30 991
Beleidsdoorlichting Economische Zaken

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 maart 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken over de brief van 9 december 2008 inzake de Beleidsdoorlichting Economische Zaken (Kamerstuk 30 991, nr. 6).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 maart 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

Adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

1

Kunt u aangeven waarom het niet lukt om de in Nederland door te voeren splitsing van de energiebedrijven (wat betreft hoogspanningsnetten en regionale netten) ook op Europees niveau af te dwingen? Met welk doel heeft u tegen commissaris Kroes bezwaar gemaakt tegen de overname van Essent door een bedrijf met hoogspanningsnetwerken?

Nederland heeft overtuigd gekozen om de energienetwerken volledig te ontvlechten omwille van het belang van verbeterde marktwerking en toegang tot het netwerk. Vanuit de gedachte de kwaliteit en zekerheid van de energievoorziening optimaal te kunnen borgen wanneer de netwerken in publieke handen zijn, zijn ook de distributienetten in Nederland volledig ontvlecht per 1 januari 2011. De ruggengraat van de Nederlandse energievoorziening is hiermee veilig gesteld waarmee de Nederlandse publieke belangen zijn gewaarborgd. Dit staat los van de discussie op Europees niveau. Ik heb aan de Tweede Kamer aangegeven dat ik mij hard zal maken om ook in Europa te kiezen voor de lijn van volledige ontvlechting van de energienetwerken.

U vraagt waarom de door Nederland doorgevoerde splitsing van de netten op hoogspannings- en distributieniveau niet op Europees niveau kan worden afgedwongen.

In september 2007 heeft de Europese Commissie het derde pakket ter liberalisering van de Europese energiemarkt uitgebracht als volgende stap in het liberaliseringproces. Het voorstel van de Commissie over te gaan tot volledige ontvlechting is bij voorbaat uitsluitend gericht op de hoogspanningsnetten. Uitbreiding van de reikwijdte van de ontvlechtingsverplichting naar distributienetten bleek op dat moment zowel politiek als technisch een stap te ver in het graduele proces van marktliberalisering. De distributie in de lidstaten vertoont aanzienlijke fragmentatie, die zich niet laat vertalen in uniforme ontvlechting zonder grote ingrepen in de distributiestructuur van de lidstaten. Het besluit van de Commissie om zich te beperken tot de hoogspanningsnetten is mede gelegen in het feit dat juist ten aanzien van deze netten het grootste potentieel te realiseren is in termen van de interne markt. De hoogspanningsnetten van de lidstaten zijn cruciaal voor de verdere integratie van de voorheen teveel nationaal gebleven markten. Investeringen in interconnecties en betere benutting ervan,leiden tot meer grensoverschrijdende handel en vergroot de onderlinge afhankelijkheid tussen lidstaten waarmee meer stabiele netwerken worden verkregen. Volledige ontvlechting borgt een voldoende niveau van investeringen en biedt ook alle partijen vrije toegang tot de netwerken wat cruciaal is voor zowel een toekomstbestendige netontwikkeling als voor de interne markt in Europa.

Nederland heeft bij de onderhandelingen over het derde liberaliseringspakket, gesteund door landen als het Verenigd Koninkrijk, Polen, Spanje, Portugal, België en Denemarken een krachtige positie ingenomen ten faveure van volledige ontvlechting. Uiteindelijk heeft Nederland een compromis moeten accepteren in de vorm van de u welbekende derde optie, die op tijdelijke basis en onder extra zware reguleringseisen instandhouding van de juridische ontvlechting toestaat (en daarmee de idee van een geïntegreerd bedrijf). Toen bleek dat een compromis onontkoombaar was, is op voorspraak van Nederland een beschermingsclausule opgenomen in de relevante richtlijn. Op basis van die clausule kunnen lidstaten die kiezen voor volledige eigendomsontvlechting, overnames van hun ontvlochten bedrijven door een geïntegreerd bedrijf tegengaan, indien de overname reële risico’s voor het publieke belang met zich meebrengt.

Over uw tweede vraag over het doel waarmee ik bezwaar zou hebben gemaakt bij Eurocommissaris Kroes tegen de overname van Essent door RWE als geïntegreerd bedrijf, kan ik u het volgende melden. In het licht van de Nederlandse opvattingen ten aanzien van ontvlechting zoals hierboven geschetst, heb ik inderdaad zorgen over de voorgenomen overname. In Nederland kennen wij straks slechts ontvlochten energiebedrijven. Met de overname van Essent blijft echter een geïntegreerd bedrijf actief in Nederland, met mogelijke risico’s voor de concurrentie in Nederland. Die zorgen heb ik ook uitgesproken, met daarbij de aantekening deze ook aan de Commissaris te zullen melden. Ter voorkoming van misverstanden: het is aan de Commissaris en haar dienst die na ontvangst van de notificatie door partijen de toelaatbaarheid van de voorgenomen fusie zal toetsen op risico’s voor de mededinging.

2

Is het juridisch mogelijk om Microsoft, op basis van de in Verordening 1/2003 toegekende bevoegdheid om «structurele maatregelen» op te leggen, in tenminste twee delen op te knippen? Kunt u uw oordeel uitgebreid met juridische argumenten onderbouwen? Vindt u dat misbruik van monopoliepositie door Microsoft alleen door middel van die zware maatregel te voorkomen is? Vindt u een dergelijke maatregel proportioneel? Welk bedrag aan schade hebben Europese consumenten inmiddels geleden doordat Microsoft de mededingingsregels herhaaldelijk overtreden heeft?

Wanneer de Commissie een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het EG-verdrag vaststelt, kan zij de betrokken partijen een boete opleggen van maximaal 10% van de jaaromzet en kan zij partijen verplichten een einde te maken aan de vastgestelde inbreuk. Op basis van Verordening 1/2003 kan de Commissie daartoe alle maatregelen treffen ter correctie van de gedragingen of kan zij structurele maatregelen opleggen. Deze maatregelen dienen evenredig te zijn aan de vastgestelde inbreuk en noodzakelijk te zijn om aan deze inbreuk een einde te maken.

In hoeverre het opleggen van structurele maatregelen vanuit juridisch oogpunt tot de mogelijkheden behoort in individuele zaken, bijvoorbeeld in de eerdere zaken tegen Microsoft, is aan de Commissie om te beoordelen. De Commissie zal bij iedere individuele zaak afzonderlijk bepalen of een opgelegde maatregel noodzakelijk en proportioneel is. Structurele maatregelen, zoals het opknippen van een onderneming, kunnen alleen worden opgelegd wanneer er geen maatregel bestaat die even effectief is ter correctie van de gedragingen, of wanneer een dergelijke even effectieve maatregel meer belastend zou zijn voor de betrokken onderneming dan de structurele maatregel.

Er zijn geen exacte cijfers bekend over de daadwerkelijke door consumenten geleden schade als gevolg van de overtreding van de mededingingsregels door Microsoft. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de gedragingen waarvoor Microsoft is veroordeeld volgens de Commissie onder meer de mogelijkheden voor innovatie belemmerden. De schade voor de consument is derhalve niet zonder meer uit te drukken in een bedrag.

3

Bent u voornemens om ervoor te pleiten dat de Europese Commissie net als in Nederland de bevoegdheid krijgt om gevangenisstraffen en bestuursverboden op te leggen aan feitelijk leidinggevenden van kartels en misbruik van economische machtspositie? Denkt u dat de bouwfraude volledig beëindigd kan worden? Vindt u dat persoonlijke straffen dit doel dichterbij brengen?

Op grond van het EG-verdrag bestaat er voor de Europese instellingen geen bevoegdheid om strafrechtelijke sancties, waaronder gevangenisstraf op te leggen. Het daadwerkelijk opleggen van strafrechtelijke sancties is voorbehouden aan nationale rechterlijke instanties. Ik kan er op dit moment dus niet voor pleiten dat een Europese instelling gevangenisstraffen kan opleggen aan feitelijk leidinggevenden van kartels en misbruik van economische machtspositie.

Nog los van bovenstaande dienen, vanwege het zeer ingrijpende karakter van vrijheidsbenemende straffen, deze straffen door de strafrechter opgelegd te worden. Ook om die reden zouden deze dus niet door de Europese Commissie opgelegd mogen worden.

In de bouwsector is sinds de bouwfraude veel veranderd. Dit betekent echter niet zonder meer dat overtredingen van de Mededingingswet tot het verleden behoren. Ik ben van mening dat een afschrikwekkend mededingingstoezicht het risico op overtredingen beperkt en een volledige cultuuromslag in de bouwsector dichterbij brengt. Daarom is de komende jaren blijvende toezichtsdruk op de bouwsector noodzakelijk.

Voor een afschrikwekkend mededingingstoezicht acht ik het noodzakelijk dat ondernemingen en bestuurders die de Mededingingswet overtreden voldoende gestraft kunnen worden. De NMa heeft daartoe sinds 2007 al de bevoegdheid om bestuurders persoonlijk te beboeten. Gezien de extra afschrikwekkende werking van het strafrecht ben ik daarbovenop voornemens om de bestuursrechtelijke handhaving van de Mededingingswet aan te vullen met de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging. Onderdeel van deze strafrechtelijke sanctionering zal zijn om met het oog op de aanpak van bestuurders die zich aan mededingingsovertredingen schuldig maken, te voorzien in de mogelijkheid van ontzetting van het recht hun beroep uit te oefenen. Daarnaast wil ik bewerkstelligen dat de boetes voor overtredingen van de mededingingsregels worden verhoogd. Ik zal dit regelen in beleidsregels, die in de plaats zullen komen van de Boetecode 2007 van de NMa. Deze beleidsregels zullen in de komende maanden worden gepubliceerd.

4

Bent u van plan om in Europa te pleiten voor verdubbeling van de kartelboetes, die binnenkort in Nederland doorgevoerd worden?

Zoals toegezegd aan uw Kamer zullen begin dit jaar boetebeleidsregels van de minister van Economische Zaken worden opgesteld voor de NMa (inclusief de Energiekamer) waarin de strengere aanpak van het high trust beleid tot uitdrukking wordt gebracht. Hierbij dienen de strenge Europese richtsnoeren voor kartelboetes als voorbeeld (TK 2008–2009, 31 792 XIII, nr. 3). Na onderzoek is gebleken dat binnen de bestaande wettelijke boetemaxima (10% van de omzet) voor de NMa nog een aanzienlijke ruimte bestaat om feitelijk hogere boetes op te leggen dan tot nu toe zijn opgelegd. De nu bestaande boetemaxima zijn tot op heden namelijk slechts in enkele gevallen genaderd. Omdat via het opstellen van nieuwe strengere boetebeleidsregels aanzienlijk hogere boetes opgelegd kunnen worden is het op dit moment niet opportuun ook de wettelijke maxima aan te passen. Nederland zal daarom niet pleiten voor een verdubbeling van de in Europa geldende boetemaxima voor kartels (10% van de omzet). In januari dit jaar heeft de Europese Commissie op basis van haar strenge boeterichtsnoeren overigens al ruim € 131 miljoen aan kartelboetes opgelegd.

5

Hoe wilt u de komende twee jaar de effectiviteit van de interne markt verbeteren voor Nederlandse consumenten? Welke knelpunten wilt u aan het eind deze kabinetsperiode opgelost hebben?

Een belangrijke barrière op de interne markt voor consumenten, maar ook ondernemers, is dat de rechten en plichten op het terrein van consumentenrecht in de lidstaten van elkaar verschillen. Hierdoor ontstaat rechtsonzekerheid bij zowel consumenten als ondernemers in het geval zij over de grens een product of dienst willen afnemen of aanbieden. De rechtsonzekerheid voor ondernemers bestaat erin dat wanneer zij in een andere lidstaat producten of diensten willen aanbieden, zij zich zullen moeten conformeren aan de daar geldende consumenten wet- en regelgeving, die niet altijd identiek is aan de wetgeving in eigen land. Hierdoor zien zij af van het aanbieden van producten of diensten over de grens. Ook consumenten weten niet precies welke bescherming zij genieten waardoor zij geen producten of diensten afnemen.

Op 8 oktober 2008 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een Richtlijn inzake consumentenrechten (COM 2008 (614) def.) gepubliceerd. In november 2008 zijn hierover in de Raad de onderhandelingen gestart.

In het Richtlijnvoorstel worden vier bestaande consumentenrichtlijnen (richtlijnen inzake colportage, oneerlijke bedingen, koop op afstand en consumentenkoop) herzien, waarbij wordt uitgegaan van volledige harmonisatie. Nederland ondersteunt het doel van het voorstel van de Commissie om het vertrouwen van de consument en de ondernemer in de grensoverschrijdende handel te bevorderen. Het vereenvoudigen en actualiseren van consumentenwetgeving en het realiseren van een hoog niveau van consumentenbescherming kan bijdragen aan dat vertrouwen. Het samenvoegen van de huidige richtlijnen en het harmoniseren van terminologie en termijnen zijn aspecten die hierbij aan de orde komen. Daarbij zal Nederland het bestaande hoge Nederlandse niveau van consumentenbescherming als uitgangspunt nemen. Kijkend naar het voorstel van de Commissie zijn op dit moment de voorgestelde non-conformiteitsregeling en de regeling inzake algemene voorwaarden duidelijke aandachtspunten.

Het ministerie van Economische Zaken is samen met het ministerie van Justitie, een intensief traject van consultatie en meningsvorming gestart met de betrokken organisaties (zowel ondernemers- en consumentenzijde) in Nederland. In dit traject wordt informatie ingewonnen omtrent de praktijkervaringen van Nederlandse partijen met de bestaande wet- en regelgeving.

Naast deze aanpassing van het consumentenacquis, draagt ook het optreden van de verschillende consumententoezichthouders in geval van grensoverschrijdende collectieve inbreuken bij aan meer vertrouwen bij consumenten. Zo treedt desgevraagd op verzoek van bijvoorbeeld de Belgische of Duitse autoriteit, de Consumentenautoriteit onverwijld op tegen Nederlandse bedrijven die in die betreffende landen de Europese regels overtreden.

Omgekeerd geldt dit ook wanneer de Consumentenautoriteit een verzoek neerlegt bij een van de buitenlandse collega’s. Hiertoe is in 2007 een uitgebreid netwerk van start gegaan, het zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC) netwerk. Ook hierdoor kan de effectiviteit van de interne markt worden verbeterd en ik wil er met de Europese Commissie voor zorgen dat de samenwerking binnen dit netwerk voortvarend verloopt.

6

Waarom legt u in uw reactie de nadruk op de inkomensstijging van € 2 000 sinds 1993, terwijl in de beleidsdoorlichting wordt aangegeven dat het concrete effect van de beleidsinspanningen van EZ niet kan worden vastgesteld? Waarom kan evenmin worden vastgesteld welk gedeelte van de 2000 euro is terug te voeren op de jaren 2004–2007? Waarom gaat de kabinetsreactie eigenlijk niet in op de inhoud van de beleidsdoorlichting?

In mijn brief van 9 december (Kamerstukken II 2008/2009, 30 991, nr. 6) heb ik door het noemen van de zeer recente cijfers van het CPB het belang van de Interne Markt en verdere ontwikkeling daarvan willen onderstrepen. Deze cijfers geven een totaalbeeld van de effecten van de Interne Markt voor de Nederlandse burger sinds het begin van het proces van Europese integratie in de jaren 50. Zij omvatten daarmee ook de EZ inzet door de jaren heen, maar zijn geenszins terug te voeren op de specifieke inzet van EZ in de periode 2004–2007. Overigens merk ik op dat mijn brief van 9 december geen kabinetsreactie, maar een aanbiedingsbrief betreft. Deze aanbiedingsbrief beoogt niet de doorlichting zelf te becommentariëren.

7

Kunt u toelichten waarom u, gelet op de gekozen opzet van de beleidsdoorlichting, kennelijk meent dat deze niet door onafhankelijke en externe deskundigen zou moeten worden verricht?

De regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 20061, waar deze beleidsdoorlichting op is gebaseerd, stelt een aantal voorwaarden waar een beleidsdoorlichting aan dient te voldoen. Aan deze voorwaarden kan op verschillende manieren op flexibele wijze invulling worden gegeven, waarbij tegelijkertijd de betrouwbaarheid van de beleidsinformatie afdoende wordt geborgd.

In dit kader ben ik, gezien de brede aard van de doelstelling, de complexiteit van de omgeving als mede de causale verhoudingen, de aard van de gebruikte instrumenten en het relatief geringe budgettaire beslag van mening dat het (laten) uitvoeren van de doorlichting door de directie EIS, de meest efficiënte en doelmatige keuze is geweest. Evenals de minister van Financiën in zijn brief van 18 december 2008 over de evaluatie van het instrument beleidsdoorlichting ben ik in dit kader ook van mening dat bij het zelf uitvoeren van onderzoek de rol van externen deskundigen als countervailing power van groot belang is. De betrokkenheid van onafhankelijke externe deskundigen kan conform de hierboven genoemde regeling op verschillende manieren worden vormgegeven. Na afweging van de verschillende alternatieven zoals geschetst door de regeling is er bij de onderhavige beleidsdoorlichting voor gekozen de betrokkenheid van externe onafhankelijke deskundige op tweeërlei wijzen te borgen. Deels door, waar mogelijk, gebruik te maken van reeds bestaande evaluaties uitgevoerd door onafhankelijke instellingen (bijv. de Europese Commissie) en deels door het instellen van een klankbordgroep welke de uitvoering van de doorlichting heeft begeleid. De klankbordgroep bestond uit een viertal externe onafhankelijke deskundigen op verschillende voor deze beleidsdoorlichting relevante terreinen. Zo is de voorzitter, als (voormalig) hoofd bij de Directie Integratie Europa van het mMinisterie van Buitenlandse Zaken, een expert op het gebied van het Europees besluit- en beïnvloedingsproces. De overige leden zijn werkzaam bij respectievelijk het Centraal Planbureau als inhoudelijk expert op het gebied van de Interne Markt, het ministerie van Financiën als expert op het gebied van het instrument beleidsdoorlichting en de directie FEZ van mijn ministerie als expert op het gebied van het instrument beleidsdoorlichting.

8

Waarom bent u in uw brief aan de Kamer d.d. 9 december 2008 niet ingegaan op de in de beleidsdoorlichting meermalen aangegeven constatering dat het concrete effect van de instrumenten op de geformuleerde doelstellingen niet te meten valt?

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 6 en 19.

9

Hoe verhouden de toekomstige beleidsopgaven zich tot de beleidsopgaven in de afgelopen jaren en hoe wordt hierop door het ministerie geanticipeerd? Moet het beleid worden geïntensiveerd of juist afgebouwd? Kunt u daarbij aangeven of dat anticiperen ook zou kunnen uitlopen op het opheffen van activiteiten, afdelingen of directies van het departement waarvan het effect onzichtbaar en/of onmeetbaar is?

Zoals ik in mijn brief van 9 december reeds heb aangegeven blijft het bevorderen van het goed functioneren van de interne markt ook voor de toekomst een belangrijke doelstelling voor mijn ministerie.

Een groot deel van de beleidsopgaven uit de doorgelichte periode blijven in dit kader ook in de toekomst relevant. U kunt hierbij denken aan het in stand houden van een goed functionerende Solvit loket, maar ook aan een adequate coördinatie van de notificaties inzake het goederenverkeer. Wel kan, verder vooruitlopend op de toekomstige beleidsopgaven, een zekere mate van verschuiving van aandachtsgebieden worden gesignaleerd. Waar in de periode 2004–2007 de beleidsopgaven en capaciteitsinzet zich nog voor een groot deel richtten op de totstandkoming van nieuwe Europese regelgeving (bijv. de dienstenrichtlijn en het protocol over diensten van algemeen belang bij het Verdrag van Lissabon) is de focus voor de toekomst meer verschoven naar het, ook in tijden van economische crisis, borgen van een adequate werking van de Interne Marktregels in praktijk voor burgers en bedrijven. Dit betreft enerzijds de correcte implementatie en uitvoering van reeds tot stand gekomen regelgeving, maar anderzijds ook het borgen van een juiste en eenduidige toepassing van de Interne Markt regels. Hoewel er dus sprake is van een verschuiving van accenten kunnen de taken voor de betreffende directie in de toekomst zeker niet als «lichter» worden beschouwd. Voor de toekomstige beleidsinzet verwijs ik u tevens naar de EZ begroting 20091.

10

Bent u van plan de Tweede Kamer bij een volgende beleidsdoorlichting op dezelfde magere en ontoereikende wijze te informeren als in de brief van 9 december 2008 is geschied?

Ik herken mij niet in uw stelling dat ik met mijn brief van 9 december 2008 en de hierbij gevoegde beleidsdoorlichting de Kamer op magere en ontoereikende wijze heb geïnformeerd. De beleidsdoorlichting is conform de regels zoals vastgelegd in de regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 20062 uitgevoerd, waarbij ook onafhankelijke experts zijn betrokken. Hiernaast zijn de effecten van beleid alsmede de plausibiliteit hiervan op zo goed mogelijke wijze aangeduid. In dit kader verwijs ik u ook naar de antwoorden op vragen 6, 7 en 19.

Dit gezegd hebbende is het werken met het instrument beleidsdoorlichting de afgelopen jaren wel een duidelijk leerproces geweest. In de brief van de minister van Financiën van 18 december jl. over de evaluatie van het instrument beleidsdoorlichting3 worden een aantal verbeterpunten genoemd die ik onderschrijf en in toekomstige beleidsdoorlichtingen zal meenemen.

11

Welke alternatieven heeft u overwogen voor uitvoering van de beleidsdoorlichting? Wat zijn de voor- en nadelen van deze alternatieven?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.

12

Wat zijn de overwegingen geweest om geen van de alternatieven te kiezen en de beleidsdoorlichting door de beleidsdirectie EIS zelf te laten doen?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.

13

Bent u van mening dat u met de gekozen opzet van de beleidsdoorlichting de valkuil heeft weten te vermijden die in de ministeriële regeling Periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 wel wordt omschreven als «een activiteit waarbij de slager zijn eigen vlees keurt»?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.

14

Kunt u deze doorlichting in context plaatsen door de samenhang met de eerder door DGEP uitgevoerde beleidsdoorlichtingen aan te geven?

Het DGEP kende in de onderhavige periode een drietal operationele doelstellingen, «het bevorderen van optimale marktordening en mededinging», «het versterken van de positie van de consument» en: «het bevorderen van structurele economische groei van Nederland en goed functioneren van de interne markt». In 2007 zijn voor de eerste twee doelstellingen geheel en voor de derde gedeeltelijk een beleidsdoorlichting uitgevoerd. Vanwege het spreiden van de capaciteitsinzet is toen besloten de beleidsdoorlichting van de laatste doelstelling deels op een later tijdstip uit te voeren. De beleidsdoorlichtingen zijn los van elkaar op vergelijkbare wijze maar door verschillende directies binnen het DGEP uitgevoerd. Er is zoveel mogelijk geprobeerd overlap tussen de verschillende beleidsdoorlichtingen te voorkomen. Zo geeft onderhavige beleidsdoorlichting expliciet aan dat bijv. het consumenten- en mededingingsbeleid hier niet wordt behandeld aangezien dit in de in 2007 uitgevoerde DGEP beleidsdoorlichtingen reeds is meegenomen.

15

Kunt u aangeven in hoeverre de resultaten die in de beleidsdoorlichting worden geschetst ook zonder EZ-beleid tot stand zouden kunnen zijn gekomen (counterfactual)?

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 19.

16

Kunt u aangeven tegen welke concrete belemmeringen en knelpunten Nederlandse ondernemers in de Europese interne markt aanlopen op de volgende gebieden: vrij verkeer van goederen (waaronder energie en telecom), integratie van de dienstenmarkt, overheidsaanbestedingen en vereenvoudiging en verminderen van regelgeving? Welke concrete beleidsmaatregelen, zowel in Nederland als richting de Europese Commissie, gaat u ondernemen om binnen deze gebieden de belemmeringen op de interne markt voor Nederlandse ondernemers weg te nemen en de marktwerking te verbeteren?

Zoals reeds uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 blijft het bevorderen van het goed functioneren van de Interne Markt een belangrijke doelstelling van mijn ministerie.

Met betrekking tot de met name genoemde gebieden het volgende:

Vrij verkeer van goederen: hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 20.

Energie: Een voorbeeld van een concreet knelpunt is dat Nederlandse energie-intensieve industriële bedrijven graag goedkopere elektriciteit uit Frankrijk zouden willen inkopen. Formeel is de elektriciteitsmarkt sinds 1999 open en kunnen Nederlandse bedrijven inkoopcontracten aangaan met Franse elektriciteitsproducenten. Echter, omdat de transportcapaciteit van Frankrijk door België naar Nederland beperkt is, zijn Nederlandse bedrijven genoodzaakt de benodigde elektriciteit elders in te kopen, vaak tegen een hogere prijs. Aan een oplossing voor de problemen met interconnectiviteit wordt momenteel in EU-verband gewerkt. Het derde pakket voor de liberalisering van de energiemarkt, momenteel in de fase van tweede lezing door het Europees Parlement, moet uitkomst bieden. Daarmee zullen landelijke netbeheerders worden verplicht om in regionaal verband plannen op te stellen die zijn gericht op netuitbreiding en -versterking in de betreffende regio. De netbeheerders van Frankrijk, Belgie en Nederland zullen in overleg zorg moeten dragen voor voldoende transportcapaciteit.

Telecom: In de telecomsector komen Nederlandse bedrijven die grensoverschrijdend opereren in aanraking met uiteenlopende regelgevende kaders in de lidstaten. Dat kan gaan om telecombedrijven die in het buitenland hun diensten aanbieden en geconfronteerd worden met verschillende regelgeving , bijvoorbeeld op het gebied van privacy en gegevensbescherming. Dit leidt tot onnodige kosten. Nederland werkt momenteel met de Europese Commissie en de overige lidstaten aan de herziening van het Europese regelgevend kader voor de telecomsector. Het betreft de tweede herziening van het regelgevend kader, dat in 1998 is geïntroduceerd ter liberalisering van de telecomsector. Het afgelopen decennium zijn als gevolg van de liberalisering de gemiddelde prijzen met 30% gedaald. Met de op handen zijnde herziening zal de Europese regelgevend kader verder worden aangescherpt, hetgeen zal bijdragen aan een meer uniforme toepassing door de lidstaten op het terrein van databescherming en het vergroten van de onderlinge concurrentie. De inzet van het kader is, zowel destijds als nu, dat door het creëren van de juiste voorwaarden en prikkels, door concurrentie de dienstverlening beter en goedkoper wordt.

Vrij verkeer van diensten: dienstverleners die zich in een andere lidstaat willen vestigen of daar tijdelijk hun diensten willen aanbieden ondervinden nog steeds belemmeringen omdat zij in elke lidstaat weer aan verschillende nationale voorschriften moeten voldoen. Zoals bekend wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van de dienstenrichtlijn, die een grote stap betekent voor het creëren van een echte interne dienstenmarkt. De bestaande nationale voorschriften inzake de vereisten voor vestiging enerzijds en de vereisten voor tijdelijke grensoverschrijdende dienstverlening anderzijds zijn gescreend op hun EU-conformiteit. Met de Dienstenrichtlijn strijdige voorschriften moeten daarmee in overeenstemming worden gebracht of worden ingetrokken.

Momenteel werken alle 27 EU-lidstaten aan implementatie van de Dienstenrichtlijn, die op 28 december 2009 geheel afgerond moet zijn. In dat kader heeft de Tweede Kamer op 11 februari jl. het voorstel voor een Dienstenwet (Kamerstukken II 2008/09, 31 579) plenair behandeld.

In het kader van de implementatie werkt Nederland actief aan stimulering van tijdige en correcte implementatie ook door andere lidstaten.

Voorts wordt nagegaan, welke belemmeringen Nederlandse dienstverleners ondervinden bij hun toetreding tot de markt in andere lidstaten en hoe implementatie van de Dienstenrichtlijn deze belemmeringen kan verminderen of zelfs kan beëindigen. Nederlandse dienstverleners die in andere lidstaten van de EU actief zijn, blijken vaak problemen te ervaren die het gevolg zijn van hun onbekendheid met de procedures en voorwaarden voor het aanbieden van hun diensten in die lidstaten. De Dienstenrichtlijn verplicht alle lidstaten om voor eind 2009 een elektronisch loket in te stellen. Daar moet informatie bij elkaar staan over de voor diensten noodzakelijke procedures en formaliteiten. Bovendien moeten deze transacties volledig elektronisch (dus op afstand) via dit loket afgehandeld kunnen worden. Juist deze voorziening kan eraan bijdragen dit knelpunt te verminderen.

Overheidsaanbestedingen: Het is belangrijk voor Nederlandse ondernemers dat de aanbestedingsregels op correcte wijze worden nageleefd. In Nederland wordt er tweejaarlijks onderzoek gedaan naar naleving van de aanbestedingsregels. Het meest recente onderzoek is uw kamer op 20 november 2008 toegezonden.

In Europa worden wel ieder jaar gegevens verzameld, maar deze gaan niet in op oorzaken van nalevingsproblematiek. Zoals besproken met u, in het kader van de voorbereiding van de Raad van Concurrentievermogen in september 2008, heb ik er bij Europees Commissaris McCreevy op aangedrongen om Europees niveau een onderzoek uit te voeren naar de toepassing van de Europese aanbestedingsregels in de praktijk en mogelijke knelpunten hierbij. De Commissaris heeft mij hierop schriftelijk laten weten dat hij het belang van een dergelijk onderzoek onderschrijft en dat dit zal worden meegenomen in de evaluatie van de bestaande aanbestedingsrichtlijnen.

Om de mogelijkheden, die de aanbestedingsrichtlijnen bieden om zoveel mogelijk tot een gelijk speelveld te komen, te benadrukken en te vergroten, heeft de Europese Commissie in 2008 in het kader van de SBA een set aanbevelingen gedaan: de «European code of best practices facilitating access by SME’s to public procurement contracts». Deze zijn door de Europese Raad van december 2008 verwelkomd. Van de acht aanbevelingen, wordt een deel in Nederland al toegepast, een ander deel wordt in het kader van de nieuwe Aanbestedingswet meegenomen.

Vereenvoudiging en vermindering van regelgeving: Er zijn vanuit het bedrijfsleven veel concrete klachten over regeldruk en administratieve lasten (zowel nationaal als europees). Hiervoor heeft de Europese Commissie mede op instigatie van Nederland het Actieprogramma administratieve lasten ontwikkeld. Op Europees niveau wordt gestreefd naar een lastenreductie voor bedrijven van 25% in 2012. Ook lidstaten zijn in dit kader opgeroepen op nationaal niveau vergelijkbare doelstellingen te stellen. Als onderdeel van dit programma heeft de Commissie al concrete reductievoorstellen uitgewerkt voor btw en bereidt zij deze voor ten behoeve van micro-ondernemingen. Als input voor hun programma zal Nederland een pakket aanvullende reductievoorstellen op andere gebieden presenteren aan de Commissie.

Zoals ook blijkt uit bovenstaande opsomming kunnen belemmeringen en knelpunten waar ondernemers tegen aanlopen zeer uiteenlopende oorzaken hebben. Ik ondersteun dan ook van harte de algemene initiatieven van de Europese Commissie om meer helderheid over de werking van de regels in praktijk te krijgen. Ik ben met de Commissie van mening dat een meer op feiten gebaseerde beleidsontwikkeling nodig is om concrete problemen te onderkennen en aan te pakken. In dit kader verwijs ik ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer in reactie op het eindrapport van de Europese Commissie inzake de Interne Markt review (Kamerstukken II, 22 112, nr. 604).

Ten slotte laat ik mij voor concrete problemen uiteraard ook inspireren door informatie die ik uit het veld ontvang. Zo hebben onlangs VNO-NCW en MKB Nederland een brochure uitgebracht, waarin zij wijzen op het fundamentele belang dat regels in praktijk goed moeten (kunnen) werken. De algemene aanbevelingen van de brochure sluiten goed aan op de inzet van EZ en Nederland m.b.t. de toepassing van de principes van better regulation, vermindering administratieve lasten en verbetering van de werking van de Interne Markt. Tevens worden enkele concrete voorbeelden van knelpunten genoemd.

Ten aanzien van de door VNO-NCW en MKB Nederland geïnventariseerde concrete belemmeringen en knelpunten zal mijn departement nagaan of, en zo ja, op welke wijze, EZ kan bijdragen aan het (doen) oplossen ervan. Aangezien het grotendeels beleidsterreinen betreft waarvoor andere bewindspersonen verantwoordelijk zijn zal EZ in samenwerking met betrokken departementen onderzoeken of en op welke wijze concrete knelpunten op nationaal dan wel op EU-niveau opgelost kunnen worden.

17

Waarop baseert het CPB de verwachting dat de Dienstenrichtlijn in Nederland een extra economische groei op zou kunnen leveren tot 6,3 miljard euro?

Het CPB heeft de macro-economische effecten voor Nederland in kaart gebracht via zijn Worldscan model. Het CPB heeft daarbij vastgesteld dat de Nederlandse dienstenhandel nog bescheiden is. Er is nog nauwelijks importconcurrentie en de Nederlandse dienstensector is zelf ook nauwelijks actief op exportmarkten.

Als belangrijkste economische effecten voor Nederland ziet het CPB een groei van de dienstenhandel van 15 tot 23 procent en een groei van de directe investeringen door dienstenondernemers van 13 tot 23 procent. Dit leidt tot een structurele toename van de groei van 1,4 tot 6,3 miljard euro. Hierbij is nog geen rekening gehouden met andere positieve productiviteitseffecten van meer concurrentie. Bijvoorbeeld lagere prijzen voor productiebedrijven die diensten afnemen. Deze kunnen op hun beurt dan weer met lagere prijzen aan een verdere groei bijdragen.

18

Is EIS ook verantwoordelijk voor het opstellen van de Dienstenwet? Was EIS ook verantwoordelijk voor de omzetting van art. 14 van de Dienstenrichtlijn aangaande de implementatie van de lex silencio positivo? Waarom is het «ja, tenzij»-principe niet letterlijk opgenomen in de Nederlandse Dienstenwet? Is het juist dat verordeningen wél, maar richtlijnen géén rechtstreekse werking hebben en dus volledig en juist moeten worden geïmplementeerd? Waarom is dit hier kennelijk niet gebeurd?

De minister van Economische Zaken is politiek verantwoordelijk voor de implementatie van de Dienstenrichtlijn. Een interdepartementale projectgroep bestaande uit medewerkers van de ministeries van Economische Zaken, Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – onder aansturing van een stuurgroep bestaande uit de 3 SG’s van deze ministeries – onderhoudt met alle betrokken partijen (vakdepartementen, provincies, gemeenten, waterschappen, PBO’s, beroepsorganisaties en uitvoeringsinstanties) reguliere contacten voor zowel besluitvorming als coördinatie en monitoring van de door hen te verrichten werkzaamheden. Het wetsvoorstel Dienstenwet (Kamerstukken II 31 579) is onder coördinatie van deze projectgroep opgesteld. De Projectgroep is dus geen onderdeel van de directie EIS.

Met betrekking tot de lex silencio positivo is in de memorie van toelichting bij het Dienstenwetsvoorstel (Kamerstukken II 2007/08, 31 579, nr. 3, paragrafen 5.4.1. en 5.5.4.) uiteengezet op welke wijze met betrekking tot dit onderdeel van de Dienstenrichtlijn een volledige en juiste implementatie in Nederland wordt bewerkstelligd. In dit kader verwijs ik u voorts naar de recente plenaire behandeling van het Dienstenwetsvoorstel in de Tweede Kamer.

19

Wat is nu daadwerkelijk de doeltreffendheid van het beleid? In hoeverre is de inkomensstijging voor de Nederlander – ten gevolge van de Europese interne markt – toe te schrijven aan het beleid van het ministerie?

Zoals in de beleidsdoorlichting reeds wordt aangegeven is de doeltreffendheid van beleid gericht op deze operationele doelstelling, in kwantitatieve zin, moeilijk te meten. In de toelichting op de begroting 2009 is uitgebreid ingegaan op de redenen waarom het niet eenvoudig is om met behulp van prestatie-indicatoren inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van het beleid gericht op de versterking van de Interne Markt. De directie EIS had binnen Nederland geen exclusieve bevoegdheid op alle terreinen die effect hebben op het goed functioneren van de interne markt. Dit was slechts voor een beperkt aantal deelterreinen het geval (zie voorts ook de beleidsdoorlichting). Hiernaast is op Europees niveau Nederland slechts één van de 27 lidstaten van de EU. EIS functioneerde hiermee zowel binnen Nederland als op Europees niveau binnen een complexe omgeving en was zeer afhankelijk van vele (politieke) externe factoren waarop het geen invloed had. Een kwantitatieve toerekening van de inkomensstijging voor de Nederlander ten gevolge van de Europese Interne Markt aan het beleid van directie EIS is dan ook niet mogelijk, net als een weergave van hoe de situatie geweest zou zijn zonder het handelen van de directie EIS (de zogenaamde «counterfactual» uit uw vraag 15).

De verplichting op grond van de regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 20061 tot het zo goed mogelijk aan duiden van de effecten zelf alsmede de plausibiliteit van deze effecten wordt in deze beleidsdoorlichting dan ook niet op kwantitatieve maar op meer kwalitatieve wijze vormgegeven. Dit in ogenschouw nemende zijn er op zowel het gebied van beleidsbeïnvloeding als van de beleidsuitvoering wel degelijk positieve effecten te identificeren. Zoals opgenomen in de beleidsdoorlichting valt op het gebied van beleidsbeïnvloeding te denken aan de invloed van directie EIS op de uiteindelijke vormgeving van de dienstenrichtlijn, alsmede het protocol over diensten van algemeen belang in het verdrag van Lissabon. Op het gebied van beleidsuitvoering zijn de concrete resultaten geboekt door klachtenloket Solvit een goed voorbeeld (zie voorts ook de antwoorden op vragen 23 en 24). Dat een kwantitatieve toerekening van concrete effecten van beleid niet mogelijk is doet mijns inziens dan ook niks af aan het feit dat de activiteiten van de desbetreffende directie op dit vlak zinvol en belangrijk zijn.

20

Waaruit bestaat het in februari 2007 gepubliceerde pakket aan voorstellen ter verbetering van de interne markt?

Dit pakket betreft het vrij verkeer van goederen, één van de belangrijkste uitgangspunten van de Europese interne markt. Vele barrières voor handel in goederen tussen lidstaten zijn reeds verwijderd. Uit diverse bronnen, onderzoeken en consultaties (o.a. rapport Unicé 2004, Your Voice in Europe 2004, European Business Test Panel consultatie 2004, publieksconsultatie over de toekomst van de Interne Markt 2006) is evenwel een aantal zwakke plekken naar voren gekomen, die het optimaal functioneren van het vrij verkeer van goederen in de praktijk nog steeds in de weg staan. Met name schort het aan juiste toepassing en handhaving door de lidstaten van huidige regelgeving en beginselen. Het in februari 2007 door de Commissie gepubliceerde pakket aan voorstellen beoogd deze werking in praktijk te verbeteren. Het pakket bestaat uit een overkoepelende mededeling («De interne markt voor goederen: hoeksteen van het Europees concurrentievermogen» (COM(2007) 35) en een drietal voorstellen gericht op het wegnemen van specifieke zwakke plekken. Deze voorstellen bestaan uit een verordening en een besluit voor het geharmoniseerd goederenverkeer (Verordening accreditatie en markttoezicht, COM(2007) 37 resp. besluit gemeenschappelijk kader handel producten (COM(2007) 53) en een verordening voor het niet-geharmoniseerd goederenverkeer (COM(2007)36). Ik verwijs u in dit kader ook naar de op 11 april 2007 naar de Kamer gestuurde BNC fiches1. De voorstellen zijn juni 2008 aangenomen door de Raad.

Deze laatste verordening beoogt de bekendheid en toepassing in praktijk van het beginsel van wederzijdse erkenning binnen het vrij verkeer van goederen te verbeteren. Zoals blijkt uit een door de Europese Commissie uitgevoerd onderzoek2 is slechts 46% van bedrijven op de hoogte van het bestaan van het beginsel van wederzijdse erkenning. De verordening beoogt deze bekendheid te vergroten door o.a. het instellen van product contact punten in de lidstaten. Deze product contact punten hebben als hoofddoel het verschaffen van informatie aan bedrijven over nationale technische regels in lidstaten, alsmede het verschaffen van algemene informatie over wat het beginsel van wederzijdse erkenning is en hoe dit in praktijk moet worden toegepast.

21

Waarom lukt het de Commissie slechts in beperkte mate om naleving van de regels voor staatssteun (eerlijke concurrentieverhoudingen voor Nederlandse ondernemers) af te dwingen? Komt dit omdat de Commissie wel voldoende juridische, maar niet genoeg politieke macht heeft? Kun u uitleggen via welke juridische route dergelijke gevechten tussen de Commissie en een lidstaat verlopen?

Ik herken mij niet in uw stelling dat de Europese Commissie slechts in beperkte mate in staat zou zijn om de naleving van de regels voor staatssteun af te dwingen. De Commissie heeft ruime bevoegdheden ter borging van de juiste toepassing van de Europese staatssteunregels, en schroomt niet om hier ook daadwerkelijk gebruik van te maken.

De juridische procedure die de Europese Commissie in dit kader kan volgen is vastgelegd in verordening 659/19993. Verkort weergegeven geeft deze de Commissie allereerst de mogelijkheid om extra informatie in te winnen over mogelijke (plannen voor) onrechtmatige steunverlening. Wanneer de Commissie van mening is dat er sprake is van onrechtmatige steun, kan zij de steunverlening vervolgens danwel verbieden, danwel de lidstaat opdragen het reeds verleende steunbedrag terug te vorderen. Wel kan dit besluit vervolgens worden getoetst door het Europees Hof van Justitie, die hiermee het laatste woord heeft.

22

Wat zal gebeuren met de notificaties die gecoördineerd worden vanuit het EIS na eventuele implementatie van de Europese Dienstenrichtlijn in vorm van de Dienstenwet?

De notificaties vanuit die vanuit de directie EIS worden gecoördineerd hebben momenteel slechts betrekking op het goederenverkeer, en betreffen dus niet het vrij verkeer van diensten. De implementatie van de dienstenrichtlijn heeft hierop dan ook geen effect.

Op het gebied van het vrij verkeer van diensten zullen alle overheden, centrale en decentrale, vanaf 28 december 2009 (de uiterste implementatietermijn van de Dienstenrichtlijn) nieuwe of gewijzigde eisen in regelgeving aan vestiging van dienstverrichters en de verrichting van diensten moeten melden aan de Europese Commissie. Daarbij moet opgenomen worden wat de redenen zijn om die eisen te stellen. Een precieze procedure voor de doorgeleiding van deze notificaties is momenteel in ontwikkeling; deze is deels afhankelijk van de methode die de Europese Commissie biedt om te kunnen notificeren.

De notificatie belet de vaststelling van de bepalingen niet. Er is dus geen «stand-still»-verplichting opgenomen in de Dienstenrichtlijn. De Commissie bekijkt of de eisen in overeenstemming zijn met de voorwaarden van de Dienstenrichtlijn. Ook deelt de Commissie de notificaties aan de andere lidstaten mee. Als de Commissie vindt dat de Dienstenrichtlijn wordt geschonden door de genotificeerde regelgeving, kan zij een inbreukprocedure starten en uiteindelijk het Hof van Justitie vragen Nederland te veroordelen. Daarnaast kan de Commissie een beschikking nemen indien het om vestigingseisen gaat, waarin zij de lidstaat verzoekt de eisen in te trekken of van vaststelling van de eisen af te zien (artikel 15, zevende lid, Dienstenrichtlijn). Met betrekking tot notificaties onder artikel 39, vijfde lid, juncto artikel 16, Dienstenrichtlijn, publiceert de Commissie jaarlijks analyses en richtsnoeren over de toepassing van deze verrichtingseisen door de lidstaten.

23

Wat is er de oorzaak van dat de door het Solvit-netwerk geregistreerde klachten met 75% zijn toegenomen naar 800? Waarop hadden de 29 klachten, tegen Nederlandse overheden, bij Solvit Nederland betrekking? Hoeveel van de 50 klachten tegen buitenlandse overheden zijn opgelost? Hoe groot is de bekendheid van Solvit in Nederland?

Solvit bemiddelt op informele basis in zaken waar een burger of een bedrijf aangeeft dat een overheidsinstelling Europees recht verkeerd toe zou passen. Solvit past zelf geen Europees recht toe. Het aantal klachten dat het Solvit-netwerk in 2007 heeft behandeld was met iets meer dan 800 klachten ongeveer 75% groter dan het aantal klachten dat in 2006 behandeld werd. Deze stijging is volgens het jaarverslag over het Solvit netwerk van de Europese Commissie voor 15% toe te schrijven aan de toetreding van Bulgarije en Roemenie tot de EU, en daarmee tot het Solvit netwerk. Een deel van de stijging komt volgens de Europese Commissie voort uit het toenemen van de bekendheid van het Solvit netwerk door de promotie rondom het vijfjarig bestaan van het netwerk. Ook wordt een deel van de stijging veroorzaakt doordat het sinds eind 2006 voor burgers en bedrijven makkelijker is geworden om een klacht bij Solvit in te dienen. Dit kan nu door een online formulier in te vullen.

De 29 klachten die in Nederland speelden waren als volgt verdeeld:

– dertien klachten over de toepassing van sociale zekerheidsrecht;

– zes klachten over de toepassing van het vreemdelingenrecht;

– vier klachten over beroepserkenning;

– drie klachten over de teruggave van belastingen;

– drie overige klachten.

Van de 50 klachten van Nederlandse burgers en bedrijven die Solvit Nederland aan andere Solvit centra heeft voorgelegd, zijn er 35 naar tevredenheid opgelost. Dat betekent dat na interventie van Solvit het Europese recht wel juist werd toegepast, of dat het andere Solvit centrum de toepassing van het Europese recht in de betreffende zaak dusdanig heeft toegelicht dat de zaak bevredigend kon worden gesloten. Twee voorbeelden in dit kader zijn:

1. Een man verhuisde vanuit Frankrijk naar Nederland, en nam daarbij de personenauto mee die hij enkele maanden daarvoor in Frankrijk had aangeschaft. Aanvankelijk was de Nederlandse Douane van mening dat de man BTW in Nederland over de aanschaf van de auto moest betalen, en niet in Frankrijk. Het zou om een intracommunautaire aankoop gaan. Na interventie van Solvit Nederland, stemde de Douane in met de visie dat de man in dit geval in Frankrijk BTW verschuldigd was, en daarmee niet in Nederland, omdat hij de auto in Frankrijk had aangeschaft op het moment dat hij daar nog woonde. Er was dus geen sprake van een intracommunautaire aankoop. De man kreeg de in Nederland betaalde BTW gerestitueerd.

2. Een vrouw met Nederlandse lesbevoegdheid wilde in Duitsland als docente aan het werk. Aanvankelijk gaven de Duitse autoriteiten aan dat zij daarvoor een staatsexamen moest doen. Bij de beoordeling van haar kwalificaties was haar werkervaring in Nederland buiten beschouwing gelaten. Op verzoek van Solvit Nederland heeft Solvit Duitsland contact met de bevoegde autoriteiten opgenomen. Daarop werden de kwalificaties inclusief de werkervaring van de vrouw opnieuw met de Duitse vereisten vergeleken, met als resultaat dat deze als voldoende werden aangemerkt om in Duitsland aan de slag te gaan zonder dat de vrouw een staatsexamen hoefde af te leggen.

Acht zaken zijn niet opgelost. Dit betekent dat Solvit Nederland van mening is dat het Europees recht niet juist wordt toegepast, maar dat in het concrete geval helaas via informele weg geen oplossing kon worden gevonden. Hiernaast heeft in zeven zaken het Solvit centrum in de lidstaat waarop de klacht betrekking had aangegeven de zaak niet binnen het Solvit netwerk te kunnen behandelen, omdat de zaak bijvoorbeeld politiek te gevoelig lag of omdat er een ingebrekestellingsprocedure door de Europese Commissie opgestart was. In die gevallen is er geen ruimte voor informele bemiddeling door Solvit. Wel staat het de betrokken personen hierbij uiteraard vrij een formele klacht in te dienen bij de Europese Commissie.

De algemene bekendheid van Solvit in Nederland wordt niet gemeten. Hierbij zou ik willen aantekenen dat het voor een goed functioneren van Solvit niet zozeer van belang is dat Solvit algemeen bekend is maar bovenal dat burgers en bedrijven die een concreet probleem hebben dat binnen het werkterrein van Solvit valt, Solvit kunnen vinden. In dit kader worden door mijn ministerie bijv. voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd bij eerstelijns contactpunten als de EVD, Postbus 51, VNO-NCW, De Nationale Ombudsman etc.

24

Wat zijn voorbeelden van de door Solvit verkeerd toegepaste onderdelen van het acquis? Wat is eraan gedaan?

Hiervoor verwijs ik u naar vraag 23.

25

Kunt u aangeven hoe de toekomstige beleidsopgaven zich verhouden tot de beleidsopgaven in de afgelopen jaren en of en hoe hierop door het ministerie wordt geanticipeerd? Moet het beleid worden geïntensiveerd of juist afgebouwd?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.

26

Hoe groot is de bekendheid van het «beginsel van de wederzijdse erkenning» in het vrije verkeer van goederen?

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 20.

27

Kunt u toelichten waarom u meent dat een beleidsdirectie als EIS bestaansrecht heeft wanneer het niet mogelijk is vast te stellen of de door deze beleidsdirectie verrichte werkzaamheden enig effect hebben gehad op de geformuleerde doelstellingen?

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 19.

28

Waarom is niet gekeken naar het effect van ISO op de Brusselse beleidsvorming?

Het functioneren van het ISO is in september 2006 door onafhankelijk onderzoeksbureau QA+ geëvalueerd. De beleidsdoorlichting baseert zich op dit onafhankelijk onderzoek, dat met name gericht was op de effectiviteit en doelmatigheid van de standpuntbepaling en coördinatie binnen de rijksoverheid. Het effect van het ISO op de Brusselse beleidsvorming is hierbij niet meegenomen.

Nog meer dan bij overige Interne Markt gerelateerde onderwerpen is het effect van het ISO op de Brusselse beleidsvorming zeer moeilijk vast te stellen. De lidstaten kunnen de Commissie slechts van advies voorzien. De Europese Commissie heeft een autonome bevoegdheid tot het vaststellen van Europese regelgeving op dit vlak. Toch zijn er op kwalitatieve basis ook in dit kader wel degelijk resultaten te melden. Zo heeft de Commissie in het kader van haar staatssteunactieplan uit 2005 mede op aandringen van de binnen het ISO afgestemde Nederlandse inbreng de minimis grens voor staatssteunzaken vanaf 1 januari 2007 substantieel verhoogd (van 100 000 naar 200 000 euro).

29

Kunt u een koppeling leggen tussen de beleidsprestaties en de ingezette middelen in de afgelopen jaren? In hoeverre is het beleid doelmatig uitgevoerd? Kan de minister onderbouwen welke middelen benodigd zijn voor de beleidsuitvoering in de komende jaren?

Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 9 en 19.

30

Kunt u de rol van de klankbordgroep en de invulling daarvan toelichten?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.

31

Kunt u het toetsingsoordeel van de klankbordgroep aan de Kamer sturen?

De klankbordgroep heeft in twee rondes de beleidsdoorlichting begeleid door concepten van commentaar te voorzien. Na verwerking van dit commentaar hebben de leden van de klankbordgroep aangegeven zich goed te kunnen vinden in de uiteindelijke doorlichting. De begeleiding door de klankbordgroep is niet uitgemond in een integraal toetsingsoordeel.

Los van specifieke opmerkingen heeft de klankbordgroep met name aandacht gevraagd voor 2 horizontale vraagstukken, namelijk de afbakeningsproblematiek en de weergave van de effecten van beleid. Mede op aandringen van de klankbordgroep is dan ook in de beleidsdoorlichting zeer expliciet opgenomen dat de effecten van de directie op de operationele doelstelling zeer moeilijk te meten zijn, aangezien de directie zowel binnen Nederland als op Europees niveau binnen een complexe omgeving functioneerde en zeer afhankelijk was van vele (politieke) externe factoren waarop het geen invloed had. (zie voorts ook het antwoord op vraag 19). Tevens is op aandringen van de klankbordgroep extra benadrukt dat op het behalen van de operationele doelstelling ook instrumenten op andere beleidsterreinen van invloed zijn, hetgeen de meetbaarheid van resultaten nog verder compliceert.

32

In hoeverre verwacht u een onafhankelijk en deskundig oordeel van deze klankbordgroep?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Vacature (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
1

Minister van Financiën, Regeling d.d. 18 april 2006 inzake het periodieke evaluatieonderzoek en de beleidsinformatie van de rijksoverheid.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/2009, 31 700 XIII.

XNoot
2

Minister van Financiën, Regeling d.d. 18 april 2006 inzake het periodieke evaluatieonderzoek en de beleidsinformatie van de rijksoverheid.

XNoot
3

Kamerstukken II 31 308, nr. 5.

XNoot
1

Zie voetnoot 1, pagina 7.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 514.

XNoot
2

Zie impact assessment SEC(2007)113, annex 2.

XNoot
3

Verordening Nr. 659/1999 van de raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.

Naar boven