nr. 4
NADER RAPPORT1
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 23 januari 2007, aangeboden
aan de Koningin door de minister van Financiën.
Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 4 oktober
2006, no. 06.003605, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovengenoemde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 oktober 2006, no. W06.06.0422/IV, bied ik
u hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van
inhoudelijke opmerkingen.
Redactionele kanttekeningen
De eerste redactionele kanttekening – de aanbeveling om de beoogde
wijziging niet in artikel 15 van de Invorderingswet 1990 te regelen, maar
in artikel 14 van deze wet – is niet overgenomen. De beoogde wijziging
had inderdaad geregeld kunnen worden door middel van een wijziging van artikel
14 van de Invorderingswet 1990, maar vanuit wetssystematisch oogpunt verdient
het de voorkeur dit te bewerkstelligen door middel van een wijziging van artikel
15, eerste lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990. De tweede redactionele
opmerking is eveneens niet overgenomen, omdat het voorgestelde artikel VI,
onderdeel C, reeds de bedoelde aanpassing van artikel 24, vijfde lid, tweede
volzin, van de Invorderingswet 1990 bevat.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel IX, onderdeel B, zoals
opgenomen in het ontwerp, te laten vervallen. Deze wijziging is reeds opgenomen
in artikel I, onderdeel Ea, van de Wet werken aan winst, die per 1 januari
2007 in werking is getreden.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt de tabel van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
van artikel 3.41, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 te vervangen.
De huidige tabel (opgenomen in artikel I, onderdeel D, van de Bijstellingsregeling
2007) vermeldt de bedragen zoals die gelden voor het jaar 2005. De inflatiecorrectie
zoals die per 1 januari 2006 op de bedragen is toegepast, werkt daarom
niet door in de bedragen van de op grond van de Bijstellingsregeling 2007
per 1 januari 2007 geldende tabel. Met de wijziging wordt deze onvolkomenheid
hersteld.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de berekening van het
forfaitaire rendement (box 3) bij aanvang dan wel beëindiging van belastingplicht anders vorm te geven. Recent heeft de Hoge Raad1 een uitspraak gedaan in een zaak over de samenloop van de keuze om
het hele jaar als fiscale partners te worden aangemerkt (voljaarspartnerschap)
en de berekening van het forfaitaire rendement in een overlijdensjaar (tijdsgelange
herrekening). In deze zaak ging het erom of de tijdsgelange herrekening (artikel
5.3, vijfde lid van de Wet IB 2001) mogelijk was in combinatie met de keuze
voor het voljaarspartnerschap (artikel 2.17, zevende lid, Wet IB 2001). De
Hoge Raad beantwoordde dit bevestigend. Hierdoor is het mogelijk in het jaar
van overlijden ook op de zogenoemde einddatum vermogensbestanddelen toe te
rekenen aan de overleden partner èn een tijdsgelange herrekening toe
te passen. Dat leidt ertoe dat ook een lager forfaitaire rendement wordt berekend
over het vermogen dat toevalt aan de overgebleven partner. Dit leidt tot een
onredelijke uitkomst. Daarom wordt voorgesteld de huidige regeling anders
vorm te geven. Hierbij is gekozen voor een bredere – forfaitaire –
benadering. Voorgesteld wordt om de tussentijdse peildatum (die onder de huidige
regeling van toepassing is in situaties waarbij de binnenlandse belastingplicht
in de loop van het kalenderjaar aanvangt of eindigt) te laten vervallen. Tevens
wordt voorgesteld het percentage van het forfaitaire rendement niet meer naar
tijdsgelang te herrekenen. Ook deze wijziging geldt voor alle situaties waarbij
de binnenlandse belastingplicht gedurende het kalenderjaar aanvangt of eindigt
(geboorte, immigratie, overlijden en emigratie).
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aan de Eerste Kamer
gedane toezegging uit te voeren. Bij de Wet werken aan winst is in de overdrachtsbelasting
met ingang van 1 januari 2007 een vrijstelling opgenomen voor de verkrijging
van cultuurgrond (artikel 15, eerste lid, onderdeel q van de Wet op belastingen
van rechtsverkeer). Deze vrijstelling vervalt indien de grond niet nog tien
jaar binnen een landbouwbedrijf wordt gebruikt. Door deze algemene vrijstelling
voor de verkrijging van cultuurgrond, konden vijf andere, meer specifieke
vrijstellingen in de landbouwsfeer vervallen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel
Wet werken aan winst in de Eerste Kamer is toegezegd dat in de nieuwe cultuurgrondvrijstelling
nog een wijziging zal worden opgenomen waardoor de vrijstelling niet vervalt
indien de bestemming van de grond binnen de tienjaarstermijn wijzigt door
overheidsbeleid ten behoeve van de natuur. Deze wijziging is opgenomen in
het onderhavige wetsvoorstel.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal technische
verbeteringen in het wetsvoorstel op te nemen.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Financiën,
G. Zalm