30 977 AIVD

Nr. 53 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2013

In deze brief informeer ik u over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) in het toezichtsrapport nr. 33 over de rubricering van staatsgeheimen1. Daarbij ga ik specifiek in op de stand van zaken van het overleg tussen de AIVD en het Nationaal Archief over de (volledig geanonimiseerde) overbrenging van agenten- en informantendossiers en overige dossiers, de vaststelling van de openbare selectielijst waarin wordt aangegeven welke gegevens voor vernietiging en welke voor overbrenging in aanmerking komen en de uitvoering van de wettelijke plicht om een actief derubriceringsbeleid uit te voeren. Tevens informeer ik u met betrekking tot (recente) jurisprudentie inzake de vraag of het staatsgeheim rubriceren van informatie door de AIVD in zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures in overeenstemming is met de wettelijke eisen.

Alvorens in te gaan op de voornoemde punten, benadruk ik graag dat de CTIVD heeft geconcludeerd dat het rubriceren in den brede bij de AIVD goed verloopt en dat dit in het bijzonder geldt voor de rubricering van operationele informatie.

Overleg met het Nationaal archief en derubricering Zoals ik in mijn reactie2

bij het toezichtsrapport inzake de rubricering van staatsgeheimen door de AIVD heb aangegeven acht ik het van groot belang dat de discussie op korte termijn wordt hervat en tot een besluit wordt gebracht hoe om te gaan met gegevens van agenten en informanten. Op mijn initiatief is deze discussie hervat. Het hoofd van de AIVD heeft hierover inmiddels gesproken met de Secretaris-Generaal OC&W en de directeur van het Nationaal Archief. Daarbij is de wederzijdse intentie uitgesproken om op korte termijn te komen tot een selectielijst.

Het enige principiële punt in die discussie vormt de overdracht van zogenaamde nuldossiers (dossiers waarin de identiteitsgegevens van agenten en informanten zijn opgenomen). Op grond van het absolute karakter van de bronbescherming, kan het overdragen van deze dossiers naar mijn mening niet aan de orde zijn. De inzet is om dit principiële punt te behandelen, maar geen obstakel te laten vormen om voor het overige tot een selectiedocument te komen.

In dit verband is het goed te vermelden dat de AIVD voornemens is om wat betreft de overdracht aan het Nationaal Archief te beginnen met het CVD archief dat een periode bestrijkt van 1946 tot 1952. De gegevens uit 1946 moeten op basis van artikel 44 lid 2 van de Wiv 2002 uiterlijk in 2021 overgedragen zijn aan het Nationaal Archief.

Overigens heb ik de Commissie Dessens, belast met de wetsevaluatie van de Wiv 2002, gevraagd om de reikwijdte van de bronbescherming in deze te betrekken in haar onderzoek.

Wat betreft het uitvoeren van een actief derubriceringsbeleid merk ik het volgende op. Zoals in bovengenoemde reactie is vermeld is binnen de AIVD het project rubricering gestart. Binnen het project heeft het actualiseren van de rubriceringsvoorschriften de eerste prioriteit gekregen. Nu deze nagenoeg zijn voltooid zal de bovengenoemde vormgeving van de selectielijst met het Nationaal Archief worden geïntensiveerd. Ik heb opdracht gegeven een impactanalyse te maken met betrekking tot de personele, organisatorische en financiële consequenties van een actief derubriceringsbeleid en een inrichting van het digitale archief die anticipeert op overbrenging dan wel vernietiging van gegevens.

Nog daargelaten de geldende wettelijke voorschriften terzake, staan de wenselijkheid en het belang van een actief derubriceringsbeleid voor mij niet ter discussie. Gelet op het feit dat binnen de AIVD dagelijks een veelvoud aan staatsgeheime gegevens wordt verwerkt en derubricering steeds een afzonderlijke beoordeling vergt, ben ik op voorhand niet positief gestemd over de uitvoeringslasten. Daarbij wijs ik er ook op dat bestaande instrumenten als het inzageverzoek en de notificatie de burger eveneens binnen de wettelijke begrenzing in staat stellen informatie te verkrijgen van de AIVD.

Overzicht jurisprudentie

In dit verband merk ik allereerst op dat mijn ambtsvoorganger, naar aanleiding van een AIVD onderzoek inzake het lekken van staatsgeheime gegevens door twee (voormalig) medewerkers van de AIVD naar De Telegraaf (hetgeen heeft geleid tot een strafzaak) en de discussie die in de Tweede Kamer was ontstaan over de vraag of de AIVD op een juiste manier informatie als staatsgeheim rubriceert, de CTIVD heeft verzocht een onderzoek in te stellen naar de rubricering van staatsgeheimen. Mede gelet op de aanleiding van het onderzoek heb ik met genoegen kennisgenomen van de conclusie van de CTIVD dat het rubriceren in het algemeen bij de AIVD goed verloopt en dat dit in het bijzonder geldt voor operationele informatie.

Het Hof heeft in haar uitspraak van 21 februari 2013 de twee voormalig ambtenaren van de AIVD veroordeeld voor het lekken van staatsgeheime informatie naar een journaliste van de Telegraaf. Eén van hen is eveneens veroordeeld voor het thuis aanwezig hebben van staatsgeheime documenten.

De bestuursrechter buigt zich in zogenaamde inzageprocedures (Wiv-4 procedures), (hoger) beroepsprocedures tegen de weigering tot afgifte of intrekking van een verklaring van geen bezwaar en in (hoger) beroepsprocedures waarin aan het besluit een ambtsbericht van de AIVD ten grondslag ligt over staatsgeheim gerubriceerde gegevens. Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht geeft de rechter in deze procedures een oordeel over de vraag of beperkte kennisneming gerechtvaardigd is in die zin dat de wederpartij geen kennis mag nemen van door de AIVD overgelegde gerubriceerde informatie. De beperkte kennisneming wordt in het algemeen door de bestuursrechter gerechtvaardigd geacht. Slechts bij hoge uitzondering oordeelt de rechter dat de beperkte kennisneming in een specifiek geval niet terecht is.

Overigens toetst de rechtbank in voornoemde procedures niet expliciet de juistheid van het rubriceren van staatsgeheime informatie.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstuk 30 977, nr. 47 (bijlage).

X Noot
2

Kamerstuk 30 977, nr. 47.

Naar boven