dit kan bijdragen aan meer starters en (snelle) groeiers.

Per 1 januari 2001 is de Vestigingswet Bedrijven 1954 gewijzigd. De in de wet genoemde eis van AOV is daarmee vervallen. De verplichte AOV gold voor tal van soorten bedrijfsuitoefening, zoals in de detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening. Het AOV-diploma was met name gericht op startende ondernemers om hen in zekere mate voor te bereiden op en toe te rusten tot het ondernemerschap. Snelle groeiers zijn de fase van start al voorbij, juist ook vanwege hun ambities en kwaliteiten als ondernemer. Daarbij komen snelle groeiers relatief minder uit traditionele (middenstands-)sectoren als de detailhandel en horeca.

Het is overigens een misvatting om te veronderstellen dat met het AOV-diploma op zak je ook daadwerkelijk een ondernemer bent; het kon potentiële ondernemers beter in staat stellen om te ondernemen, maar was geen garantie voor succesvol ondernemerschap. Met het wegvallen van het verplichte AOV-diploma is de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs niet minder geworden. Het verbeteren van ondernemersvaardigheden en het vergroten van de kennis van het «runnen» van een bedrijf zijn belangrijke thema’s in de verschillende programma’s van EZ. Zo hebben het ministerie van EZ en OCW in de huidige en afgelopen kabinetsperiodes juist forse stimulansen gegeven om het ondernemerschap in het onderwijs te bevorderen, onder andere door het oprichten van Centers of Entrepreneurship in het hoger onderwijs en door middel van ondernemerschapsprojecten van primair tot middelbaar beroepsonderwijs. Over het (verdere) flankerende beleid gericht op de bevordering van de kwaliteit van ondernemerschap na intrekking van de Vestigingswet is door de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken de brief «Kwaliteit van ondernemerschap» (zie TK, 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 9) op 6 oktober 2006 aan uw Kamer gestuurd.

Tot slot, het EIM stelt in de beleidsdoorlichting dat de afschaffing van de Vestigingswet nog te recent is om te kunnen beoordelen wat de gevolgen zijn. Afschaffing van eerdere onderdelen van de Vestigingswet had een positief effect op het aantal starters en een neutraal effect op de kwaliteit van ondernemerschap. De huidige groei van het aantal starters en de stabilisatie van het aantal opheffingen na het afschaffen van de Vestigingswet lijkt dit beeld te bevestigen.

63

Is de beleidsaandacht voor groei nu minder groot dan voorheen of niet? Waarom?

De beleidsaandacht voor groei is groter dan ooit. Dit geldt niet alleen voor Nederland (zie vraag 30), maar ook in internationaal verband staat het thema groei op de agenda. De afgelopen jaren is er in OECD en EU-verband bijvoorbeeld hard gewerkt om een eenduidige definitie van snelle groeiers te krijgen. Tevens zijn er internationaal vergelijkende onderzoeken verricht om te zien wat de relatie is tussen groei en o.a. bedrijfsvoering en innovatie. En worden er best practices uitgewisseld op het gebied van beleid om te komen tot meer snelle groeiers.

64

Waaruit bestaat de houding van ondernemers ten opzichte van groei? Hoe wordt op dit moment geprobeerd die houding te verbeteren?

Het ondernemerschap in Nederland, afgemeten aan het aantal starters, ontwikkelt zich positief. Veel ondernemers blijven echter zelfstandigen zonder personeel. Ook blijkt uit internationale vergelijkingen dat het aandeel snelle groeiers in Nederland internationaal bezien laag is.

Voor veel starters geldt dat zij kiezen voor het ondernemerschap om onafhankelijk te kunnen worden. Zij willen niet groeien, omdat zij in hun groei dan afhankelijk worden van andere partijen, zoals werknemers. Daarnaast is er een deel dat zich laat afschrikken door de risico’s en verplichtingen die op hen afkomen, zodra zij personeel aannemen (zie onderzoek Argumentenfabriek in TK, 2008–2009, 31 311, nr. 21).

De groep bedrijven waaruit het potentieel voor snelgroeiende bedrijven komt, heeft vaak al de stap gezet om personeel aan te nemen. Uit studies naar het lage aantal snelgroeiende bedrijven komt naar voren dat het gebrek aan goed personeel en het gebrek aan interne vaardigheden de redenen zijn waarom het percentage snelgroeiende bedrijven in Nederland zo laag blijft (zie EIM, Internationale benchmark ondernemerschap 2009). Ook hier blijkt overigens weer dat veel ondernemers niet willen groeien, omdat zij in hun groei vaak afhankelijk worden van andere partijen, wat risico’s met zich meebrengt. Door deze risico-averse houding, die door de meeste ondernemers in Nederland wordt gezien als standaard, voelen ondernemers minder snel de druk om te groeien.

Er is meer ruimte nodig voor mensen die willen en durven ondernemen en excelleren; een cultuur waar uitblinken de norm is en op falen geen stigma berust. De rol van de ondernemer is zeer bepalend in het groeiproces van het bedrijf. Hij of zij moet de houding en kwaliteiten hebben om een onderneming te laten groeien. Daarom initieert dit kabinet ook bewustwordingsactiviteiten. Ook de markt zelf ontplooit activiteiten. Dit laatste is onder andere het geval bij activiteiten gericht op snelle groeiers. Meerdere partijen hebben initiatieven ondernomen om snelle groei een positief beeld mee te geven. Om het belang van dit type ondernemingen beter over het voetlicht te brengen, ondersteunt EZ als kennispartner (niet financieel) een aantal activiteiten. Een voorbeeld is het High Growth Forum, dat jaarlijks wordt georganiseerd door Port4Growth of het FD Gazellen evenement. Er bestaan tevens verschillende ranglijsten van snelgroeiende bedrijven zoals de FD Gazellen prijs, de Deloitte Fast 50, Rising Starts en de Europe’s 500. Deze activiteiten zorgen ervoor dat de exposure van goed presterende groeiende ondernemers wordt vergroot.

Vragen over de Kamers van Koophandel

38 en 40

Welke objectieve criteria bestaan er om de Kamers van Koophandel te beoordelen op de mate waarin de toebedeelde taken effectief worden uitgevoerd?

Kan de regering een overzicht verschaffen van de normen van werkzaamheden waaraan de individuele Kamers van Koophandel zich hebben te houden?

In de Wet op de Kamers van Koophandel en fabrieken 1997 zijn de taken omschreven die de Kamers van Koophandel moeten uitvoeren. De drie hoofdtaken zijn: de registratietaak, de nationale (voorlichtings-) taak en de regionale taak. In de wet is vastgelegd dat de staatssecretaris van Economische Zaken ten aanzien van de begroting en jaarrekening van de twaalf regionale Kamers van Koophandel goedkeuring moet verlenen. De heffingen die de Kamers opleggen voor de registratietaak en nationale taak worden door de staatssecretaris vastgesteld en de heffing voor de regionale taak moet worden goedgekeurd. De Nationale Agenda, waarin de Kamers van Koophandel afspraken maken over uniforme voorlichting op belangrijkste thema’s, moet eveneens worden goedgekeurd.

Voor deze goedkeuring is relevant de «Regeling inrichting begroting en jaarrekening Kamers van Koophandel» waarin regels ten aanzien van financiële verslaglegging zijn vastgelegd. In de regeling is vastgelegd dat de inrichting van de jaarrekening en begroting gebeurt conform het bepaalde in het FAO-handboek (d.i. Financiële Administratie Organisatie). De bijlagen zijn een Checklist Begroting en Activiteitenplan Kamer van Koophandel en een Checklist Jaarrekening Kamer van Koophandel.

Bij de afweging om wel of niet goedkeuring te geven, wordt een objectief beeld gevormd, mede met behulp van de Kamer van Koophandel Nederland en de op basis van de wet aangeleverde samengestelde overzichten. Uit deze overzichten blijkt op welke wijze de door de individuele Kamers vastgestelde begrotingen in relatie staan tot de uitvoering van de taken, het is daarbij een benchmark van de cijfers van alle Kamers. Al deze gegevens en trends worden bij de beoordeling betrokken, evenals algemene afspraken zoals over ontwikkeling van de heffingen.

In dit kader is ook nog relevant te vermelden dat de Wet op de Kamers van Koophandel en fabrieken 1997 binnenkort zal worden geëvalueerd. Kernvraag hierbij is in hoeverre de beleidsdoelen die met de (op 1 januari 2008 in werking getreden) wetswijziging werden beoogd, zijn gerealiseerd en of de Kamers – gegeven deze wijzigingen – doelmatig en doeltreffend hebben gefunctioneerd. De evaluatie zal volgens planning in de tweede helft van 2009 worden opgestart en zal samen met een beleidsreactie halverwege 2010 aan uw Kamer worden verzonden. Uw Kamer zal binnenkort nader worden geïnformeerd over de opzet van deze evaluatie.

Vraag over informatievoorziening en de kennis en vaardigheden voor starters

39

Kan de regering verklaren hoe het komt dat, ondanks dat er de afgelopen jaren een hele waaier aan verbetertrajecten voor starters is ingezet onder het motto van de een-loket-gedachte, de maatregelen wat betreft de inhoud en het bereik niet verbeterd lijken?

De een-loket-gedachte richt zich op het verbeteren van de informatievoorziening en het verminderen van (de perceptie van) bureaucratie en regeldruk. Het gaat onder andere om een vermindering van de benodigde tijd en procedures en de kosten verbonden aan het opstarten van een onderneming. Dit staat los van activiteiten die zich richten op het verbeteren van de kennis en vaardigheden voor ondernemerschap.

Op het terrein van het verbeteren van de kennis en vaardigheden voor het starten van een onderneming wordt onderscheid gemaakt naar verschillende doelgroepen. Zo richten de activiteiten van het Partnership Leren Ondernemen zich op het verankeren van ondernemerschap in het onderwijs en richten scholingsactiviteiten van zelfstandigen zich op de vaardigheidsontwikkeling van bestaande ondernemers.

De maatregelen rondom ondernemerschapsonderwijs zijn pas in 2007 uitgerold, waardoor het effect van deze maatregelen nog niet duidelijk was bij de uitvoering van deze beleidsdoorlichting. Uit empirisch onderzoek blijkt wel dat ondernemerschapsonderwijs aantoonbaar bijdraagt aan risiconemend gedrag en het opstarten van nieuwe bedrijven1. Gelet op dit positieve effect, zijn wij van mening dat deze maatregelen ook een inhoudelijke verbetering met zich meebrengen.

Wij herkennen ons ook niet in de kritiek van het EIM dat het bereik niet zou zijn verbeterd; steeds meer ondernemers weten de weg te vinden naar ons loket Antwoord voor Bedrijven (zie ook het blok met vragen over communicatie op pagina 17 e.v.)

Vraag over dienstverlening uitvoerende organisaties

41

Waarom worden de prestaties, dat wil zeggen het effect op het ondernemerschap, van klanten van de Kamers van Koophandel, Syntens en SenterNovem niet permanent gemonitord?

In de regel is het zo dat de uitvoeringsorganisaties, waaronder de Kamers van Koophandel, Syntens en SenterNovem, de klanttevredenheid periodiek meten. Dit gebeurt niet op centraal niveau, omdat we juist inzicht willen krijgen in de prestaties van de individuele organisaties. Deze vorm van monitoring zorgt er tevens voor dat de administratieve lastendruk voor ondernemers niet verder toeneemt.

In zijn algemeenheid is de dienstverlening van organisaties als de Kamers van Koophandel, Syntens en SenterNovem legitiem, zo blijkt uit empirisch onderzoek. Extern advies en het hebben van een extern netwerk van ondersteuning hebben een positief effect op het starten en het functioneren van ondernemingen. Zo verhoogt dit de kans op overleving en groei1.

Vraag over doelgroepenbeleid

50

Kan de regering toezeggen, nu voor specifieke doelgroepen bepaalde barrières zijn weggenomen, dat de maatregelen die inderdaad algemeen nut hebben doorgetrokken worden naar het generieke beleid?

Bij deze doelgroepen worden vaak problemen gesignaleerd, die ook voor ondernemers in het algemeen gelden. De problemen vallen bij de specifieke doelgroepen op, omdat zij de problemen vaak sterker ervaren. In het verleden hadden bijvoorbeeld met name vrouwelijke ondernemers en nieuwe (d.i. allochtone) ondernemers problemen bij het verkrijgen van krediet bij banken, omdat zij vaak een verzoek deden bij banken voor lagere bedragen. Dit probleem is nu met Microfinanciering generiek opgepakt, waarbij alle ondernemers via ondernemerspunten en www.eigenbaas.nl een beroep kunnen doen op coaching en microfinanciering tot € 35 000,–.

Vragen over Veiligheid Kleine Bedrijven

52 en 53

In welke mate is criminaliteit anno 2009 een probleem voor ondernemers? Welke beleidsprioriteit wordt anno 2009 aan dit thema gegeven? Welke knelpunten worden met voorrang aangepakt en welke rol kunnen de Kamers van Koophandel daarin spelen?

In 2008 moest de criminaliteit in het bedrijfsleven met 20% zijn teruggedrongen. De algemeen conclusie is vervolgens dat de doelstelling grotendeels zijn gehaald. Kan de Minister concreet beantwoorden of de doelstelling van 20% behaald is? En zo nee, met hoeveel procent de criminaliteit in het bedrijfsleven is teruggedrongen?

Ondernemers leiden jaarlijks veel schade als gevolg van criminaliteit (volgens de MCB 2007 naar schatting circa € 565 mln). Afhankelijk van de sector geeft circa 18 tot 36% van de bevraagde ondernemers aan criminaliteit als een probleem te ervaren. Criminaliteit tegen ondernemers staat dan ook onverminderd hoog op de beleidsagenda. Samen met Justitie, BZK en het georganiseerde bedrijfsleven werkt EZ aan het terugdringen van criminaliteit middels de «Actieplannen Veilig Ondernemen». Speciale aandacht gaat uit naar de aanpak van criminaliteit in de meest getroffen sectoren (o.a. detailhandel, transport), het stimuleren van samenwerking (onder andere via de experimenten met Bedrijven Investeringszones) en de regeling «Veiligheid kleine bedrijven». Deze laatste regeling is – mede op initiatief van uw Kamer – op 1 februari 2009 van start gegaan met een looptijd van 4 jaar en een budget van € 24 mln om criminaliteit en fraude bij winkels en ondernemingen met minder dan 10 personeelsleden te helpen bestrijden. Over deze regeling ontvangt uw Kamer na de zomer een update. Veilig Ondernemen is ook één van de onderwerpen op de Nationale Agenda van de Kamers van Koophandel. De Kamers van Koophandel hebben een belangrijke rol als het gaat om de voorlichting van ondernemers over de risico’s en het stimuleren van preventie en samenwerking.

De meest recente cijfers betreffen de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) uit 2007, waaruit blijkt dat tussen 2004 en 2007 de criminaliteit is gedaald met 18%. De cijfers uit de MCB 2008 zijn nog niet bekend en zullen binnenkort door de minister van Justitie aan uw Kamer worden verstuurd.

Vraag over innovatievouchers

54

Kan de regering een overzicht verschaffen van het aantal en de verdeling naar aanvraag van de innovatievouchers? Is de verdeling in de periode 2004–2009 veranderd? Zo ja, hoe?

Welk aandeel wordt gevormd door bedrijven die elk jaar een voucher hebben aangevraagd (voor de periode 2004–2009)?

In 2004 en 2005 zijn de eerste drie pilots met innovatievouchers (totaal 1100) uitgevoerd. In deze pilots was er één soort innovatievoucher (à € 7 500,– zonder eigen bijdrage) beschikbaar.

Dit resulteerde in een wijziging van de Innovatievoucherregeling in 2006 met twee soorten vouchers: kleine (à € 2 500,–) en grote vouchers (à € 7 500,waarvan een 1/3 eigen bijdrage). De kleine voucher (ook wel «snuffelvoucher») stimuleert de ondernemer om kennis te maken met een kennisinstelling en mag slechts eenmaal aangevraagd worden. In zowel 2006 als 2007 zijn 6000 vouchers beschikbaar gesteld en verstrekt. De verdeling bestond in beide jaren uit 3000 kleine vouchers en 3000 grote vouchers.

Om verdere invulling aan de intensivering van de vouchers te geven, is het aantal vouchers in 2008 uitgebreid van 6000 naar 8000 vouchers. Via de voucherregeling zijn in 2008 4000 kleine vouchers en 4000 grote vouchers beschikbaar gesteld en verstrekt. In 2008 is het voor het eerst mogelijk een kleine of grote voucher eenmalig in te zetten voor de kosten van de aanvraag of verkrijgen van een octrooi. De aanvraag van het aantal octrooivouchers was 9% in 2008.

In 2009 zijn er evenals het voorgaande jaar in totaal 8000 vouchers beschikbaar voor MKB-ondernemers. Hiervan zijn 7000 vouchers bestemd voor kennisoverdrachtprojecten met publieke kennisinstellingen of als tegemoetkoming in octrooikosten. De verdeling is 3500 kleine en 3500 grote vouchers.

Daarnaast wordt in 2009 een pilot uitgevoerd met 1000 vouchers waarbij de vouchers bij private kennisinstellingen kunnen worden besteed. Deze vouchers worden – bij succesvol verloop – in twee tranches van 500 uitgegeven. De eerste tranche van 500 vouchers is in mei jl. beschikbaar gesteld met 250 kleine en 250 grote vouchers.

De verdeling naar aanvragen is niet veranderd.

De Innovatievouchers zijn in 2007 voor de derde maal geëvalueerd. Uit dit evaluatierapport, die 18 maart 2008 naar uw Kamer is gezonden, blijkt dat bijna 9% van de voucherbezitters in 2006 ook een voucher bezat in één van de pilots in 2004 of 2005. In 2007 had 18% van de aanvragers ook in 2006 een kleine voucher. Voor de grote voucher was dit aantal 36%.

Vraag over mening niet-gebruikers in evaluaties

57

Wordt in de evaluaties de mening van niet-gebruikers inmiddels wel meegewogen?

Als het enigszins mogelijk is wel. Zo worden in de huidige evaluatie van het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap ook niet-gebruikers ondervraagd. Dit kan onder andere waardevolle informatie opleveren over bekendheid en de (gepercipieerde) bureaucratie en lastendruk, die verbonden is aan regelingen en of programma’s. Wel is er een kanttekening te plaatsen. Bij veel evaluaties is het heel moeilijk om een relevante groep niet-gebruikers te identificeren en op te sporen, die potentieel baat zou kunnen hebben bij en geïnteresseerd zou kunnen zijn in het gebruik van het desbetreffende instrument. Door genoemde methodologische moeilijkheden wegen de kosten van het ondervragen van niet-gebruikers meestal niet op tegen de baten ervan.

Vragen over bedrijfsoverdracht

59

Zijn (enkele van) de concrete aanbevelingen van Motivaction met betrekking tot het onder de aandacht brengen van overnames, onder andere van familiebedrijven, opgenomen in het Actieplan Overname?

Mede op basis van het onderzoek van Motivaction is een aantal nieuwe beleidsacties in gang gezet. Zo ontwikkelt de Kamer van Koophandel Nederland dit jaar, naast het reeds bestaande Overdrachtspakket gericht op de verkopende partij, een Overnamepakket gericht op potentiële kopende partijen.

60

Kan de regering een voorstel doen om de complexiteit van fiscale regelingen rond bedrijfsoverdracht terug te dringen?

De fiscaliteit vormt in principe geen grote belemmering voor bedrijfsoverdrachten. Er zijn veel verschillende fiscale faciliteiten op het gebied van de bedrijfsoverdracht. Hierbij is geen sprake van overlappende regelingen. Iedere faciliteit is gericht op een specifiek gevolg van de bedrijfsoverdracht. Zoals in de Beleidsdoorlichting Ondernemerschapsbeleid is aangegeven zijn er geen concrete signalen dat de versnippering van fiscale regelingen bedrijfsoverdrachten daadwerkelijk belemmert. Het kabinet ziet dan ook geen reden om te komen met een voorstel tot reductie van de complexiteit van fiscale regelingen rond bedrijfsoverdracht.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
1

IWI, Duurzaamheid uitstroom uit een Abwen WW-uitkering, verschillen tussen uitstroom naar Bedrijf en Loondienst, 2006.

XNoot
1

ESB, «ondernemerschap en de recessie»; Thurik en Koellinger, april 2009.

XNoot
1

Nulmeting (januari 2008) «Ondernemerschap en Onderwijs» die is uitgevoerd door onderzoeksbureau B&A Groep en EIM rapport (september 2007) over «ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs».

XNoot
1

Determinanten van kernindicatoren op de terreinen innovatie en ondernemerschap, Ministerie van Economische Zaken, november 200, blz. 170.

XNoot
1

Determinanten van kernindicatoren op de terreinen innovatie en ondernemerschap, Ministerie van Economische Zaken, november 2007.

Naar boven