30 967
Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 24 mei 2007

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, VVD en SP betreffende het bovengenoemde wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag, die mede namens de ministers van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt uitgebracht, wordt ingegaan op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, waarbij zo veel mogelijk de indeling van het verslag wordt aangehouden.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De regering is verheugd dat de leden van de CDA-fractie zich kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) en dat de leden van de SP-fractie vooralsnog geen reden zien om niet met het wetsvoorstel in te stemmen. De regering hoopt dat ook de leden van de VVD-fractie, na kennis te hebben genomen van deze nota, een positief standpunt kunnen innemen met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel.

In reactie op de desbetreffende vraag van de leden van de SP-fractie merkt de regering op dat het verbod op seksuele intimidatie niet nieuw is. Het verbod is al opgenomen in artikel 1a van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (Wgb m/v) en artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek. Via het onderhavige wetsvoorstel wordt het verbod op seksuele intimidatie opgenomen in de Awgb en zal dit verbod ook gaan gelden op het terrein van goederen en diensten. Het vormt daarmee een aanvulling op het bestaande algemene verbod op intimidatie op grond van geslacht, zoals neergelegd in artikel 1a van de Awgb. De regering kan de veronderstellingen van de SP-fractie dan ook onderschrijven.

De leden van de SP-fractie vragen naar de betrokkenheid van de Commissie gelijke behandeling (Cgb) bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel. De Cgb is betrokken bij de totstandkoming van de tekst van paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, voor zover het de gevolgen van het wetsvoorstel voor de werkzaamheden van de Cgb betreft.

2. Inhoud van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Raad van State in zijn advies ingaat op de terminologie in het wetsvoorstel. De Raad van State adviseert aan te sluiten bij de terminologie zoals die in de richtlijnen gebruikt wordt, namelijk directe en indirecte discriminatie, in verband met de dekking van de richtlijnbepalingen door het wetsvoorstel. In dit verband vragen deze leden op welke termijn de Tweede Kamer de kabinetsreactie op de tweede evaluatie van de Awgb tegemoet kan zien en op welke termijn het wetsvoorstel Integratiewet Awgb wordt ingediend.

Ook de leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering, naar verwachting, dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer zal indienen.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts een toelichting op de gang van zaken en het proces ten aanzien van de evaluatie en het nog in te dienen voorstel voor een Integratiewet.

Het kabinet heeft het voornemen zijn standpunt naar aanleiding van de evaluatie uiterlijk in september 2007 aan de Tweede Kamer te zenden. Daarbij zullen ook de discrepanties tussen de terminologie van de richtlijnen en die van de bestaande wetgeving worden beschouwd. Uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk dient te worden aangesloten bij de terminologie van de Europese richtlijnen.

Op basis van het kabinetsstandpunt en de uitkomsten van de gedachtewisseling daarover met uw Kamer zal vervolgens de voorbereiding van het voorstel Integratiewet Awgb worden voortgezet. De regering streeft ernaar het wetsvoorstel begin 2008 aan de Tweede Kamer aan te bieden. De wijzigingen die voortvloeien uit de hiervoor bedoelde aanpassing aan de terminologie van de richtlijnen en de evaluatie zullen hierin worden meegenomen.

De leden van de CDA-fractie pleiten er met de Raad van State voor om de aangekondigde wijziging van de definitie van indirect onderscheid op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel en vragen of de regering hiertoe bereid is.

Zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken, heeft de regering ervoor gekozen om in het onderhavige wetsvoorstel geen wijzigingen op te nemen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de implementatie van richtlijn 2004/113/EG. In het nader rapport is deze keuze uitvoerig gemotiveerd. Daarbij is onder meer aangegeven dat de korte termijn, waarbinnen de richtlijn moet zijn geïmplementeerd (vóór 21 december 2007), geen ruimte biedt om in het onderhavige wetsvoorstel tevens wijzigingen van andere wetgeving op het terrein van gelijke behandeling op te nemen. Het voorstel Integratiewet Awgb leent zich daarentegen naar zijn aard voor het integraal aanpassen van een definitie die (thans) in verschillende wetten is opgenomen. Wij zeggen graag toe dat dit bij die gelegenheid zal geschieden.

De leden van de CDA-fractie wensen te vernemen welke consequenties in het bijzonder voor de werkgever kleven aan het verbod van seksuele intimidatie in arbeidsverhoudingen in de praktijk. De regering hecht eraan op te merken, dat de implementatie van onderhavige richtlijn geen verbod op seksuele intimidatie invoert voor werkgevers maar alleen voor aanbieders van goederen en diensten. Het verbod van seksuele intimidatie is immers voor het terrein van de arbeid al opgenomen in artikel 1a van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna: Wgb m/v) en artikel 7:646 BW1. Via het onderhavige wetsvoorstel wordt het verbod op seksuele intimidatie opgenomen in de Awgb en zal dit verbod ook gaan gelden op het terrein van goederen en diensten en daarmee voor aanbieders van goederen en diensten.

De regering licht in reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie gaarne toe wat wordt bedoeld met het begrip «opdracht tot onderscheid». Het verbod op het geven van een opdracht tot het maken van onderscheid is met de EG-implementatiewet Awgb (Wet van 21 februari 2004, Stb. 2004, 119, ter implementatie van Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG) opgenomen in de Awgb. Het verbod is eveneens opgenomen in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl), de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en de Wgb m/v.

Het verbod op het geven van een opdracht tot het maken van onderscheid richt zich op het actief geven van een opdracht aan een derde. Een opdracht in stilzwijgende vorm, voor zover gedoeld wordt op een impliciete opdracht, valt in beginsel onder het verbod mits vast komt te staan dat de opdracht daadwerkelijk is gegeven. De opdracht tot het maken van onderscheid omvat echter niet het gedogen of laten voortbestaan van onderscheid. Dit laat onverlet dat het gedogen of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie onder omstandigheden onder het verbod op het maken van onderscheid kan vallen, zonder dat er sprake is van het geven van een opdracht.

De leden van de CDA-fractie wensen gaarne een uiteenzetting van de conclusies van de Universiteit van Tilburg en van de Rijksuniversiteit Groningen van het evaluatie-onderzoek, in het bijzonder op het punt van de discrepantie tussen de in de richtlijn en de in de Nederlandse wetgeving gehanteerde terminologie. De regering is verheugd over de belangstelling van de verschillende fracties voor het evaluatie-onderzoek. Een uiteenzetting over de conclusies van het Tilburgse en Groningse onderzoek acht de regering echter aangewezen in de reeds aangekondigde kabinetsreactie op het evaluatie-onderzoek.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de relatie tussen de tweede evaluatie van de Awgb en het voorstel voor een Integratiewet. Zij nemen aan dat de uitkomsten van deze evaluatie, die gevolgen voor deze wetgeving hebben, worden meegenomen in de Integratiewet. De veronderstelling van deze leden is, zoals uit het voorgaande volgt, juist.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering de vraag te beantwoorden, in welke mate het wetsvoorstel de richtlijn strikt implementeert. De reikwijdte van de richtlijn en die van het wetsvoorstel sluiten zeer nauw op elkaar aan. De Nederlandse wetgeving is op veel onderwerpen reeds in overeenstemming met de vereisten van de richtlijn. Het onderhavige implementatiewetsvoorstel voorziet in een aanvulling van de Awgb op de onderwerpen seksuele intimidatie en victimisatie. Deze aanvulling gaat qua strekking en reikwijdte niet verder dan hetgeen de richtlijn voorschrijft. Voor wat betreft de reikwijdte van de definitie van «seksuele intimidatie» merkt de regering op, dat in het wetsvoorstel er bewust voor gekozen is het woord «ongewenst» weg te laten, zoals als ook bij de implementatie van Richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2002/73/EG is gedaan (zie Kamerstukken II 2002/03, 28 770, nr. 5 en Kamerstukken II 2004/05, 28 770, nr. 3). De subjectieve lading van het begrip «ongewenst» kan, indien dit begrip aan de definitie wordt toegevoegd, afbreuk doen aan de rechtsbescherming van geïntimeerden. Uit de bewoordingen van de richtlijndefinitie van «seksuele intimidatie» kan bovendien worden afgeleid, dat het daarbij niet kàn gaan om «gewenst» gedrag. De bewoordingen met betrekking tot het onderdeel victimisatie zijn letterlijk overgenomen uit de richtlijn.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2002/73/EG (Stb. 469).

Naar boven