30 956
Wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling

nr. 131
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2007

Op 13 juni jl. heb ik met de leden van uw Kamer gesproken over de voorgestelde wijzigingen in de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Zoals ik heb toegezegd in het debat zal ik in deze brief een aantal punten dat aan de orde is geweest verduidelijken.

Indicatiestelling door het bevoegd gezag

In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd dat het bevoegd gezag van een school een indicatie aanvraagt indien de ouders dit ondanks (herhaald) verzoek niet doen. De heer Van der Vlies heeft gevraagd wat er gebeurt als de school een indicatie heeft aangevraagd, deze is toegekend en de school vervolgens een (passend) onderwijsprogramma formuleert waar de ouders het niet mee eens zijn. In antwoord hierop het volgende. In artikel 40a, van de Wet op het primair onderwijs (artikel 26, van de Wet op het voortgezet onderwijs) is geregeld dat een reguliere school waar een leerling met een leerlinggebonden budget wordt ingeschreven, jaarlijks een handelingsplan moet opstellen in overeenstemming met de ouders. Indien er verschil van mening is over het handelingsplan, dan kunnen de ouders (of de school) een beroep doen op de onderwijsconsulenten. Deze consulenten adviseren – vaak met succes – op basis van de concrete situatie over het onderwijs aan de leerling. Een bevoegd gezag is verder verplicht advies te vragen bij de ACTB als het om onenigheid gaat over de besteding van het leerlinggebonden budget (art. XIII van de Wet van 28 november 2002, Stb. 631). Gedurende het hele proces volgt de leerling onderwijs op de reguliere school waar de leerling staat ingeschreven. Een andere keus die ouders kunnen maken, is dat zij op zoek gaan naar een andere school voor hun kind. Indien ouders lopende het proces om tot een handelingsplan te komen hun kind van school halen zonder dat het kind wordt ingeschreven bij een andere school, dan voldoen zij niet meer aan de verplichtingen voortvloeiend uit de Leerplichtwet 1969.

Inrichten afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso)

Het Kamerlid Slob heeft twee vragen gesteld over de inrichting van afdelingen voor vso. Hierna ga ik eerst in op de procedure voor en de huisvesting van vso afdelingen en daarna wordt ingegaan op de inrichting van vso afdelingen voor meervoudig gehandicapte leerlingen (mg-leerlingen).

Procedure en huisvesting vso afdelingen

De motie waarin wordt verzocht de bekostiging voor zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk) van 13 jaar en ouder te verhogen, staat aan de basis van de voorgestelde wijziging op grond waarvan scholen voor speciaal onderwijs (so) een vso-afdeling in kunnen richten (Kamerstukken II, 2005/ 06, 30 300, nr. 9). Vooruitlopend op deze wijziging ontvangen de so-scholen voor leerlingen van 13 jaar en ouder die een vso-programma volgen aanvullende bekostiging. Ook is gesproken met de VNG over de uitbreiding en zijn in 2006 incidenteel en vanaf 2007 structureel middelen toegevoegd aan het gemeentefonds voor de huisvesting van vso-zmlk-afdelingen.

Het aanvragen van een afdeling voor vso kan pas wanneer voorliggende wetvoorstel in werking is getreden. Met de WEC-raad en de besturenorganisaties is afgesproken dat, zodra duidelijk is wanneer de wet in werking treedt met hen zal worden afgestemd hoe de aanvraagprocedure soepel kan verlopen. Ook de VNG zal hierbij worden betrokken. Als het verzoek tot het inrichten van een afdeling is gehonoreerd, is de gemeente verantwoordelijk voor de huisvesting. Zoals ik in het plenaire overleg op 13 juni jl. al heb aangegeven, kunnen scholen daarvoor wel nu al een voorziening aanvragen, maar zijn gemeenten op dit moment nog niet verplicht hiertoe over te gaan. Ik zal het punt van huisvesting voor de vso afdelingen meenemen in het reguliere overleg dat ik voer met de VNG. Over de resultaten daarvan wordt u geïnformeerd.

Afdelingen voor meervoudig gehandicapte leerlingen (mg-leerlingen)

Op dit moment is er geen reden de mogelijkheid voor het inrichten van vso-afdelingen open te stellen voor mg scholen. Het gaat om ernstig gehandicapte leerlingen. Doelstelling is deze leerlingen voor te bereiden op een zo zelfstandig mogelijk bestaan. Van toetreding tot de arbeidsmarkt is voor deze leerlingen nauwelijks sprake. De verwachting is dan ook niet dat deze leerlingen in staat zijn een vso-programma te volgen als geformuleerd in artikel 14 van de WEC. Dit sluit aan bij de brief van januari 2006 (Kamerstukken II, 2005/ 06, 27 728, nr. 88) van minister Van der Hoeven waarin is aangegeven dat het criterium voor het creëren van een wettelijke basis voor het inrichten van vso-afdelingen zal zijn of voor deze leerlingen een specifiek vso-aanbod ingericht kan worden, waarvoor de extra bekostiging noodzakelijk is.

De bekostiging die beschikbaar is, is mijn inziens met ruim € 23 000 per leerling in het so toereikend om de eerder beschreven doelstelling te realiseren. De meerkosten van vso-mg-leerlingen bedragen ruim € 2 200 meer per leerling. De kosten voor het uitbreiden van de inrichting van de vso-afdelingen met mg bedragen circa € 3.5 miljoen (exclusief huisvesting). Dit bedrag is gebaseerd op de huidige telgegevens waaruit blijkt dat het gaat om 4 so-scholen in cluster 2 met ruim 80 leerlingen en 29 so-cluster 3 scholen met ruim 1300 leerlingen. Binnen de begroting zijn hiervoor geen middelen gereserveerd.

De constatering van de heer Slob dat er verschil bestaat in bekostiging van een leerling die onderwijs volgt op een so-school voor mg en die van een leerling die via verbrede toelating is ingeschreven bij een vso-zmlk afdeling, is juist. Dat komt omdat bij de invoering van lgf er voor gekozen is om de personele kosten in geval van verbrede toelating te laten bepalen door de schoolsoort waarvoor de leerling een indicatie heeft. Afhankelijk van de onderwijssoort is de bekostiging die de school ontvangt voor verbreed toegelaten leerlingen lager dan wel hoger dan voor de niet verbreed toegelaten leerlingen (d.w.z. de leerlingen die een indicatie hebben voor de desbetreffende onderwijssoort). Als we dit rechtsongelijkheid zouden noemen, dan is dat een rechtsongelijkheid die in het systeem als zodanig zit. Ik vind het – naast mijn eerder genoemde argumenten – niet juist om met een beroep op een rechtsongelijkheid die inherent is aan het lgf-systeem als zodanig, nu de mogelijkheid open te stellen voor het inrichten van vso-afdelingen voor mg-leerlingen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XNoot
1

I.v.m. correctie Kamerstuknummer, het eerder onder Kamerstuk 29 736, nr. 46 gepubliceerde stuk komt hierbij te vervallen.

Naar boven