Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2010
Op 15 juni 2009 informeerde uw ambtsvoorganger mij per brief (Kamerstuk 30 953, G) over de uitkomsten van het proces van herbezinning op de rol van de Eerste Kamer bij het Europese beleids- en wetgevingsproces.
Daarbij deed zij een aantal voorstellen voor de samenwerking tussen beide Kamers op Europees terrein. De brief markeerde tevens
de beëindiging van de samenwerking in het kader van de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets (TGCS).
Dat tot nu is gewacht met een reactie op genoemde brief, is terug te voeren op de wens aan de zijde van de Tweede Kamer om
eerst de uitwerking af te ronden van de procedure voor het nieuwe parlementair behandelvoorbehoud inzake Europese voorstellen,
en daarmee ervaring op te doen in het kader van het vaststellen, in overleg met de regering, van Kamerbrede prioriteiten op
basis van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie. De Eerste Kamer is daarover kort na het verschijnen
van de brief geïnformeerd door de Vaste Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer. Nu over dat behandelvoorbehoud
een procedureregeling is opgenomen bij het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 258, nr. 2) en de Tweede Kamer op 23 april jongstleden een definitieve lijst van prioritaire Europese voorstellen heeft vastgesteld
(Kamerstuk 22 112, nr. 1012), reageer ik met deze brief graag alsnog op de brief van uw ambtsvoorganger.
Met instemming heb ik kennis genomen van de keuze die de Eerste Kamer in de eerder genoemde brief van 15 juni maakt voor een
complementaire rol ten aanzien van het Europese beleids- en wetgevingsproces. Deze keuze sluit aan op het inmiddels stevig
verankerde gebruik dat de parlementaire voorbereiding van de deelname vanuit de regering aan Europese raadsvergaderingen primair
wordt vormgegeven door middel van een voorafgaand Algemeen Overleg van de betreffende vaste commissie van de Tweede Kamer
met de betreffende, aan die raad deelnemende, bewindspersoon, op basis van een Geannoteerde Agenda. De diverse vaste Kamercommissies
van de Tweede Kamer kwijten zich actief van deze taak, onder meer doordat veel energie is gestoken in het uitbouwen van de
eigen informatiepositie van de Tweede Kamer en doordat de informatiestroom rondom nieuwe Europese voorstellen beter wordt
gekoppeld aan een vast ritme van overlegmomenten ter voorbereiding op raadsvergaderingen.
Instrumenten als de subsidiariteitstoets en nu ook het behandelvoorbehoud stellen de vaste commissies in staat hun invloed
al in een vroeg stadium van de Europese besluitvorming te doen gelden. Het instrumentarium dat de verschillende vaste Kamercommissies
ter beschikking staat is bovendien de afgelopen periode gestructureerd en uitgebreid. De vaste commissies werken bijvoorbeeld
steeds vaker met rapporteurs voor nieuwe Europese initiatieven, met technische briefings door bijvoorbeeld experts van de
Europese Commissie en met ronde tafelgesprekken over bijvoorbeeld de verwachte voor- en nadelen van nieuwe Europese voorstellen.
De resultaten van deze activiteiten vinden vanzelf hun weg naar de Nederlandse onderhandelaars in Brussel, met name via het
genoemde vaste voorbereidende overleg voor Europese raadsvergaderingen. Ik wil hierbij onderstrepen dat de Tweede Kamer zich
graag openstelt voor verdere inbreng in die vaste overlegmomenten voorafgaand aan raadsvergaderingen, bijvoorbeeld als uitvloeisel
van Europese activiteiten van de Eerste Kamer.
Ik heb kennis genomen van de beëindiging van de samenwerking tussen Eerste en Tweede Kamerleden in de Tijdelijke Gemengde
Commissie Subsidiariteitstoets (TGCS). Zoals u weet is er aan de zijde van de Tweede Kamer bewust voor gekozen om te blijven
werken met een Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets (TCS), met name als hoeder van het proces van toetsing, door de vaste
commissies, van Europese voorstellen op subsidiariteit en proportionaliteit. Naar ik heb begrepen verloopt de samenwerking,
via deze TCS, met de Eerste Kamer goed. Dat wij als Voorzitters bij gelijkluidende oordelen blijven communiceren met de Europese
instellingen door middel van gezamenlijke brieven van Eerste en Tweede Kamer waardeer ik zeer.
Op alle in de eerder genoemde brief van 15 juni aangegeven terreinen is sprake van een goede informatie-uitwisseling en samenwerking
tussen de ambtelijke staven van de Eerste en de Tweede Kamer. Of, en zo ja in welke vorm en met welke frequentie, daarenboven
afstemming op het niveau van de leden van Eerste en Tweede Kamer zelf dient plaats te vinden, leg ik graag, in lijn met de
voorstellen van uw ambtsvoorganger, in eerste instantie in handen van de leden van de Vaste Commissie voor Europese Zaken
van de Tweede Kamer (EuZa) en de Vaste Commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer (ESO). Zodra
de commissie EuZa na de verkiezingen in nieuwe samenstelling is geïnstalleerd en zij haar werkzaamheden heeft aangevangen,
zal vanuit de staf van deze commissie het initiatief worden genomen voor een informeel overleg tussen beide commissies.
Met vriendelijke groet,
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
G. A. Verbeet,