30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nr. 63 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2023

Hierbij zend ik u de reactie op het verzoek van de vaste commissie Binnenlandse Zaken om aanvulling op de onderzoeksopzet beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 7: Werkgevers en bedrijfsvoeringsbeleid (Kenmerk: 2023Z15838/2023D39734). De vragen die door de commissie zijn gesteld worden betrokken in het onderzoek. In het onderstaande wordt dit toegelicht.

1.

Ten aanzien van de vraagstelling verzoekt de commissie te verduidelijken wat precies de verbetering is die beoogd was met het gevoerde beleid en of, en zo ja hoe in de beleidsdoorlichting aandacht kan worden besteed aan publieke waarden als responsiviteit en dienstbaarheid. Als dit niet het geval is, verzoekt de commissie toe te lichten waarom de RPE geen ruimte laat om in de beleidsdoorlichting ook onderzoek te doen naar dergelijke publieke waarden.

Het onderzoeksbureau zal gevraagd worden om te bekijken in hoeverre responsiviteit en dienstbaarheid onderdeel uitmaken van c.q. zijn betrokken bij de (uitvoering van de) beleidsdoelstellingen. Voorts wordt in deze beleidsdoorlichting het volgende uitgangspunt meegenomen in de beoogde verbetering van het gevoerde beleid op het gebied van de rijksbrede bedrijfsvoering: «Het streven is een (rijks)overheid die betrouwbaar, dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig is en haar maatschappelijke taken optimaal uitvoert, door het creëren van randvoorwaarden voor het optimaal en duurzaam functioneren van (Rijks)overheidsorganisaties én in het bijzonder voor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering».

2.

Ten aanzien van de methodiek die beschreven wordt om de beleidsdoorlichting uit te voeren verzoekt de commissie in de opzet op te nemen dat ook de verantwoordingsrapportages van de Algemene Rekenkamer – waarin vaak (kritische) aandacht wordt besteed aan de coördinerende en regisserende rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – worden betrokken bij het syntheseonderzoek.

De verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer zullen, voor zover ze zien op de rijksbrede bedrijfsvoering en mijn rol daarin, worden meegenomen in de beleidsdoorlichting.

3.

Daarnaast verzoekt de commissie op dit punt toe te lichten voor welke onderdelen van het beleid nog aanvullende evaluaties plaats moeten vinden. In de opzet wordt namelijk vermeld dat voor die onderdelen van begrotingsartikel 7 waarvoor geen eerdere evaluaties beschikbaar zijn gebruik wordt gemaakt van aanvullend onderzoek.

Op dit moment kan ik nog niet zeggen of er aanvullende evaluaties plaats moeten vinden. Het onderzoeksbureau zal alle beschikbare evaluaties beoordelen1 en indien er informatie lacunes worden geconstateerd, besluiten om aanvullend kwantitatief of kwalitatief onderzoek te doen om een uitspraak te kunnen doen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Als dit het geval is, zal dit in de rapportage aan de Tweede Kamer worden aangegeven.

4.

Ten aanzien van de besteding van POK-middelen verzoekt de commissie in de opzet te verduidelijken wat bedoeld wordt met «wordt er getracht inzichten over de doelmatige en doeltreffende besteding van middelen zo veel als mogelijk op te doen». Daarnaast verzoekt de commissie op dit punt te verduidelijken waarom met de nulmeting naar de besteding van POK-middelen niet al eerder gestart is, nu deze middelen al in de begroting van 2022 aan artikel 7 zijn toegevoegd.

Zoals in de onderzoeksopzet is aangegeven bevinden de verschillende programma’s voortkomend uit de besteding van de POK-middelen zich nog in de ontwikkelfase of in de beginfase. Omdat de beleidsdoorlichting de periode van 2019 tot en met 2023 bestrijkt, zal het opdoen van inzichten over de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid in deze periode lastig zijn, maar zal wel een poging worden gedaan dergelijke inzichten zo veel als mogelijk op te doen. De opgedane inzichten zullen samen met de nulmeting worden gebruikt in de eigen evaluatiecyclus van de POK middelen die in 2025 plaats zal vinden.

5.

Als laatste verzoekt de commissie in de opzet nader toe te lichten of, en zo ja hoe de onafhankelijkheid van het onderzoek voldoende wordt geborgd. De commissie vraagt in dit kader of het mogelijk is om meer dan één onafhankelijke externe (deskundige) te betrekken.

De onafhankelijkheid van het onderzoek is geborgd omdat het onderzoek wordt uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau en de onafhankelijk deskundige een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek geeft. Dit is conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE), waarin het betrekken van minstens 1 externe deskundige verplicht is gesteld. Mocht gedurende het onderzoek blijken dat er specifieke deskundigheid nodig is waarover de huidige onafhankelijk deskundige niet beschikt, dan zal ik een dergelijke deskundige aan het onderzoek toevoegen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen


X Noot
1

De onderzoeksopzet die ik op 15 september 2023 met u gedeeld heb, bevat voorbeelden van belangrijke evaluaties van individuele beleidsinstrumenten. Er zijn meer evaluaties van individuele beleidsinstrumenten beschikbaar, zoals onder andere verwoord op 14 juli 2023 en verwijzend naar rapporten van de Algemene Rekenkamer, de Auditdienst Rijk en ABD Topconsult. Deze zijn allen raadpleegbaar via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/. Van het DG Algemene Bestuursdienst zijn diverse evaluaties beschikbaar van het leer- en ontwikkelaanbod voor topambtenaren van de rijksoverheid. De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek bepaalt dat een beleidsdoorlichting in de basis bestaat uit syntheseonderzoek.

Naar boven