nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2009
Hierbij treft u aan het rapport «Beleidsdoorlichting Bodemsanering:
10 vragen beantwoord»,1 dat in mijn opdracht
is uitgevoerd door een klankbordgroep.
Het is een doorlichting van de de operationele doelstelling 4.2 Saneren
van verontreinigde bodems van de VROM-begroting, die tezamen met het Jaarverslag
2008 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Het onderzoek concludeert dat in de afgelopen 10 jaar veel is bereikt.
Het omgaan met bodemverontreiniging is meer en meer onderdeel geworden van
bredere maatschappelijke afwegingen. Rekening houden in plannen met de mogelijke
aanwezigheid van bodemverontreiniging is vanzelfsprekend geworden, hetgeen
mogelijkheden geeft voor het verder verminderen van de verantwoordelijkheid
van het Rijk voor bodemsanering.
De bijdrage uit de markt is vanaf eind jaren tachtig opgelopen van 25%
van de totale saneringskosten tot 55% in 2007. De bevoegde overheden
zien kans voor verbetering in de toekomst. Opvallend is dat de bevoegde gemeenten
(niet behorende tot de grote vier) er in slagen de gewenste bijdrage van 75%
te realiseren, terwijl de provincies en de vier grote steden aangeven dat
zij een dergelijke bijdrage niet verwachten vóór 2015.
Het nieuwe financieringsstelsel heeft ertoe bijgedragen dat er meer samenwerking
is tussen de overheden en marktpartijen bij de aanpak van bodemverontreiniging.
Het instrumentarium vormt een samenhangend geheel. Wel blijft voortdurend
de moeilijke afweging spelen of prioriteit moet worden gegeven aan situaties
waar sprake is van risico’s bij huidig gebruik, of dat prioriteit moet
worden gegeven aan situaties waar sprake is van risico’s bij toekomstig
gebruik. Er is geen aanleiding het instrumentarium aan te passen. Zoals aangekondigd
in de Tweede Kamer (vergaderjaar 2008–2009, 30 015, nr. 27)
zal de mogelijkheid van een gebiedsgerichte aanpak in de wet- en regelgeving
worden opgenomen.
Het onderzoek is onder andere gebaseerd op de navolgende rapporten:
– de rapporten van de Algemene Rekenkamer en de VROM-Inspectie (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 015, nrs. 1–2);
– de beleidsevaluatie bodemsanering van 10 juni 2005 (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 199, nr. 12);
– de herziene Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2006–2007, 30 015, nr. 12);
– de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal 2007, bijlage bij
brief van 4 januari 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008,
30 015, nr. 20) en
– het jaarverslag bodemsanering 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2007–2008, 30 015, nr. 24).
De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van het ministerie van
Financiën, het ministerie van VROM en daarnaast onafhankelijke leden.
Als bijlage treft u aan de samenstelling van de klankbordgroep en de toelichting
op de rol van de onafhankelijke leden.1
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer