30 961
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet OM-afdoening en enige andere wetten in verband met het wegnemen van enkele technische onvolkomenheden

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Bij de voorbereiding van de implementatie van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) (Stb. 330) is gebleken dat enkele wijzigingen van louter technische aard in een aantal wetten noodzakelijk is. Het gaat daarbij om herstel van enkele onvolkomenheden en het alsnog doorvoeren van enkele technische aanpassingen. Artikelsgewijs worden de wijzigingen nader toegelicht.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

De Wet OM-afdoening vormt de transactie om tot een strafbeschikking. Verwijzingen naar de transactie worden daarbij uit de wetgeving weggeschreven. Daarbij is een tweetal bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering over het hoofd gezien.

Onderdeel A verwijdert de bepaling van artikel 387, eerste lid, Sv volgens welke de oproeping om voor de kantonrechter te verschijnen vervalt als de verdachte aan de transactievoorwaarden heeft voldaan.

Onderdeel B bevat een aanpassing van artikel 489, eerste lid, Sv, dat bepaalt wanneer aan de onder het jeugdstrafrecht vallende verdachte in geval van een voorgenomen transactie ambtshalve een raadsman wordt toegevoegd. De gevallen waarin ambtshalve toevoeging van een raadsman bij een voorgenomen strafbeschikking verplicht is gesteld, zijn dezelfde als de gevallen waarin zulks thans bij een voorgenomen transactie het geval is (onderdeel B, eerste en tweede lid). De wijziging in onderdeel B, derde lid, houdt verband met de omstandigheid dat het uitvaardigen van een strafbeschikking, anders dan het aanbieden van een transactie, een daad van vervolging is. Onder de Wet OM-afdoening moet de verplichte toevoeging die is voorzien in artikel 489, eerste lid, onderdeel c, Sv alleen betrekking hebben op de andere vormen van vervolging dan vervolging door een strafbeschikking.

Op grond van artikel VIII van dit wetsvoorstel blijven de door artikel I, onderdelen A en B, gewijzigde bepalingen gelden voor de transacties die worden aangeboden nadat de Wet OM-afdoening in werking is getreden.

Onderdeel C wordt aan het slot van de artikelsgewijze toelichting besproken.

Artikelen II, onderdelen B en C, en III

Artikel II, onderdeel B, bevat een wijziging van artikel 77f Sr. Het brengt duidelijker tot uitdrukking dat de officier van justitie aan onder het jeugdstrafrecht vallende verdachten een taakstraf van beperktere omvang kan opleggen dan buiten het jeugdstrafrecht het geval is. De formulering in artikel II, onderdeel S, van de Wet OM-afdoening wekt, evenals de bestaande formulering van artikel 77f Sr, door het gebruik van het woord «tevens» ten onrechte de indruk dat het hier om een extra mogelijkheid zou gaan (zie het handboek Noyon-Langemeijer/Remmelink, artikel 77f, aantekening 3 (supplement 116)). Op grond van artikel VIII van dit wetsvoorstel blijft artikel 77f Sr gelden voor de transacties die worden aangeboden nadat de Wet OM-afdoening in werking is getreden.

De wijzigingen die in de artikelen II, onderdeel C, en III worden voorgesteld, vloeien uit de wijziging van artikel II, onderdeel B, voort.

Artikel IV, onderdeel A

Artikel I, onderdeel GG, van de Wet OM-afdoening kan vervallen, omdat datgene wat met dit onderdeel wordt beoogd – het betekenen van gerechtelijke mededelingen moet ook kunnen plaatsvinden in gevallen waarin de wet geen betekening voorschrijft, zoals bij de strafbeschikking het geval is – reeds is bereikt door de wijzigingen die in de artikelen 585 en 586 Sv zijn aangebracht door de Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken (Stb. 175) die op 1 november 2005 in werking is getreden.

Artikel II, onderdeel S, van de Wet OM-afdoening vervalt omdat artikel II, onderdeel B, van dit wetsvoorstel een verbeterde versie van de in artikel II, onderdeel S, van de Wet OM-afdoening vervatte bepaling doorvoert. Zie nader de daarop gegeven artikelsgewijze toelichting.

Artikelen IV, onderdeel B, en VI

Deze wijzigingen houden verband met de omstandigheid dat de onderdelen van de Wet OM-afdoening die betrekking hebben op de fiscale strafbeschikking (dat zijn: de artikelen IV en X van de Wet OM-afdoening) naar verwachting op een later moment in werking zullen treden dan de onderdelen die de kern van de Wet OM-afdoening vormen. Dat betekent dat de in artikel XLVIIa, onderdeel A, van de Reparatiewet II Justitie (wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 24) vervatte toevoeging van artikel 257ba Sv aan artikel 76, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet tegelijk met de kern van de Wet OM-afdoening in werking kan treden. Om deze reden wordt deze wijzigingsopdracht uit de Reparatiewet II Justitie verwijderd, en wordt dezelfde wijziging doorgevoerd in dat onderdeel van de Wet OM-afdoening dat op de fiscale strafbeschikking betrekking heeft. Dat aldus aangepaste onderdeel kan vervolgens op een later moment in werking treden dan de kern van de regeling van de OM-afdoening zelf.

Artikelen IV, onderdeel C, en V

Door wijzigingen die door de Wet van 12 mei 2005, Stb. 283 in artikel 164, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangebracht, is de in artikel V van de Wet OM-afdoening opgenomen wijzigingsopdracht onjuist geworden. In de artikelen IV, onderdeel C, en V van deze wet wordt dit hersteld.

Artikel IV, onderdeel D

Doordat de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 (Stb. 2005, 708) een onderdeel aan artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 heeft toegevoegd, is de wijzigingsopdracht in artikel X, onderdeel A, van de Wet OM-afdoening onjuist geworden. In artikel IV, onderdeel D, van deze wet wordt dit hersteld. De reden om op dit punt de Wet OM-afdoening zelf te wijzigen is dat de onderdelen van die wet die op de fiscale strafbeschikking betrekking hebben naar verwachting op een later moment in werking zullen treden dan de onderdelen die de kern van die wet vormen.

Artikel VII

In artikel I, onderdeel H, van de Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastlegging (stroomlijnen hoger beroep) (Stb. 470) wordt voorgesteld de regeling van het verzet tegen rechterlijke vonnissen, opgenomen in Boek III, Titel I, Sv, te laten vervallen. De onderdelen van de Wet OM-afdoening waarin deze regeling op de OM-afdoening wordt afgestemd, dienen, als de wet van 5 oktober 2006 eerder in werking treedt dan de Wet OM-afdoening, te vervallen.

Artikel VIII

Deze bepaling is nodig om te bewerkstelligen dat de bepalingen die op de transactie betrekking hebben en die door de nu voorgestelde wet worden gewijzigd, blijven gelden voor transacties die na de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening worden aangeboden. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel XI van de Wet OM-afdoening.

Artikelen I, onderdeel C, II, onderdeel A, IX, X en XI

Bij de Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II) (Stb. 300) is – met ingang van 1 september 2006 – artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht vernummerd tot artikel 273f. Abusievelijk zijn de verwijzingen in andere wetten naar artikel 273a Sr niet overeenkomstig aangepast. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze, niet met de Wet OM-afdoening in verband staande, omissie te herstellen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven