nr. 21
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2007
De minister van Ruimte en Milieu heeft mij verzocht uw Kamer te informeren
over de gevolgen van een eventuele aanneming van het amendement Neppérus
en Van Heugten en Van Leeuwen1 voor het Bestuursakkoord
dat door het Rijk gesloten is met de VNG en waaraan ook het IPO zich heeft
verbonden.
Alvorens de vraag te beantwoorden schets ik kort de context van de aangelegenheid.
Beide Kamers der Staten-Generaal hebben zo’n twee jaar geleden de Wgr-pluswet
aangenomen. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en verving
toen de Kaderwet bestuur in verandering, en vormde de kaderwetgebieden om
tot plusregio’s. Aanleiding voor de Wgr-plus waren de grootstedelijke
problematiek en opgaven, die niet adequaat konden worden aangepakt door knellende
bestuurlijke grenzen. Uitgangspunt van de wet is dat het Huis van Thorbecke
wordt gehandhaafd en er dus geen vierde bestuurslaag in Nederland in het leven
wordt geroepen. Om het gat tussen het lokale en provinciale niveau te dichten
is dan ook gekozen voor het concept van «verlengd lokaal bestuur»,
waarbij gemeenten de regionale problemen in gezamenlijkheid oppakken.
De leden van uw Kamer die tijdens het debat met de minister van Ruimte
en Milieu op woensdag 26 september jl. de stelling hebben ingenomen dat
er in Nederland geen vierde bestuurslaag zou moeten komen, vinden de wetgever
dus aan hun zijde. Het verlengd lokaal bestuur dat uitdrukking heeft gevonden
in de plusregio’s, waarvan de gemeenten gezamenlijk het bestuur vormen,
is een belangrijke waarborg om een dergelijke ontwikkeling tegen te gaan.
Bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Invoeringswet Wet ruimtelijke
ordening, voor zover dat ziet op het invullen van hoofdstuk 5 van de Wro,
is uitgegaan van enkele moties van uw Kamer, die in het verlengde liggen van
de wens in Nederland geen vierde bestuurslaag te scheppen. Tijdens de behandeling
van de Wijzigingswet Wgr-plus is een door de leden Spies en Van
Beek1 ingediende motie aangenomen die het kabinet
opriep om in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening recht te doen aan de positie
van de plusregio’s als verlengd lokaal bestuur en om te voorzien in
een vorm van doorwerking van provinciale plannen naar plannen op regionaal
niveau. De motie-Lenards c.s.2 volgde later en
verzocht de regering niet met nadere voorstellen te komen voor extra bevoegdheden
voor intergemeentelijke openbare lichamen, zoals de plusregio’s, op
het gebied van de ruimtelijke ordening.
Deze uitspraken waren ook richtinggevend bij het opstellen van de passage
in het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG, met instemming van het IPO, die
aan de Wgr-plus-gebieden is gewijd. Ook bij het sluiten van het Bestuursakkoord
stond de gedachte voorop dat het verlengd lokaal bestuur een goed middel is
om de regionale problemen het hoofd te bieden, zonder te vervallen in de instelling
van een vierde bestuurslaag.
De herziening, zoals afgesproken in het Bestuursakkoord en verwerkt in
de Nota van wijziging,3 legt het primaat bij de
provincie en gemeenten, maar wel met minimale spelregels die naar het oordeel
van het kabinet onmisbaar zijn voor de slaagkansen van de noodzakelijke samenwerkingsinitiatieven
tussen gemeenten en provincies die her en der reeds op gang zijn gebracht.
Het voorstel maakt het mogelijk dat, als gemeenten en provincies het nodig
oordelen, bepaalde bevoegdheden kunnen worden overdragen naar de plusregio.
Deze mogelijkheid tot delegatie betekent ook dat gemeenten en provincies deze
bevoegdheid weer terug kunnen nemen. In die zin blijven zij daar verantwoordelijkheid
voor dragen. Het amendement van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en
Vermeij4 geeft aan dat een dergelijke delegatie
ook onder nader te stellen voorwaarden kan plaatsvinden.
IPO en VNG vinden dit voorstel een goede weg voorwaarts. Het Bestuursakkoord
is bij brief van 5 juni 20075 aan uw Kamer
gezonden. Dit vormde voor uw Kamer geen aanleiding om met mij – of met
de minister van Ruimte en Milieu – van gedachten te wisselen over het
bereikte akkoord ten aanzien van hoofdstuk 5.
De gedachtewisseling die afgelopen woensdag tussen uw Kamer en de minister
van Ruimte en Milieu plaatsvond roept bij mij de behoefte op om iets te zeggen
over de plaats van het verlengd lokaal bestuur binnen de Nederlandse bestuurlijke
organisatie. Deze constructie moet niet met een vierde bestuurslaag worden
gelijkgesteld, daar zij de invoering daarvan nu juist beoogt te voorkomen.
Ik sluit niet uit dat ook het verlengd lokaal bestuur dat aan het Wgr-plus
model ten grondslag ligt feilen zal vertonen. Daarom heeft de wetgever in
de Wgr-plus een evaluatie voorzien. Afgesproken is dat deze evaluatie wordt
vervroegd. Ik ga graag het debat met uw Kamer aan, maar dan graag op basis
van een zorgvuldige beoordeling van hoe de plusregio’s in de praktijk
functioneren. Ik wil de Kamer toezeggen dat ik de opzet van de evaluatie van
deze plusregio’s voor bespreking aan de Kamer zal toezenden.
Het amendement Neppérus en Van Heugten en Van Leeuwen doorkruist
dan ook de afspraken zoals die op dit punt zijn gemaakt in het kader van de
Wgr-plus en het Bestuursakkoord zoals dat is gesloten met de gemeenten, waarover
met het IPO overeenstemming bestaat.
Ik wil u voorstellen de principiële discussie over de toekomst van
de plusregio’s op dat moment te voeren aan de hand van de dan beschikbare
onderzoeksgegevens. Tot die tijd zijn de recentelijk door de wetgever gemaakte
keuzes en de richtinggevende uitspraken van uw Kamer die deze bevestigen wat
het kabinet betreft uitgangspunt.
Ten overvloede meld ik u dat het kabinet staat achter de afspraken gemaakt
in het Bestuursakkoord.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
XNoot
1Kamerstukken II, 2006/07, 30 938, nr. 17.
XNoot
1Kamerstukken II, 2004/05, 27 008 en 29 532, nr. 9.
XNoot
2Kamerstukken II, 2005/06, 28 916, nr. 29. aangenomen in februari
2006.
XNoot
3Kamerstukken II, 2006/07, 30 938, nr. 8.
XNoot
4Kamerstukken II, 2007/08, 30 938, nr. 19.
XNoot
5Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 B, nr. 17.