30 938
Aanpassing van een aantal wetten met het oog op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening alsmede regeling van overgangsrecht (Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening)

nr. 21
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2007

De minister van Ruimte en Milieu heeft mij verzocht uw Kamer te informeren over de gevolgen van een eventuele aanneming van het amendement Neppérus en Van Heugten en Van Leeuwen1 voor het Bestuursakkoord dat door het Rijk gesloten is met de VNG en waaraan ook het IPO zich heeft verbonden.

Alvorens de vraag te beantwoorden schets ik kort de context van de aangelegenheid. Beide Kamers der Staten-Generaal hebben zo’n twee jaar geleden de Wgr-pluswet aangenomen. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en verving toen de Kaderwet bestuur in verandering, en vormde de kaderwetgebieden om tot plusregio’s. Aanleiding voor de Wgr-plus waren de grootstedelijke problematiek en opgaven, die niet adequaat konden worden aangepakt door knellende bestuurlijke grenzen. Uitgangspunt van de wet is dat het Huis van Thorbecke wordt gehandhaafd en er dus geen vierde bestuurslaag in Nederland in het leven wordt geroepen. Om het gat tussen het lokale en provinciale niveau te dichten is dan ook gekozen voor het concept van «verlengd lokaal bestuur», waarbij gemeenten de regionale problemen in gezamenlijkheid oppakken.

De leden van uw Kamer die tijdens het debat met de minister van Ruimte en Milieu op woensdag 26 september jl. de stelling hebben ingenomen dat er in Nederland geen vierde bestuurslaag zou moeten komen, vinden de wetgever dus aan hun zijde. Het verlengd lokaal bestuur dat uitdrukking heeft gevonden in de plusregio’s, waarvan de gemeenten gezamenlijk het bestuur vormen, is een belangrijke waarborg om een dergelijke ontwikkeling tegen te gaan.

Bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover dat ziet op het invullen van hoofdstuk 5 van de Wro, is uitgegaan van enkele moties van uw Kamer, die in het verlengde liggen van de wens in Nederland geen vierde bestuurslaag te scheppen. Tijdens de behandeling van de Wijzigingswet Wgr-plus is een door de leden Spies en Van Beek1 ingediende motie aangenomen die het kabinet opriep om in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening recht te doen aan de positie van de plusregio’s als verlengd lokaal bestuur en om te voorzien in een vorm van doorwerking van provinciale plannen naar plannen op regionaal niveau. De motie-Lenards c.s.2 volgde later en verzocht de regering niet met nadere voorstellen te komen voor extra bevoegdheden voor intergemeentelijke openbare lichamen, zoals de plusregio’s, op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Deze uitspraken waren ook richtinggevend bij het opstellen van de passage in het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG, met instemming van het IPO, die aan de Wgr-plus-gebieden is gewijd. Ook bij het sluiten van het Bestuursakkoord stond de gedachte voorop dat het verlengd lokaal bestuur een goed middel is om de regionale problemen het hoofd te bieden, zonder te vervallen in de instelling van een vierde bestuurslaag.

De herziening, zoals afgesproken in het Bestuursakkoord en verwerkt in de Nota van wijziging,3 legt het primaat bij de provincie en gemeenten, maar wel met minimale spelregels die naar het oordeel van het kabinet onmisbaar zijn voor de slaagkansen van de noodzakelijke samenwerkingsinitiatieven tussen gemeenten en provincies die her en der reeds op gang zijn gebracht. Het voorstel maakt het mogelijk dat, als gemeenten en provincies het nodig oordelen, bepaalde bevoegdheden kunnen worden overdragen naar de plusregio. Deze mogelijkheid tot delegatie betekent ook dat gemeenten en provincies deze bevoegdheid weer terug kunnen nemen. In die zin blijven zij daar verantwoordelijkheid voor dragen. Het amendement van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Vermeij4 geeft aan dat een dergelijke delegatie ook onder nader te stellen voorwaarden kan plaatsvinden.

IPO en VNG vinden dit voorstel een goede weg voorwaarts. Het Bestuursakkoord is bij brief van 5 juni 20075 aan uw Kamer gezonden. Dit vormde voor uw Kamer geen aanleiding om met mij – of met de minister van Ruimte en Milieu – van gedachten te wisselen over het bereikte akkoord ten aanzien van hoofdstuk 5.

De gedachtewisseling die afgelopen woensdag tussen uw Kamer en de minister van Ruimte en Milieu plaatsvond roept bij mij de behoefte op om iets te zeggen over de plaats van het verlengd lokaal bestuur binnen de Nederlandse bestuurlijke organisatie. Deze constructie moet niet met een vierde bestuurslaag worden gelijkgesteld, daar zij de invoering daarvan nu juist beoogt te voorkomen. Ik sluit niet uit dat ook het verlengd lokaal bestuur dat aan het Wgr-plus model ten grondslag ligt feilen zal vertonen. Daarom heeft de wetgever in de Wgr-plus een evaluatie voorzien. Afgesproken is dat deze evaluatie wordt vervroegd. Ik ga graag het debat met uw Kamer aan, maar dan graag op basis van een zorgvuldige beoordeling van hoe de plusregio’s in de praktijk functioneren. Ik wil de Kamer toezeggen dat ik de opzet van de evaluatie van deze plusregio’s voor bespreking aan de Kamer zal toezenden.

Het amendement Neppérus en Van Heugten en Van Leeuwen doorkruist dan ook de afspraken zoals die op dit punt zijn gemaakt in het kader van de Wgr-plus en het Bestuursakkoord zoals dat is gesloten met de gemeenten, waarover met het IPO overeenstemming bestaat.

Ik wil u voorstellen de principiële discussie over de toekomst van de plusregio’s op dat moment te voeren aan de hand van de dan beschikbare onderzoeksgegevens. Tot die tijd zijn de recentelijk door de wetgever gemaakte keuzes en de richtinggevende uitspraken van uw Kamer die deze bevestigen wat het kabinet betreft uitgangspunt.

Ten overvloede meld ik u dat het kabinet staat achter de afspraken gemaakt in het Bestuursakkoord.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Kamerstukken II, 2006/07, 30 938, nr. 17.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 27 008 en 29 532, nr. 9.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2005/06, 28 916, nr. 29. aangenomen in februari 2006.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2006/07, 30 938, nr. 8.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2007/08, 30 938, nr. 19.

XNoot
5

Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 B, nr. 17.

Naar boven