Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2019
Hierbij ga ik in op het verzoek in van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
van 22 mei 2019 om een reactie te geven op het artikel «Geweld tegen moskeeën wordt
niet herkend als discriminatie» uit Trouw van 15 mei 2019.
In het artikel in Trouw wordt het boek «Mikpunt moskee», samengesteld door sociaal
wetenschapper Ineke van der Valk, aangehaald waarin 26 discriminatoire incidenten
bij moskeeën in 2018 worden geteld (20 in 2017 en 72 in 2016).
Door een advocaat en jurist, die 27 gerechtelijke uitspraken onderzochten, wordt gesteld
dat in twee derde van rechterlijke uitspraken van zaken waarin geweld tegen een moskee
is gepleegd het woord discriminatie niet ter sprake komt. Zij onderbouwen hun standpunt
met de beschrijving van vier casus.
Ten behoeve van deze brief heb ik mij door de Raad voor de rechtspraak en het Openbaar
Ministerie nader laten informeren.
In het belang van de democratische rechtsstaat en rechtsorde acht ik de aanpak van
discriminatiedelicten van het allerhoogste belang. Iedere burger moet zich een volwaardig
burger weten en voelen, en gevrijwaard blijven van discriminatoire uitlatingen en
handelingen. Discriminatiezaken zijn vaak complex vanwege de spanning tussen de strafbaarheid
van discriminatie en grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting (waaronder de
vrijheid van artistieke expressie) en de godsdienstvrijheid. Vervolging komt pas in
beeld wanneer uitingen die in eerste instantie als strafbaar gezien kunnen worden
dat ook nog zijn na weging met verscheidene grondrechten.
De stelling dat in twee derde van rechterlijke uitspraken van zaken waarin geweld
tegen een moskee is gepleegd het woord discriminatie niet ter sprake komt, kan ik
zonder verdere duiding niet beoordelen. Meer in algemene zin geldt dat als in een
zaak discriminatie-artikelen uit het Wetboek van Strafrecht ten laste zijn gelegd,
dat hieraan in het vonnis de nodige aandacht zal worden besteed. Ditzelfde geldt voor
commune feiten waarbij mogelijk een discriminatie-aspect aanwezig is (zogenoemde Codis-feiten).
Het beeld dat officieren van justitie en rechters onvoldoende aandacht aan discriminatie
aspecten van een zaak besteden herken ik dan ook niet. Het is bovendien aan het OM
om in elke individueel geval te beslissen of er voldoende feiten en omstandigheden
aanwezig zijn om te vervolgen voor discriminatie.
Zowel bij discriminatiefeiten als bij commune delicten met discriminatie aspect volgt
het Openbaar Ministerie de beleidslijn beschreven in de Aanwijzing discriminatie (2018A009)1. Met name als het gaat om geweldsdelicten is het mogelijk aanwezig zijn van een discriminatie
aspect volgens het OM een zwaarwegende indicatie voor opsporing en vervolging. In
het geval van een dergelijk Codis-feit wordt het discriminatie aspect in het requisitoir
benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis betrokken. Het is vervolgens
aan de rechter om zich hierover een oordeel te vormen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus