30 977 AIVD

Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2015

Onder verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie Binnenlandse Zaken d.d. 11 december 2014 om een reactie op de «Committee Study of the CIA's detention and interrogation program» van het Select Committee on Intelligence van de VS Senaat (SSCI) en mijn brief van 19 januari 2015 (Kamerstuk 30 977, nr. 108) kan ik u, mede namens de Minister van Defensie, als volgt informeren.

Het hierboven genoemde rapport geeft een uitgebreid overzicht van het detentie en ondervragingsprogramma van de CIA en van de ondervragingspraktijken die daarbij gebruikt zijn. Dit programma liep van september 2001 tot begin 2009. In reactie op het rapport stelde president Obama dat «... the report documents a troubling program involving enhanced interrogation techniques on terrorism suspects in secret facilities outside the United States, and it reinforces my longheld view that these harsh methods were not only inconsistent with our values as nation, they did not serve our broader counterterrorism efforts or our national security interests... That is why I will continue to use my authority as President to make sure we never resort to those methods again».

Het rapport en de reactie van de Amerikaanse regering laten zien dat een democratie in staat is onder ogen te zien dat beleid in strijd is met kernwaarden van de democratie en dit te corrigeren. Aangezien de strijd tegen het terrorisme altijd binnen de kaders van de wet en in overeenstemming met afspraken over internationale mensenrechten dient plaats te vinden, is het belangrijk te weten in hoeverre en op welke wijze Nederland betrokken is geweest bij dit programma. De AIVD en de MIVD hebben daarom een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid en/of het gebruik van gegevens over personen, waarvan in het rapport gemeld wordt dat zij onderworpen zijn geweest aan de «enhanced interrogation techniques».

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat door de AIVD en MIVD gegevens zijn verstrekt die hebben bijgedragen aan het «enhanced interrogation programme». Er is dus geen reden om aan te nemen dat door de diensten actief dan wel bewust is meegewerkt aan het programma. Er is wel informatie verkregen van de VS over een aantal van de op deze lijst genoemde personen. De AIVD en MIVD hebben op basis van deze informatie echter geen operationele activiteiten ontplooid richting deze personen. Volledige duidelijkheid over de vraag of van de VS niet andere informatie is verkregen die wellicht mede met behulp van het programma is vergaard, valt evenwel niet met zekerheid te geven. In de internationale samenwerking informeren inlichtingen- en veiligheidsdiensten elkaar immers niet over de herkomst van informatie, aangezien dit de geheimhouding van bronnen en Datum werkwijze in gevaar kan brengen.

Goede samenwerking met de diensten van de VS – en dus uitwisseling van informatie – is cruciaal voor de Nederlandse inspanningen om terrorisme tegen te gaan en derhalve voor onze nationale veiligheid. De samenwerking is intensief en dient de veiligheid in beide landen en de veiligheid van Nederlandse militairen in de missiegebieden. Daarbij wordt van Nederlandse zijde het belang van de volledige naleving van de internationale mensenrechtenverdragen benadrukt. Voor deze samenwerking gelden de algemene uitgangspunten voor samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zoals deze in het toezichtsrapport 22A van de CTIVD inzake de samenwerking van de AIVD met buitenlandse inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten en in de reactie op dat rapport door toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (in een brief met Kamerstuk 29 924, nr. 39, d.d. 30 september 2009) zijn vermeld. De aard van deze samenwerking wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Zoals beschreven in mijn brief van 30 juni 2014 (Kamerstuk 30 977, nr. 104) zullen op aanbeveling van de Commissie Evaluatie Wiv (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) 2002 (Commissie-Dessens) de criteria voor samenwerking opgenomen worden in de nieuwe Wiv, waaraan op dit moment gewerkt wordt. In de aanloop naar de nieuwe Wiv zullen de kaders voor samenwerking met buitenlandse diensten, waaronder de Amerikaanse diensten, geactualiseerd worden. Rapporten zoals het hier genoemde leveren een bijdrage aan de afwegingen die de AIVD en MIVD voortdurend maken bij de mate van samenwerking met buitenlandse partnerdiensten.

Mede namens de Minister van Defensie De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven