Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2021
Vorige week nog hebben we met elkaar de Kristallnacht herdacht, die op 9 november
1938, 83 jaar geleden, plaatsvond. Een afschuwelijke gebeurtenis waarin duizenden
woningen en winkels van joden en hun synagogen en gebedshuizen werden vernield of
in brand werden gestoken. Helaas moeten we constateren dat ook vandaag de dag antisemitisme
nog steeds een groot probleem in én van onze samenleving is.
Omdat het zich nadrukkelijk als Joods afficheert, is het restaurant HaCarmel in Amsterdam
in de afgelopen jaren bij herhaling slachtoffer geweest van bedreiging en vernieling.
Dat dit misdadige gedrag niet getolereerd wordt en consequenties heeft, is wel gebleken
uit de veroordeling, afgelopen zomer, van de 32-jarige Syriër Saleh A. Hij is veroordeeld
tot tbs met dwangverpleging en een celstraf van een jaar voor vernieling en poging
tot brandstichting in dit restaurant. De rechtbank achtte het terroristisch oogmerk
van de aanslagpleger bewezen.
Tijdens het ordedebat van uw Kamer van 9 november jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 19,
Regeling van Werkzaamheden) is gevraagd om een brief waarin uiteen wordt gezet welke
maatregelen in Amsterdam of landelijk genomen worden zodat het restaurant HaCarmel
open kan blijven. Gezien het structurele karakter van de intimidatie en het geweld
tegen dit horeca-etablissement en zijn eigenaar, begrijp ik het verzoek van het lid
Omtzigt heel goed.
De gemeente Amsterdam, politie en het Openbaar Ministerie (OM) zijn uitermate alert
op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan
gegeven moet worden. Er is nauw contact met de eigenaar van het restaurant. Naar aanleiding
van een serie bedreigingen aan het adres van het restaurant, is door de politie aangifte
van bedreiging en belediging opgenomen. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande
en ik kan daar derhalve verder geen mededelingen over doen.
Naast het strafrechtelijk onderzoek zijn er ook lokaal veel zichtbare en onzichtbare
maatregelen genomen. Mijn ministerie heeft hierover contact gehad met gemeente Amsterdam.
Om de veiligheid van de betrokkenen niet in gevaar te brengen, ga ik hier niet nader
op in.
Landelijke maatregelen kunnen niet anders dan indirect zijn. In algemene zin dient
de overheid zorg te dragen voor de veiligheid van burgers en bedrijven. Dit gebeurt
onder andere door de inzet hierop in vele beleidsdossiers, adequate wetgeving en de
financiering van politie en OM. Bij de politie en het OM is veel aandacht voor het
op een correcte wijze aandacht geven aan strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir
aspect. Voor het OM geldt dat wanneer bij een delict een discriminatieaspect aanwezig
wordt geacht, dit aspect conform de Aanwijzing discriminatie1 in het requisitoir van de officier van justitie wordt benadrukt en als strafverzwarende
omstandigheid in de eis wordt meegenomen.
De strafrechtelijke vervolging van verdachten is echter het sluitstuk van een lang
proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer
of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Dat is ook de reden waarom
het antidiscriminatiebeleid zoals dat wordt gevoerd, ziet op een breed scala aan interventies,
dat begint met burgerschapsonderwijs en onderwijs in het algemeen. In het kader van
de besteding van de antisemitismegelden is via projecten ingezet op de pijlers bewustwording,
capaciteitsopbouw en weerbaarheid. De op 1 april jl. aangestelde Nationaal Coördinator
Antisemitismebestrijding (NCAB) speelt onder andere een belangrijke rol in de opvolging
van deze projecten. Immers, wanneer mensen of bedrijven vanwege het tonen van een
Joodse identiteit structureel lastiggevallen worden en zich zelfs genoodzaakt zien
om te moeten sluiten, dan is dat ronduit onacceptabel.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus