30 938
Aanpassing van een aantal wetten met het oog op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening alsmede regeling van overgangsrecht (Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, ter bevordering van een goede inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening wenselijk is een aantal wetten aan te passen, de Wet ruimtelijke ordening op onderdelen aan te vullen, waaronder het hoofdstuk over Intergemeentelijke samenwerking in stedelijke gebieden, de vestigingsgrondslagen van het voorkeursrecht in de Wet voorkeursrecht gemeenten te vereenvoudigen, alsmede te voorzien in overgangsregels;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel 1.1

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 222, eerste lid, wordt in de laatste volzin na de woorden «krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan» een zinsnede ingevoegd, luidende: of met toepassing van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening zijn of behoren te worden voldaan,.

B

In de bijlage, bedoeld in artikel 299, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de opsomming onder het opschrift «Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door:

1. Wet ruimtelijke ordening

a. Verplichtingen als bedoeld in artikel 2.1 en in de afdelingen 3.1, 3.5, 4.1, 4.2 en 6.4 en hoofdstuk 3a.

2. Wet milieubeheer

a. Milieuprogramma als bedoeld in artikel 4.20;

b. Rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.22.

Artikel 1.2

In de bijlage, bedoeld in artikel 291, tweede lid, van deProvinciewet wordt de opsomming onder het opschrift «Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door:

1. Wet ruimtelijke ordening

a. Verplichtingen als bedoeld in artikel 2.2 en in afdeling 3.5;

b. Verplichtingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder b en c.

2. Wet milieubeheer

a. milieubeleidsplan, als bedoeld in artikel 4;

b. milieuprogramma, als bedoeld in artikel 4.14.

Artikel 1.3

Artikel 34 van de Wet algemene regels herindeling komt te luiden:

Artikel 34

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 28 worden de vóór de datum van herindeling vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen, exploitatieplannen en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop het voorkeursrecht rust, met betrekking tot overgaand gebied voor de toepassing van de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, en behouden zij hun rechtskracht zolang het bevoegde gezag niet anders bepaalt.

2. Evenzo wordt een vóór de datum van herindeling genomen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn genomen door de raad van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd.

HOOFDSTUK II ECONOMISCHE ZAKEN

Artikel 2.1

Artikel 91 van de Elektriciteitswet 1998 vervalt.

HOOFDSTUK III FINANCIËN

Artikel 3.1

De Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen vervalt.

HOOFDSTUK IV JUSTITIE

Artikel 4.1

Onderdeel C, sub 1 en 2, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht komt als volgt te luiden:

1. onteigeningswet.

2. Artikel 2.1, artikel 2.2, artikel 2.3, artikel 3.7, artikel 3.30, eerste lid, aanhef, artikel 3.33, eerste lid, aanhef, artikel 3.35, eerste lid, aanhef, artikel 4.1, vijfde lid, artikel 4.2, eerste lid, voor zover niet begrepen onder artikel 8.2, eerste lid, onder f, artikel 4.2, derde lid, artikel 4.3, vierde lid, artikel 4.4, eerste lid, onder a, voor zover niet begrepen onder artikel 8.2, eerste lid, onder f, en onder b en c, artikel 4.4, derde lid, artikel 5.1, artikel 5.2 juncto de artikelen 3.7 of 3.30, eerste lid, aanhef, artikel 5.3 juncto artikel 3.33, eerste lid, aanhef, artikel 6.15, eerste lid, voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op onderdelen, bedoeld in het derde lid, artikel 7.6, eerste lid, en artikel 7.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4.2

De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 40f worden de woorden «artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

B

In artikel 54a, eerste lid, wordt «de nederlegging, bedoeld in artikel 12» vervangen door: de ingevolge artikel 63, eerste lid, artikel 80, eerste lid, dan wel artikel 87, tweede lid, vereiste terinzagelegging.

C

Artikel 54g wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «het bepaalde in de artikelen 62, tweede lid, 80, laatste lid, en 141, tweede lid» wordt vervangen door: de artikelen 64a, vierde lid, 80, derde lid, en 87, achtste lid.

2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de plaatsing in de Staatscourant, bedoeld in artikel 64a, derde lid, 86, derde lid, dan wel 87, zevende lid, nog niet is geschied op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de tweede dag na de datum van dagtekening van de Staatscourant waarin die plaatsing geschiedt.

D

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder het werk waartoe werd onteigend, genoemd in het eerste lid, worden mede verstaan: niet ingrijpende aanpassingen of aanpassingen van geringe omvang van het werk ten behoeve waarvan onteigend wordt dan wel aanpassingen van het werk die passen binnen het kader ter uitvoering waarvan tot onteigening wordt overgegaan.

E

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder 1e, wordt «een bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening hieronder mede begrepen.

2. Het eerste lid, onder 2e, sub a en b, vervalt.

3. Het eerste lid, onder 2e, sub c, wordt vernummerd tot het eerste lid, onder 2e, en komt te luiden:

2e. van een bouwplan, dan wel een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, of een plan van werkzaamheden voor het opheffen van ernstig achterstallig onderhoud in het belang van de volkshuisvesting, mits een hierop betrekking hebbende aanschrijving ingevolge de artikelen 14, eerste lid, of 16 van de Woningwet onherroepelijk is geworden.

4. Het eerste lid, onder 3e, komt te luiden:

3e. ten behoeve van de uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening;.

5. Het eerste lid, onder 6e, komt te luiden:

6e. ten behoeve van de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.30, 3.33 of 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede met voorzieningen die met de uitvoering van zodanig besluit rechtstreeks verband houden;.

6. Het derde en het vijfde lid vervallen. Het vierde en het zesde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

F

Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 3.26, eerste en vierde lid, of aan artikel 3.27, van de Wet ruimtelijke ordening geschiedt de onteigening ten name van de provincie en treden voor de toepassing van titel IV telkens provinciale staten in de plaats van de gemeenteraad en gedeputeerde staten in de plaats van het gemeentebestuur of burgemeester en wethouders.

G

In artikel 85 wordt «artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening.

H

In artikel 88, onderdeel 3, wordt «de in het tweede lid van eerstgenoemd artikel onder 1 en 2 genoemde stukken» vervangen door: de in artikel 54a, tweede lid, onder a tot en met d, genoemde stukken.

Artikel 4.3

De Pachtwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, vijfde lid, worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

B

In artikel 40 worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

C

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

2. In het vierde lid wordt «de goedkeuring» vervangen door: het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

D

In artikel 51, eerste lid, worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

E

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

2. In het vierde lid worden de woorden «liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vorige lid» vervangen door: liggend voor het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, bedoeld in het vorige lid.

F

Artikel 56f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

2. In het vierde lid vervalt de zinsnede «, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten,».

3. In het zesde lid vervalt de zinsnede «, alsmede datum en nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming».

4. In het achtste lid wordt de zinsnede «een structuurplan of een regionaal structuurplan geldt, dan wel een ontwerp van een zodanig plan ter inzage is gelegd» vervangen door: «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 5.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld» en wordt «het bepaalde in de artikelen 2, 6, 10 tot en met 24 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten» vervangen door: «het bepaalde in de artikelen 2, juncto artikel 4, eerste lid, onder a, 6, 10 tot en met 24 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten dan wel artikel 9a, eerste of tweede lid, juncto artikel 4, eerste lid, onder a, of 6 van die wet» en wordt na «aan de gemeente» ingevoegd: onderscheidenlijk de provincie of de Staat.

Artikel 4.4

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 februari 2006 ingediende voorstel van wet tot vaststelling en invoering van Titel 7.5 (pacht) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 2005/06, 30 448, nr. 2) tot wet wordt verheven, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 377 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan.

2. In het zesde lid worden de woorden «liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: liggend voor het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, bedoeld in het vijfde lid.

B

In artikel 381, derde lid, wordt de zinsnede «een structuurplan of een regionaal structuurplan geldt, dan wel een ontwerp van een zodanig plan ter inzage is gelegd» vervangen door: «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 5.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld» en wordt «het bepaalde in de artikelen 2, 6, 10 tot en met 24 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten» vervangen door: «het bepaalde in de artikelen 2 juncto artikel 4, eerste lid, onder a, 6, 10 tot en met 24 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten dan wel artikel 9a, eerste of tweede lid, juncto artikel 4, eerste lid, onder a, of 6 van die wet» en wordt na «aan de gemeente» ingevoegd: onderscheidenlijk de provincie of de Staat.

Artikel 4.5

In artikel 1a, onder 2o, van de Wet op de economische delicten wordt

«de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de artikelen 10, eerste en tweede lid, en 14 – voor zover aangeduid als strafbare feiten – alsmede de artikelen 17, vierde lid, 21, derde lid, 28, vierde lid, 29, achtste lid, en 45, tweede lid;

de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, artikel 31 juncto de artikelen 10, eerste en tweede lid, en 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening – voor zover aangeduid als strafbare feiten – alsmede de artikelen 17, vierde lid, 21, derde lid, 28, vierde lid, 29, achtste lid en 45, tweede lid, van laatstgenoemde wet;»

vervangen door:

de Wet ruimtelijke ordening, de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.3 – voor zover aangeduid als strafbare feiten – alsmede de artikelen 3.7, derde en vierde lid, 3.17, tweede lid, 3.22, vierde lid, 3.26, eerste en tweede lid, juncto de artikelen 3.1, 3.3 of 3.7, artikel 3.28, eerste en tweede lid, juncto de artikelen 3.1, 3.3 of 3.7, 3.38, 4.1, derde lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – , 4.1, vijfde lid, juncto artikel 3.7, derde en vierde lid, of artikel 3.17, tweede lid, 4.3, derde lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – , 4.3, vierde lid, juncto artikel 3.7, derde en vierde lid, of artikel 3.17, tweede lid, 6.12, zesde lid, 6.13, tweede lid, onder c en d, en 7.10;.

HOOFDSTUK V LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Artikel 5.1

In artikel 5, eerste lid, van de Boswet worden de woorden «een goedgekeurd bestemmingsplan» vervangen door: het bestemmingsplan.

Artikel 5.2

De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de woorden «gehoord de Rijksplanologische Commissie en», wordt achter «Binnenlandse Zaken» ingevoegd: «en Koninkrijksrelaties», worden de woorden «Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk» vervangen door: «Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» en de woorden «Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de streekplannen voor Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn vastgesteld» vervangen door: de structuurvisies voor Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening zijn vastgesteld.

B

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij een herziening van het herinrichtingsprogramma wordt rekening gehouden met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die betrekking heeft op Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.

Artikel 5.3

De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, vervalt; de onderdelen c tot en met n worden geletterd b tot en met m.

B

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. Er is een Structuurvisie Natuur en Landschap.

2. De structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake natuur en landschap.

3. De structuurvisie is een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

C

In artikel 10, eerste lid, wordt «het structuurschema» vervangen door: de structuurvisie, bedoeld in artikel 9.

D

Aan artikel 19j worden zeven leden toegevoegd, luidende:

5. Dit artikel blijft buiten toepassing voor zover het betreft besluiten tot vaststelling van structuurvisies als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

6. Indien het plan, bedoeld in het eerste lid, een bestemmings- of inpassingsplan betreft, als bedoeld in de artikelen 3.1 of 3.19 dan wel 3.20 van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen, kan hieraan goedkeuring worden onthouden voor zover dat plan of besluit de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het in het plan of besluit begrepen gebied verslechtert of een verstorend effect heeft op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

7. Gedeputeerde staten dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening, brengen een zienswijze, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening, naar voren ter zake van een ontwerp voor een bestemmings- of inpassingsplan, als bedoeld in de artikelen 3.1 of 3.19 dan wel 3.20 van de Wet ruimtelijke ordening, een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet hieronder begrepen, indien geen passende beoordeling overeenkomstig artikel 19f, is gemaakt.

8. Indien gedeputeerde staten dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening, op de grondslag, genoemd in het zesde en zevende lid,

a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan ongewijzigd wordt vastgesteld, of

b. zienswijzen hebben ingediend en deze volledig worden overgenomen,

wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. Tenzij anderszins artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening toepassing is, is het derde lid van dat artikel van toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit omtrent goedkeuring of een mededeling van het feit dat de goedkeuring is verleend, wordt bekendgemaakt.

9. Indien gedeputeerde staten dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening, op de grondslag, genoemd in het zesde lid,

a. geen zienswijzen hebben ingediend en het plan gewijzigd is vastgesteld, of

b. zienswijzen hebben ingediend, die bij de vaststelling niet volledig zijn overgenomen,

en binnen de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geen besluit tot onthouding van goedkeuring is bekendgemaakt, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.

10. Indien gedeputeerde staten dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening, op de grondslag, genoemd in het zevende lid, zienswijzen hebben ingediend die bij de vaststelling niet of onvolledig zijn overgenomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn onthouden indien binnen de termijn genoemd in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geen besluit tot onthouding van goedkeuring is bekendgemaakt.

11. Een goedkeuring als bedoeld in het achtste of negende lid wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Onthouding van goedkeuring wordt gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.8, zesde lid, vierde, vijfde en zesde volzin, van die wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het besluit tot vaststelling van het bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, samen met het besluit tot goedkeuring of een mededeling van het feit dat de goedkeuring is verleend, wordt bekendgemaakt.

E

In artikel 19k, eerste lid, wordt na de woorden «besluiten tot goedkeuring als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, die met toepassing van artikel 19g zijn genomen» ingevoegd: en van besluiten als bedoeld in artikel 19j, achtste of negende lid,.

F

In artikel 26, eerste lid, wordt «Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 5.4

De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11, vijfde lid, komt te luiden:

5. Indien voor het reconstructiegebied of delen daarvan een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, is vastgesteld, wordt in het reconstructieplan aangegeven op welke onderdelen het reconstructieplan afwijkt van die structuurvisie.

B

In artikel 14, tweede lid, worden de woorden «de vaststelling of herziening van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de vaststelling van bestemmingsplannen als bedoeld artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en projectbesluiten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet.

C

In artikel 16, tweede lid, worden de woorden «streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, geldt de vaststelling van het reconstructieplan als besluit tot herziening van zodanig streekplan» vervangen door: structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geldt de vaststelling van het reconstructieplan als besluit tot herziening van die structuurvisie.

D

In artikel 19, tweede lid, worden de woorden «streekplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: structuurvisies als bedoeld in artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

E

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:

1. Voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, of artikel 19, derde lid, aangewezen delen van het reconstructiegebied geldt het reconstructieplan als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.7, vijfde tot en met zevende lid, van die wet is niet van toepassing. Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden.

2. Artikel 50 van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan.

3. Voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 3.13 van die wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het eerste lid van dat artikel, de termijn waarop het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage wordt gelegd begint te lopen op het tijdstip waarop met het project daadwerkelijk is begonnen.

4. Voor zover een bestemmingsplan of een ander besluit een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken en werkzaamheden ter uitvoering van het reconstructieplan in de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructiegebied.

2. Het vijfde lid vervalt.

F

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, komt te luiden:

3. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een bekend gemaakt reconstructieplan en dit binnen de termijn bedoeld in artikel 27, derde lid, ter inzage is gelegd, kunnen zienswijzen daarop geen betrekking hebben.

2. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Voor zover een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een bekend gemaakt reconstructieplan en dit binnen de termijn bedoeld in artikel 27, derde lid, in samenhang met artikel 3.13 van de Wet ruimtelijke ordening, ter inzage is gelegd, kunnen tegen dat bestemmingsplan in beroep geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op dat reconstructieplan.

Artikel 5.5

Artikel 37 van de Wet agrarisch grondverkeer wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder e, worden de woorden «een planologische kernbeslissing» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, eerste of tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. In het vierde en vijfde lid wordt telkens «de artikelen 2, 6 of 8» vervangen door: de artikelen 2 in samenhang met 3, 4, eerste lid, onder a, of 5 dan wel 6.

HOOFDSTUK VI ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel 6.1

De Monumentenwet 1988 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 35 eerste, tweede en vierde lid, vervalt telkens: , de Rijksplanologische Commissie.

B

In artikel 36, eerste lid, wordt «als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1985, 626)» vervangen door: als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

C

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. Aan het artikel wordt een volzin toegevoegd, luidende: Paragraaf 3.4.2 van de Wet ruimtelijke ordening is op deze vergunning van toepassing.

D

In artikel 56, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid,» vervangen door: artikel 37, eerste volzin.

E

In artikel 57, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid,» vervangen door: artikel 37, eerste volzin.

Artikel 6.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 oktober 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valetta (Wet op de archeologische monumentenzorg) (Kamerstukken I 2005/06, 29 259, A) tot wet is verheven en in werking is getreden vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden in artikel 6.1 (Monumentenwet 1988) van deze wet de onderdelen C tot en met E vervangen door de onderdelen C tot en met L, luidende:

C

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Paragraaf 3.4.2 van de Wet ruimtelijke ordening is op deze vergunning van toepassing.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

4. Het vijfde lid vervalt.

D

In Hoofdstuk V Archeologische monumentenzorg wordt in de titel van paragraaf 1 het woord «vrijstellingen» vervangen door: ontheffingen.

E

Artikel 38a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In het enige lid wordt «een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening.

F

In artikel 39, eerste lid, wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

G

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De aanvrager van een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening of van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet, kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders of, in geval van een projectbesluit naar het oordeel van de gemeenteraad, in voldoende mate is vastgesteld.

2. In het tweede lid, aanhef, wordt «een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening of een projectbesluit als bedoeld in die wet.

3. In het tweede lid, onder c, wordt «of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door de gemeenteraad, bij de vrijstelling» vervangen door: bij de ontheffing of, in geval van een projectbesluit als bedoeld artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders, bij dit besluit.

4. Het derde lid vervalt.

H

In artikel 42 wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van die wet» vervangen door: een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van die wet of een projectbesluit als bedoeld artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet.

I

In artikel 44, vierde lid, wordt «een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

J

In artikel 57 wordt «een besluit als bedoeld in de artikelen 10, 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, eerste lid, onder c, 3.10, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening.

K

In artikel 61, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 37, eerste lid, eerste volzin.

L

In artikel 62, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 37, eerste lid, eerste volzin.

Artikel 6.3

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 oktober 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valetta (Wet op de archeologische monumentenzorg) (Kamerstukken I 2005/06, 29 259, A) tot wet wordt verheven, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel E1 komt te luiden:

E1

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van de bodem onder het af te breken bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

3. Aan een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen.

B

Onderdeel G wordt als volgt gewijzigd:

1. In de titel van paragraaf 1 wordt «vrijstellingen» vervangen door: ontheffingen.

2. Artikel 38a wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

b. In het enige lid wordt «een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 onderscheidenlijk artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening.

3. In artikel 39, eerste lid, wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

4. Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. De aanvrager van een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening of van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders of, in geval van een projectbesluit naar het oordeel van de gemeenteraad, in voldoende mate is vastgesteld.

b. In het tweede lid, aanhef, wordt «een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening of een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet.

c. In het tweede lid, onder c, wordt «of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders, bij de vrijstelling» vervangen door: bij de ontheffing of, in geval van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders, bij dit besluit.

d. Het derde lid vervalt.

5. In artikel 42 wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van die wet» vervangen door: een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van die wet of een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet.

6. In artikel 44, vierde lid, worden de woorden «een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

7. In artikel 57, tweede lid, wordt «een besluit als bedoeld in de artikelen 10, 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, eerste lid, onder c, 3.10, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening.

8. In artikel 61, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 37, eerste lid, eerste volzin.

9. In artikel 62, eerste lid, worden de woorden «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 37, eerste lid, eerste volzin.

HOOFDSTUK VII VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 7.1

De Luchtvaartwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer luchtvaartterreinen aanwijzen:

a. ambtshalve;

b. op aanvraag,

mits het aan te wijzen luchtvaartterrein overeenstemt met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

B

Artikel 24a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. In het derde lid wordt «artikel 37, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 4.4, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

C

In artikel 26, eerste, tweede en derde lid, wordt «artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

D

Artikel 27, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin wordt «een van kracht zijnd plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

2. De derde volzin vervalt.

E

In artikel 30, tweede lid, wordt «artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 februari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, vervalt artikel 7.1 (Luchtvaartwet) van deze wet.

Artikel 7.3

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

2. In dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan mede verstaan een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

B

Artikel 8.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de woorden «het bestemmingsplan» ingevoegd: «of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening» en vervallen de woorden «of de herziening».

2. Het tweede lid, komt te luiden:

2. Voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, waarvoor geen bestemmingsplan of beheersverordening geldt dat in overeenstemming is met het besluit, geldt het besluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor zover het besluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde lid, van die wet niet van toepassing.

3. In het derde lid wordt na de woorden «het bestemmingsplan» ingevoegd: «of de beheersverordening» en vervallen de woorden «of te herzien».

4. In het vierde lid wordt na de woorden «een bestemmingsplan» ingevoegd: «of een beheersverordening» en wordt na de woorden «het bestemmingsplan» ingevoegd: «of de beheersverordening».

C

Artikel 8.9, eerste, tweede en derde lid, komt te luiden:

1. Bij de toepassing van de artikelen 3.10, 3.18, vierde en zevende lid, 3.22 of 3.23, van de Wet ruimtelijke ordening en van artikel 50, derde lid, van de Woningwet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.

2. In afwijking van de artikelen 3.18, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en 50, tweede lid, van de Woningwet duurt de in die artikelen bedoelde aanhouding totdat een bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het besluit in werking is getreden.

3. Bij de toepassing van de artikelen, genoemd in het eerste lid, kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.

D

In artikel 8.10 worden de woorden «zijn artikel 23, eerste lid, onder c, en artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: is artikel 3.8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet ruimtelijke ordening.

E

In artikel 8.31, derde lid, wordt de zinsnede «Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7.4

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 februari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, komt artikel 7.3 (Wet Luchtvaart), onderdeel A, van deze wet als volgt te luiden:

A

Artikel 8.1b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In deze titel wordt onder bestemmingsplan mede verstaan een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7.5

De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt «Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: Wet ruimtelijke ordening.

B

In artikel 7a wordt «een plan vastgesteld als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld.

C

In artikel 7c wordt «een streekplan» vervangen door: «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening» en wordt de zinsnede «het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake» vervangen door: het bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een voorbereidingsbesluit ter zake of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening.

D

In artikel 7d wordt de zinsnede «het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake» vervangen door: het bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een voorbereidingsbesluit ter zake of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening.

E

In artikel 7e wordt de zinsnede «het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake» vervangen door: «het bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een voorbereidingsbesluit ter zake of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening», worden de woorden «in een streekplan» vervangen door: «in een structuurvisie» en wordt «artikel 37, vierde of vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

F

In artikel 7f vervallen de woorden «in een streekplan».

G

Artikel 7g vervalt.

H

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de woorden «het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake» vervangen door: het bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een voorbereidingsbesluit ter zake of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. In het derde lid worden de woorden «het geldende streekplan of een ter inzage gelegd ontwerp van een streekplan» vervangen door: een inpassingsplan, als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor of de regels, gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet.

3. Het zevende lid komt te luiden:

7. Een vergunning wordt niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met een bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor, een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente heeft meegedeeld dat de raad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders planologische medewerking zal verlenen, dan wel gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter zake toepassing hebben gegeven aan artikel 4.2 onderscheidenlijk 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

4. Het achtste lid komt te luiden:

8. Een vergunning wordt voorts door Onze Minister niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening, een ter inzage gelegd ontwerp hiervoor of de regels, gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van die wet, tenzij provinciale staten van de betrokken provincie hebben meegedeeld planologische medewerking te zullen verlenen, dan wel Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toepassing heeft gegeven aan artikel 4.4, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening.

I

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de woorden «in een streekplan vervat».

2. In het tweede lid wordt «artikel 37, vierde of vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: «artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening» en vervallen de woorden «in een streekplan vervatte».

J

In artikel 21a, eerste en tweede lid, vervallen telkens de woorden «een streekplan dan wel».

Artikel 7.6

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 november 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Ontgrondingenwet (Kamerstukken I 2005/06, 30 346, A) tot wet is verheven en in werking is getreden vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.5 (Ontgrondingenwet), als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A vervalt het woord «telkens».

B

De onderdelen B tot en met G vervallen.

C

Onderdeel H wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder punt 3, wordt «het zevende lid» vervangen door: «het zesde lid» en wordt de aanduiding «7.» vervangen door de aanduiding: 6..

2. Onder punt 4, wordt «het achtste lid» vervangen door: «het zevende lid» en wordt de aanduiding «8.» vervangen door de aanduiding: 7..

D

Na onderdeel H wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

H1

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

2. In het tweede lid worden de woorden «in een streekplan, onderscheidenlijk een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: in een inpassings- of bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of in een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet.

E

De onderdelen I en J vervallen.

Artikel 7.7

De Planwet verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tweede volzin te luiden: Voor zover een nationaal verkeers- en vervoersplan het karakter heeft van een structuurvisie, wordt dit in het plan bepaald en is artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening hierop van toepassing.

2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

B

In artikel 5, vijfde lid, wordt de zinsnede «streekplannen als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: structuurvisies als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

C

In artikel 10, derde lid, worden de woorden «Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7.8

De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tiende lid komt te luiden:

10. Voor zover het plan en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het plan voor de uitvoering daarvan als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet.

2. In het elfde lid wordt «artikel 11, elfde en twaalfde lid» vervangen door: artikel 11, tiende lid.

B

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Voor het gebied dat is begrepen in een vastgesteld wegaanpassingsbesluit geldt dat besluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.28, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.7 van die wet.

2. In het tweede lid wordt «voorbereidingsbesluit, bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor zover het wegaanpassingsbesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing.

4. Het achtste en negende lid komen te luiden:

8. Voor zover het wegaanpassingsbesluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit voor de uitvoering daarvan als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet.

9. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld wegaanpassingsbesluit.

5. Het tiende en elfde lid vervallen. Het twaalfde lid wordt vernummerd tot tiende lid.

C

In artikel 17, tweede lid, wordt «Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7.9

De Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onder c, d en e, wordt de zinsnede «een van kracht zijnd plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening.

B

In artikel 4, eerste lid, onder g, wordt de zinsnede «in streek- en bestemmingsplannen als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: in structuurvisies als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening, in een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet, in een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van die wet of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet.

C

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.28, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.7 van die wet. Voor de bij het tracébesluit behorende zone, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder onderscheidenlijk de zone, bedoeld in artikel 106b van die wet, geldt dat tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat dit slechts geldt met betrekking tot geprojecteerde woningen en andere geprojecteerde geluidsgevoelige objecten ten aanzien waarvan de geluidsbelasting vanwege de hoofdweg of de landelijke spoorweg of vanwege binnen de zone van die hoofdweg of landelijke spoorweg gelegen wegen of spoorwegen de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i en 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder als ten hoogst toelaatbare waarden worden aangemerkt, te boven zal gaan. Voor zover het tracébesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het tracébesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor het in de eerste volzin bedoelde gebied en de in de tweede volzin bedoelde zone een bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Voor zover het tracébesluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het tracébesluit als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.42 van die wet.

3. Het zevende lid komt te luiden:

7. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken of werkzaamheden ter uitvoering van het tracébesluit in het gebied dat is begrepen in een tracébesluit.

4. Het achtste en negende lid vervallen. Het tiende lid wordt vernummerd tot achtste lid.

D

In artikel 20, elfde lid, vervallen de woorden «in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of».

E

In artikel 20d, tweede lid, wordt «Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

F

Hoofdstuk V vervalt.

G

In artikel 25a vervalt het derde lid.

H

Artikel 25c komt te luiden:

Indien tegen een in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit beroep kan worden ingesteld, kunnen bij dit beroep geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op een tracébesluit waarop dat besluit rust.

I

Artikel 28 vervalt.

Artikel 7.10

De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 31 vervalt.

B

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt de zinsnede «artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 3.28, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.7 van die wet.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 21, vierde tot en met zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: «artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening».

3. In het eerste lid, derde volzin, wordt «een bestemmingsplan» vervangen door: een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet.

4. Het derde en vierde lid komen te luiden:

3. Voor zover het in artikel 3, eerste lid, bedoelde besluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit voor de uitvoering daarvan als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet. Zolang het bestemmingsplan of de beheersverordening nog niet in overeenstemming is met het besluit, verleent het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aan de degenen die inzage verlangen in het plan of de verordening, tevens inzage in het besluit.

4. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken of werkzaamheden ter uitwerking van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde besluit.

5. Het vijfde lid vervalt.

C

Artikel 34 vervalt.

Artikel 7.11

De Wet op de waterkering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, vijfde lid, wordt «hoofdstuk Va, afdeling 1a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: afdeling 3.5 dan wel artikel 3.33, eerste lid, of artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

B

Artikel 7f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Voor zover een bestemmingsplan voor de uitvoering van werken en werkzaamheden of het treffen van voorzieningen een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld plan als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

2. Het tweede lid vervalt. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

HOOFDSTUK VIII VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Artikel 8.1

Artikel 35, tweede lid, van de Huisvestingswet komt te luiden:

2. Indien van de vergunning slechts gebruik kan worden gemaakt na ontheffing van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een verzoek om zodanige ontheffing.

Artikel 8.2

De Interimwet stad-en-milieubenadering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12, tweede en derde lid, komt te luiden:

2. De voorbereiding, het nemen en de terinzagelegging van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding, het nemen en de terinzagelegging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot het projectgebied.

3. Artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en de krachtens die wet gestelde voorschriften omtrent totstandkoming en inhoud van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat

a. burgemeester en wethouders gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, het bevoegd gezag in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over het ontwerpbesluit, tenzij een orgaan van de gemeente als bevoegd gezag of adviseur is aangewezen;

b. het bevoegd gezag bij de voorbereiding van zijn advies de bestuursorganen betrekt die ingevolge wettelijk voorschrift zijn aangewezen om hem terzake van advies te dienen;

c. naar voren gebrachte zienswijzen omtrent het ontwerp van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, zo spoedig mogelijk doch in elk geval daags na afloop van de terinzageligging van het ontwerpbesluit aan gedeputeerde staten worden gestuurd;

d. het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3 met het betrokken bestemmingsplan tevens daags na vaststelling langs elektronische weg naar gedeputeerde staten worden toegezonden;

e. in afwijking van genoemd artikel 3.8, derde lid, beide besluiten gelijktijdig zes weken na hun vaststelling bekend worden gemaakt.

B

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede, derde en vierde lid, komen te luiden:

2. Indien naar voren gebrachte zienwijzen daartoe aanleiding geven, kan goedkeuring als bedoeld in het eerste lid worden onthouden wegens strijd met het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en met het belang van het bereiken van het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit.

3. Gedeputeerde staten maken hun besluit tot onthouding van goedkeuring binnen zes weken na het vaststellingsbesluit aan de gemeente bekend. Artikel 10.31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen, indien binnen de in de eerste volzin genoemde termijn geen besluit tot onthouding van goedkeuring aan de gemeenteraad is bekendgemaakt.

4. Indien gedeputeerde staten goedkeuring onthouden aan het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geven zij ten aanzien van het bestemmingsplan met betrekking tot het projectgebied gelijktijdig een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zo nodig in afwijking van het vierde lid van genoemd artikel 3.8.

2. Na het vierde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

5. Voor zover ten aanzien van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het projectgebied toepassing is gegeven aan artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, wordt goedkeuring onthouden aan het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3.

6. Indien goedkeuring aan het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3 is onthouden, wordt de termijn voor bekendmaking, genoemd in artikel 12, derde lid, onder e, met een week verlengd.

C

Artikel 18, tweede en derde lid, komt te luiden:

2. Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als een besluit aangemerkt:

a. het besluit tot onthouding van goedkeuring van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, en het aanwijzingsbesluit, bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening ten aanzien van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het projectgebied;

b. het besluit tot goedkeuring van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het projectgebied.

3. Bij de toepassing van het tweede lid zijn de artikelen 8.2, derde lid, en 8.4, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

D

De artikelen 22 en 23 vervallen.

Artikel 8.3

Artikel 48 van de Waterleidingwet komt te luiden:

Artikel 48

Het beleidsplan wordt aangemerkt als een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening betreffende het aspect drink- en industriewatervoorziening van het nationale ruimtelijk beleid.

Artikel 8.4

In artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij worden de woorden «een plan als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet.

Artikel 8.5

Artikel 51 van de Wet bodembescherming komt te luiden:

Artikel 51

1. Gedeputeerde staten kunnen burgemeester en wethouders uitnodigen om met toepassing van artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een door hen te bepalen termijn van ten hoogste vijf jaar ontheffing te verlenen van een bestemmingsplan, indien het met het oog op de voortgang van de bodemsanering noodzakelijk is voor die termijn grond of een ander materiaal op te slaan in afwijking van dat plan. Indien niet binnen tien weken nadat de uitnodiging is verzonden daaraan gevolg is gegeven, kunnen gedeputeerde staten de ontheffing verlenen.

2. Het bij of krachtens artikel 3.22, derde, vierde of vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.6 Voorstel van Wet buitenspeelruimte

Indien het bij geleidende brief van 24 juli 2003 ingediende voorstel van wet met betrekking tot de bevordering van de aanleg en het behoud van buitenspeelruimte voor kinderen (Wet buitenspeelruimte) (Kamerstukken II 2003/04, 28 996, nr. 2) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder a en b, wordt «artikel 10, 11 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: de artikelen 3.1, 3.6, eerste lid, onder a of b, of 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

B

In artikel 3 wordt «Wet op de Ruimtelijke ordening en de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing» vervangen door: Wet ruimtelijke ordening.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt «artikel 10, 11 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de artikelen 3.1, 3.6, eerste lid, onder a of b, of 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 8.7

De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden in alfabetische volgorde de volgende begrippen ingevoegd:

bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet hieronder mede begrepen;

projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening;

vaststellen van een bestemmingsplan: vaststellen of herzien van een bestemmingsplan;.

B

In artikel 40 vervallen de woorden «of een herziening».

C

In artikel 41, eerste lid, wordt de zinsnede «, wijziging of herziening» vervangen door: of wijziging.

D

Artikel 43 vervalt.

E

In artikel 46, tweede lid, onder a, worden de woorden «dan wel herziening» vervangen door: dan wel vaststelling.

F

In artikel 48, eerste lid, tweede lid, aanhef, en onder a en b, en derde lid vervallen telkens de woorden «of herziening».

G

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In het enige lid wordt «een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een projectbesluit.

H

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid vervallen telkens de woorden «of herziening».

2. In het derde lid, onder a, vervallen de woorden «herziening of».

I

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vervallen de woorden «of herziening».

2. In het derde lid, onder a, worden de woorden «of herziening» vervangen door: of vaststelling.

J

In artikel 57, eerste lid, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, vervallen telkens de woorden «of herziening».

K

In artikel 58 vervalt de aanduiding 1. voor het eerste lid, en vervalt het tweede lid. In het enige lid wordt «een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een projectbesluit.

L

Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid vervallen telkens de woorden «of herziening».

2. Het vierde lid vervalt.

M

In artikel 76a wordt «een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: een projectbesluit.

N

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid vervallen telkens de woorden «of herziening».

2. In het eerste lid vervallen de woorden «tot vrijstelling».

O

In artikel 110a, zevende lid, worden de woorden «aangewezen bij provinciale milieuverordening» vervangen door: aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening.

P

Artikel 110c, tweede lid, vervalt.

Q

In artikel 145, eerste lid, vervallen de woorden «of herziening» en worden de woorden «het besluit in de zin van artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

R

In artikel 163, tweede lid, worden de woorden «aangewezen bij provinciale milieuverordening» vervangen door: aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening.

S

In artikel 165, derde lid, worden de woorden «aangewezen bij provinciale milieuverordening» vervangen door: aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 8.8

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4.9, vijfde lid, worden de woorden «streekplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: structuurvisies als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

B

Artikel 8.9 komt te luiden:

Artikel 8.9

Het bevoegd gezag draagt er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet, bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten.

C

Onder vernummering van het derde en het vierde lid van artikel 8.10 tot het vierde en vijfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid kan de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 8.9

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 september 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (milieu-effectrapportage plannen) (Kamerstukken I 2005/06, 29 811, A) tot wet wordt verheven wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In het in artikel I , onderdeel B, onder 2, voorgestelde tweede lid, onder d, wordt in de omschrijving van het begrip «ecologische hoofdstructuur» «de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de Wet ruimtelijke ordening.

B

In het in artikel V, onder 3, voorgestelde nieuwe onderdeel 2, wordt in de omschrijving van het begrip «ecologische hoofdstructuur» «de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 8.10

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 maart 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Kamerstukken II 2005/06, 30 489, nr. 2) tot wet wordt verheven wordt Artikel I, onderdeel I, artikel 5.16, van die wet als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onder c, komt als volgt te luiden:

c. de artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.10, 3.22, 3.23, 3.26, 3.27, 3.28, 3.29, 3.30, 3.33, 3.35, 3.38, 3.40, 3.41, 3.42, 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening;.

2. Het tweede lid, onder g, vervalt.

Artikel 8.11

Artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de Raad voor de Wadden komt als volgt te luiden: Dit is het gebied zoals omschreven in de structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening voor de Waddenzee en aangeduid op de daarbij behorende kaart, alsmede het aangrenzende gebied voor zover daar ontwikkelingen plaats vinden die van directe betekenis zijn voor de Waddenzee.

Artikel 8.12

Artikel 3 van de Wet op de VROM-raad vervalt.

Artikel 8.13

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt in een puntkomma na onderdeel f. een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. plusregio: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

B

In artikel 2.1, eerste lid, wordt «voor het grondgebied van de gemeente of een gedeelte hiervan een structuurvisie» vervangen door: voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies.

C

In artikel 2.2, eerste lid, wordt «voor het grondgebied van de provincie of een gedeelte hiervan een structuurvisie» vervangen door: voor het gehele grondgebied van de provincie een of meer structuurvisies.

D

In artikel 2.3, eerste lid, wordt «voor het gehele land of een gedeelte hiervan een structuurvisie» vervangen door: voor het gehele land een of meer structuurvisies.

E

In artikel 2.4 worden de woorden »en inrichting» vervangen door: , inrichting en beschikbaarstelling.

F

Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Hierbij kan mede worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het besluit te geven regels van het verbod ontheffing kunnen verlenen.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vormgeving en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit.

G

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, worden de woorden «wordt verzonden» vervangen door: geschiedt, en het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld.

2. In het eerste lid, onder b, worden de woorden «het ontwerp-bestemmingsplan gelijktijdig met de plaatsing, bedoeld onder a,» vervangen door: de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede volzin worden de woorden «verzenden dit voorts» vervangen door: voorts geschiedt deze.

b. De derde volzin komt te luiden: Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar.

4. In het vierde lid, tweede volzin, worden de woorden «een afschrift van» vervangen door: langs elektronische weg.

H

Artikel 3.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het bepaalde onder a worden de woorden «wordt verzonden» vervangen door: geschiedt, en het ontwerp met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld.

2. In het bepaalde onder b worden de woorden «het ontwerp-projectbesluit met de daarbij behorende stukken gelijktijdig met de plaatsing, bedoeld onder a,» vervangen door: de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg.

3. In het bepaalde onder d vervallen de woorden: bij de gemeenteraad.

4. Het bepaalde onder e komt te luiden:

e. binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging wordt beslist omtrent vaststelling van het projectbesluit.

I

Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid kan de gemeentraad binnen een jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden toepassing geven aan artikel 3.38.

2. In het vierde lid wordt telkens na «bestemmingsplan» ingevoegd: «dan wel de beheersverordening» en wordt na «krachtens het tweede lid verlengde,» ingevoegd: onderscheidenlijk de in het derde lid gestelde.

J

Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder c, wordt na «artikel 4.1» en na «artikel 4.3» telkens ingevoegd: , derde lid,.

2. In het derde lid, wordt «de Rijksdienst voor de Monumentenzorg respectievelijk de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek» vervangen door: de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten respectievelijk aan deze Rijksdienst en aan gedeputeerde staten.

3. In het vierde lid wordt «artikel 8.4, tweede lid,» vervangen door: artikel 8.4, derde lid,.

K

Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. In afwijking van het tweede lid kan de aanlegvergunning worden verleend indien:

a. het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, of

b. het een werk of werkzaamheid betreft ten aanzien waarvan artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42 wordt toegepast.

3. In het zevende lid wordt «de Rijksdienst voor de Monumentenzorg» vervangen door: de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten.

L

Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder b, wordt na «artikel 4.1» en na «artikel 4.3» telkens ingevoegd: , derde lid,.

2. In het zevende lid, wordt «artikel 8.4, tweede lid,» vervangen door: artikel 8.4, derde lid,.

M

In artikel 3.24, vierde lid, wordt «artikel 8.4, tweede lid,» vervangen door: artikel 8.4, derde lid,.

N

In artikel 3.26, vierde lid, wordt na de zinsnede «of in artikel 3.6, eerste lid,» ingevoegd: dan wel in artikel 46 van de Woningwet.

O

In artikel 3.28, vierde lid, wordt na de zinsnede «of in artikel 3.6, eerste lid,» ingevoegd: dan wel in artikel 46 van de Woningwet.

P

In artikel 3.29, tweede lid, wordt na «3.10 tot en met 3.14,» ingevoegd: «met uitzondering van het vierde en zesde lid van het in artikel 3.11, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3.8, tweede tot en met zesde lid,», wordt het woord «inpassingsplan» vervangen door: «krachtens het eerste lid vastgesteld inpassingsplan» en wordt het woord «projectbesluit» vervangen door: vastgesteld projectbesluit.

Q

Artikel 3.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a, worden de onderdelen b en c geletterd a en b, en wordt in onderdeel b (nieuw) «besluiten onder b» vervangen door: besluiten onder a.

2. In het vierde lid wordt «in het eerste lid, onder b of c» vervangen door: in het eerste lid, onder a of b.

3. In het vijfde lid wordt «een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b» vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder a.

R

In artikel 3.34, eerste lid, wordt «artikel 3.33, eerste lid, onder b of c,» vervangen door: artikel 3.33, eerste lid, onder a of b,.

S

Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a, worden de onderdelen b en c geletterd a en b, en wordt in onderdeel b (nieuw) «besluiten onder b» vervangen door: besluiten onder a.

2. In het vierde lid wordt «in het eerste lid, onder b of c» vervangen door: «in het eerste lid, onder a of b» en wordt «artikel 3.11, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 3.11.

3. In het vijfde lid wordt «een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b» vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder a.

T

In artikel 3.36, eerste lid, wordt «artikel 3.35, eerste lid, onder b,» vervangen door: artikel 3.35, eerste lid, onder a.

U

Aan afdeling 3.6 wordt na paragraaf 3.6.3 een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 3.6.4 Grondgebruik en grondverwerving

Artikel 3.36a

1. Gevallen waarop krachtens de artikelen 3.30, 3.33 of 3.35 de artikelen 3.31 en 3.32 dan wel de artikelen 3.31 en 3.32 in samenhang met de artikelen 3.8 of 3.11 worden toegepast, worden voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als bevattende openbare werken van algemeen nut.

2. Indien voor de uitvoering van een of meer besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onder a, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzakelijk is:

a. kan Onze Minister in afwijking van artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringen-wet Privaatrecht:

1e. een andere plaats of gemeente aanwijzen waar de zitting plaats vindt;

2e. bepalen dat de zitting wordt geleid door een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen persoon;

b. worden in afwijking van de artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht gedeputeerde staten niet gehoord.

3. Indien voor de uitvoering van een of meer besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid onder a, 3.33, eerste lid, onder a, of 3.35, eerste lid, onder a, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzakelijk is, geldt in plaats van artikel 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht dat:

1e. tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van die wet een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

2e. artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is;

3e. de werking van een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgeschort wordt totdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken.

Artikel 3.36b

1. De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden, nadat:

a. het bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen, als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk de artikelen 3.33, eerste lid, onder b, of 3.35, eerste lid, onder b, is vastgesteld;

b. een bestemmings- of inpassingsplan, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.4, dan wel een projectbesluit gelijktijdig met een exploitatieplan is vastgesteld, en voor zover geen beroep is ingesteld met betrekking tot de in het betrokken plan, projectbesluit of exploitatieplan begrepen grond waarop de dagvaarding betrekking heeft.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van de rechtbank niet eerder in de openbare registers worden ingeschreven dan nadat het bestemmingsplan, het inpassingsplan of het projectbesluit onherroepelijk is geworden.

3. In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten behoeve van de in het tweede lid bedoeld inschrijving een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel een verklaring van de secretaris van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het bestemmingsplan of het projectbesluit onherroepelijk is geworden.

V

Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, worden de woorden «omtrent de vormgeving en inrichting» vervangen door: omtrent de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling.

2. In het tweede lid worden de woorden «de vormgeving en de inrichting» vervangen door: de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling.

W

Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid worden de woorden «en inrichting» vervangen door: , inrichting en beschikbaarstelling.

2. In het zesde lid wordt «3.29 of 3.40»vervangen door: 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42.

X

Artikel 3.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3.37, tweede lid, gestelde regels zijn op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

2. In het tweede lid, worden de woorden «toepassing aan artikel 3.13» vervangen door: overeenkomstige toepassing aan artikel 3.13.

Y

In artikel 3.42, tweede lid, wordt na «Artikel 3.40,» ingevoegd: eerste lid,.

Z

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na «inhoud» ingevoegd: , vormgeving en beschikbaarstelling.

2. In het vijfde lid wordt «Artikel 3.7, tweede, derde, vierde en zevende lid» vervangen door: «Artikel 3.7, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid» en wordt na «§ 3.4.2» ingevoegd: alsmede artikel 46 van de Woningwet.

3. In het zesde lid wordt het woord «schriftelijk» vervangen door: schriftelijk of langs elektronische weg.

Aa

Aan artikel 4.2 worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

5. Een ieder die bedenkingen heeft tegen een aanwijzing, die niet betrekking heeft op een concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is, kan deze gedurende de termijn van terinzageligging van het ontwerp van het bestemmingsplan dat strekt ter uitvoering van die aanwijzing, als onderdeel van zijn zienswijze omtrent dat ontwerp bij de gemeenteraad kenbaar maken.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven over de vormgeving en beschikbaarstelling van de aanwijzing.

Ba

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de vormgeving van de regels wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 4.1, vierde lid, gestelde regels.

2. In het vierde lid wordt na «§ 3.4.2» ingevoegd: «alsmede artikel 46 van de Woningwet». Aan dit lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de vormgeving en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 3.7, achtste lid, gestelde regels.

3. In het vijfde lid wordt het woord «schriftelijk» vervangen door: schriftelijk of langs elektronische weg.

Ca

Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de volzin «Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.» vervangen door: Artikel 3.7, eerste tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij de vormgeving en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 3.7, achtste lid, gestelde regels.

2. Er wordt twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

5. Een ieder die bedenkingen heeft tegen een aanwijzing, die niet betrekking heeft op een concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is, kan deze gedurende de termijn van terinzageligging van het ontwerp van het bestemmingsplan dat strekt ter uitvoering van die aanwijzing, als onderdeel van zijn zienswijze omtrent dat ontwerp bij de gemeenteraad kenbaar maken.

6. De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur gegeven regels, bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Da

HOOFDSTUK 5 komt als volgt te luiden:

HOOFDSTUK 5 INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING IN STEDELIJKE GEBIEDEN

Artikel 5.1

1. Het algemeen bestuur van een plusregio stelt ten behoeve van een goede regionale ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de plusregio een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het betrokken gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de plusregio te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het algemeen bestuur van de plusregio zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

2. Het algemeen bestuur van een plusregio kan voor aspecten van het regionaal ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van die aspecten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het algemeen bestuur van de plusregio zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

3. Voor het in een regionale structuurvisie begrepen gebied blijft artikel 2.1, derde lid, buiten toepassing.

4. Het algemeen bestuur van een plusregio kan in samenwerking met de algemene besturen van aangrenzende plusregio’s voor een gebied, behorende tot het grondgebied van de betrokken plusregio’s, een structuurvisie vaststellen.

Artikel 5.2

Besturen van gemeenten die een plusregio hebben ingesteld kunnen taken en bevoegdheden als bedoeld in de hoofdstukken 3, 6 en 7 aan de plusregio overdragen. In zodanig geval treden het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de plusregio in de plaats van de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders.

Artikel 5.3

1. Voor zover sprake is van projecten van regionaal belang is het bestuur van een plusregio die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, bevoegd toepassing te geven aan de artikelen 3.26, 3.27, 3.33 en 3.34 in plaats van het bestuur van een provincie, met dien verstande dat het algemeen bestuur van de plusregio in de plaats treedt van provinciale staten en het dagelijks bestuur van de plusregio in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

2. Voor zover sprake is van regionale belangen kunnen provinciale staten ten aanzien van andere plusregio’s dan die bedoeld in het eerste lid, de in dat lid bedoelde bevoegdheden overdragen aan het algemeen bestuur van zodanige plusregio. In zodanig geval treden het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de plusregio in de plaats van provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten.

Artikel 5.4

Provinciale staten dragen in het belang van een goede regionale ruimtelijke ordening, volgens door hen te geven regels en binnen door hen aan te geven grenzen, aan het algemeen bestuur van een plusregio die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, voor de betrokken regio de bevoegdheid, bedoeld in artikel 4.1, over voor zover deze betrekking heeft op regionale belangen. Het algemeen bestuur van de plusregio treedt hierbij in de plaats van provinciale staten en, in geval toepassing is gegeven aan het vierde lid van dat artikel, het dagelijks bestuur van de plusregio in de plaats van gedeputeerde staten.

Artikel 5.5

Gedeputeerde staten dragen in het belang van een goede regionale ruimtelijke ordening, volgens door hen te geven regels en binnen door hen aan te geven grenzen, aan het dagelijks bestuur van een plusregio die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, voor de betrokken regio de bevoegdheid, bedoeld in artikel 4.2, over voor zover deze betrekking heeft op regionale belangen. Het dagelijks bestuur van de plusregio treedt hierbij in de plaats van gedeputeerde staten.

Artikel 5.6

1. Bij de voorbereiding van een besluit tot overdracht van bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.5 voeren gedeputeerde staten overleg met het algemeen en het dagelijks bestuur van de plusregio.

2. Het overleg, bedoeld in het eerste lid, heeft in elk geval betrekking op de inhoud en reikwijdte van de bevoegdheden die aan de regio worden overgedragen.

3. Indien bij de voorbereiding van een besluit tot overdracht van bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 5.4 of 5.5 een geschil ontstaat tussen een provinciebestuur en een bestuur van de plusregio wordt dit aan Onze Minister ter beslechting voorgelegd. Het oordeel van Onze Minister wordt bij het besluit tot overdracht van bevoegdheden in acht genomen.

Ea

In artikel 6.1, tweede lid, onder f, wordt na «artikel 4.1» ingevoegd: «, derde lid,», wordt na «artikel 4.3» ingevoegd: «, derde lid» en wordt na «of 3.20, derde lid, onder b» toegevoegd: , dan wel artikel 44, eerste lid, onder f of g van de Woningwet.

Fa

Artikel 6.6 komt te luiden:

Artikel 6.6

1. Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen, of met toepassing van artikel 3.27 een projectbesluit nemen, treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

2. Indien Onze Minister met toepassing van artikel 3.28, eerste lid, een inpassingsplan vaststelt, of met toepassing van artikel 3.29, een projectbesluit neemt, treedt hij voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

3. Indien Onze Minister gezamenlijk met Onze aangewezen Minister met toepassing van artikel 3.35 een inpassingsplan vaststelt, of een projectbesluit neemt, treedt Onze aangewezen Minister voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

4. Bij toepassing van dit artikel wordt de aanvraag voor een tegemoetkoming in de schade ingediend bij burgemeester en wethouders. Deze dragen ervoor zorg dat de aanvraag onverwijld wordt doorgezonden naar het desbetreffende bestuurorgaan dat op de aanvraag beslist. Het recht, genoemd in artikel 6.4, wordt geïnd door het beslissend bestuurorgaan; de gemeentelijke verordening is hierop niet van toepassing.

Ga

In artikel 7.6 worden de woorden «aanleg- of sloopvergunning» vervangen door: aanleg-, sloop- of bouwvergunning.

Ha

In artikel 7.7 worden de woorden «aanleg- of sloopvergunning» vervangen door: aanleg-, sloop- of bouwvergunning.

Ia

Na artikel 7.9 wordt ingevoegd een artikel, luidende:

Artikel 7.10

1. Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de bestemming en de daarbij behorende regels.

2. Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing is verboden.

3. Overtreding van een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid is een strafbaar feit.

Ja

In artikel 8.1 vervalt onderdeel a; onderdeel b wordt verletterd tot onderdeel a.

Ka

In artikel 8.2, tweede lid, wordt na «aanwijzing» ingevoegd: als bedoeld in het eerste lid, onder f,.

La

In artikel 8.4, derde lid, wordt na de woorden «aanleg- of sloopvergunning» ingevoegd: dan wel een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.22 of 3.23.

Ma

In artikel 10.1, tweede lid, wordt «hoofdstukken 3 en 4» vervangen door: hoofdstukken 3, 3a en 4.

Na

In artikel 10.3, tweede lid, wordt «en § 3.6.1» vervangen door: , § 3.6.1 en afdeling 3.7.

Oa

Artikel 10.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vormgeving van elektronisch beschikbaar gestelde informatie over het besluit.

Artikel 8.14

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 1 september 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Kamerstukken I 2005/06, 30 218, A) tot wet is verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is en het stellen van de in artikel 6.13, tweede lid, onder b en c, bedoelde eisen en regels niet noodzakelijk is» vervangen door: indien:

a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;

b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5° niet noodzakelijk is, en

c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

b. In het vijfde lid wordt «artikel 3.8, tweede lid,» vervangen door: artikel 3.8, derde lid,.

c. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «is vastgesteld» vervangen door: in werking is getreden.

2. Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel a, wordt telkens de punt aan het slot van de eerste volzin vervangen door een puntkomma en vervalt telkens de tweede volzin.

b. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met negende lid tot vierde tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende als volgt:

3. Voor gronden, waarvoor nog een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, moet worden vastgesteld, of waarvoor ingevolge de fasering geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, kan worden verleend, kunnen de onderdelen van een exploitatieplan, bedoeld in het eerste en tweede lid, een globale inhoud hebben.

3. Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «De gemeenteraad herziet telkens binnen een jaar na inwerkingtreding een exploitatieplan» vervangen door: Een exploitatieplan wordt na inwerkingtreding ten minste eenmaal per jaar herzien.

b. In het derde lid, onderdeel c, vervalt «gemeentelijke».

4. In artikel 6.17, eerste lid, vervalt «gericht op de desbetreffende grondexploitatie».

5. Artikel 6.19 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «gronden,» ingevoegd: geraamd overeenkomstig de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet.

b. In onderdeel b wordt «eigenaar» vervangen door «aanvrager» en wordt «dan de kosten die volgens het exploitatieplan aan die gronden zijn toegerekend» vervangen door: dan de raming van die kosten in het exploitatieplan.

6. In artikel 6.20, eerste lid, wordt «stelt de gemeenteraad» vervangen door: stellen burgemeester en wethouders.

B

In artikel I , onderdeel G, wordt «onderdeel b» vervangen door: «onderdeel a» en wordt de letter «c» vervangen door de letter: b.

C

Artikel I, onderdeel H, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na onderdeel 1 (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende als volgt:

2. In artikel 8.2, derde lid, wordt «eerste lid, onder a, b, c, d of g» vervangen door: eerste lid, onder a, b, c, d, g of h.

3. Aan artikel 8.2 wordt een lid toegevoegd, luidende als volgt:

5. Als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in de artikelen 6.12, eerste en tweede lid, en 6.15, eerst lid, wordt aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

D

In artikel I, onderdeel F, wordt na artikel 6.24 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.25

1. Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen, of met toepassing van artikel 3.27 een projectbesluit nemen, treden provinciale staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van de gemeenteraad en gedeputeerde staten in de plaats van burgemeester en wethouders.

2. Indien Onze Minister met toepassing van artikel 3.28, eerste lid, een inpassingsplan vaststelt, of met toepassing van artikel 3.29, een projectbesluit neemt, treedt hij voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders.

3. Indien Onze Minister, in voorkomend geval gezamenlijk met Onze aangewezen Minister, met toepassing van artikel 3.35 een inpassingsplan vaststelt, of een projectbesluit neemt, treedt Onze Minister, in voorkomend geval gezamenlijk met Onze aangewezen Minister, voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van de gemeenteraad en Onze Minister of Onze aangewezen Minister in de plaats van burgemeester en wethouders.

E

In artikel III wordt na de woorden «in overeenstemming» een punt geplaatst en vervalt hieropvolgende passage.

Artikel 8.15

In artikel IX, zevende lid, van de Wet van 1 juli 1998, Stb. 1998, 459, tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregeling, vervalt de laatste volzin.

Artikel 8.16

De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1 tot en met 9a komen te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

b. inpassingsplan: inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 onderscheidenlijk 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;

c. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

d. projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 onderscheidenlijk 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening;

e. structuurvisie: structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, 2.2 onderscheidenlijk 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening;

f. verkoper: eigenaar van een onroerende zaak of rechthebbende op een beperkt recht als bedoeld in onderdeel g die tot vervreemding wenst over te gaan, alsmede degene die bij ontbinding van een gemeenschap met de vereffening is belast en tot vervreemding wenst over te gaan;

g. vervreemding: overdracht in eigendom of verdeling van een onroerende zaak alsmede overdracht of verdeling dan wel vestiging van een recht van opstal, erfpacht, beklemming of vruchtgebruik, waaraan een onroerende zaak is onderworpen.

Artikel 2

De gemeenteraad kan gronden aanwijzen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van toepassing zijn.

Artikel 3

1. Voor aanwijzing komen in aanmerking gronden waaraan bij het bestemmingsplan of projectbesluit een niet-agrarische bestemming is toegekend en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan of besluit.

2. Een besluit tot aanwijzing vermeldt ten aanzien van de onroerende zaken waarop het betrekking heeft:

a. de kadastrale aanduiding;

b. de grootte van elk van de desbetreffende percelen volgens de kadastrale registratie;

c. de grootte van een perceelsgedeelte, indien de aanwijzing betrekking heeft op een gedeelte van een onroerende zaak, en

d. de namen van de eigenaren van de desbetreffende onroerende zaken en van de rechthebbenden op de beperkte rechten waaraan die zaken zijn onderworpen.

3. Bij het besluit behoort een kadastrale kaart waarop duidelijk zijn aangegeven de gronden waarop de aanwijzing betrekking heeft en de bijbehorende percelen of perceelsgedeelten.

Artikel 4

1. In afwijking van artikel 3, eerste lid, komen voor aanwijzing voorts in aanmerking:

a. gronden die zijn begrepen in een structuurvisie, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming en waaraan bij de structuurvisie een niet-agrarische bestemming is toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming;

b. gronden die bij een structuurvisie zijn aangewezen tot moderniseringsgebied als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening, ongeacht of het gebruik van de gronden in die gebieden al dan niet afwijkt van die visie.

2. Artikel 3, tweede en derde lid, is van toepassing.

Artikel 5

1. In afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, komen voor aanwijzing ook in aanmerking gronden die nog niet zijn opgenomen in een bestemmingsplan, projectbesluit of structuurvisie, maar waarbij in het besluit tot aanwijzing aan de betrokken gronden een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. In het besluit tot aanwijzing wordt aangegeven of nadien nog zal worden overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie.

2. Artikel 3, tweede en derde lid, is van toepassing.

Artikel 6

1. Burgemeester en wethouders kunnen gronden voorlopig aanwijzen, mits bij het hiertoe strekkend besluit aan die gronden een niet-agrarische bestemming is toegedacht en het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. Het besluit vervalt van rechtswege drie maanden na dagtekening of zoveel eerder als een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing ingevolge artikel 3, 4 of 5 in werking treedt.

2. De artikelen 3, tweede en derde lid, 10 tot en met 24, 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Indien bezwaar of beroep aanhangig is tegen een besluit tot voorlopige aanwijzing en dit besluit vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing in werking is getreden, wordt het bezwaar of beroep geacht te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad.

Artikel 7

1. Het besluit tot aanwijzing of voorlopige aanwijzing ligt voor eenieder ter inzage op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats. Zij doen van de terinzagelegging mededeling in de Staatscourant, in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden en voorts op de gebruikelijke wijze. Het besluit treedt in werking de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin de terinzagelegging bekend is gemaakt.

2. Burgemeester en wethouders zenden een mededeling van de aanwijzing aan ieder van de in het besluit vermelde eigenaren en beperkt gerechtigden. De mededeling bevat een zakelijke beschrijving van de betekenis van de aanwijzing.

Artikel 8

1. Indien een aanwijzing niet meer voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, onderscheidenlijk 5, eerste lid, besluiten burgemeester en wethouders tot het intrekken van die aanwijzing. In het besluit worden vermeld de percelen of perceelsgedeelten waarop de intrekking betrekking heeft. Het besluit tot intrekking wordt gevoegd bij de ingevolge artikel 7, eerste lid, ter inzage gelegde stukken en in kopie gezonden naar de desbetreffende eigenaren en beperkt gerechtigden.

2. Degene die een recht heeft op aangewezen gronden uit hoofde van eigendom of een beperkt recht als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, kan bij burgemeester en wethouders een aanvraag indienen tot intrekking van het besluit tot aanwijzing. Zij nemen een besluit uiterlijk vier weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 9

1. Indien een bestemmingsplan is vastgesteld vervalt een besluit tot aanwijzing van rechtswege tien jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

2. Indien een projectbesluit is vastgesteld vervalt een besluit tot aanwijzing van rechtswege indien het bestemmingsplan na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 3.13, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel in voorkomend geval de termijn, bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, van die wet niet tijdig is vastgesteld.

3. Indien een structuurvisie is vastgesteld vervalt een besluit tot aanwijzing van rechtswege drie jaar na vaststelling van die visie, tenzij voor dat tijdstip een bestemmingsplan of projectbesluit is vastgesteld.

4. Indien een inpassingsplan is vastgesteld vervalt een besluit tot aanwijzing van rechtswege tien jaar na inwerkingtreding van het inpassingsplan.

5. Een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 5 vervalt van rechtswege drie jaar na dagtekening, tenzij voor dat tijdstip een structuurvisie, bestemmingsplan of projectbesluit is vastgesteld.

6. Een mededeling van het van rechtswege vervallen van een besluit tot aanwijzing wordt gevoegd bij de ingevolge artikel 7, eerste lid, ter inzage gelegde stukken en in kopie gezonden naar de desbetreffende eigenaren en beperkt gerechtigden.

Artikel 9a

1. Indien provinciale staten het voornemen hebben toepassing te geven aan artikel 3.26, eerste en vierde lid, of 3.27 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen zij, op gelijke wijze als de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5, gronden aanwijzen, met dien verstande dat voor een aanwijzing in samenhang met artikel 3 in plaats van «bestemmingsplan» wordt gelezen: «inpassingsplan» en dat voor een aanwijzing in samenhang met artikel 4 uitsluitend een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening in aanmerking komt. In een besluit tot aanwijzing overeenkomstig artikel 4 of 5 geven provinciale staten aan op welke wijze invulling gegeven zal worden aan een inpassingsplan of projectbesluit. Gedeputeerde staten kunnen op gelijke wijze als burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 6 gronden voorlopig aanwijzen.

2. Indien Onze Minister het voornemen heeft toepassing te geven aan artikel 3.28, eerste en vierde lid, of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening kan deze, op gelijke wijze als de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5 gronden aanwijzen, met dien verstande dat voor een aanwijzing in samenhang met artikel 3 in plaats van «bestemmingsplan» wordt gelezen: «inpassingsplan» en dat voor een aanwijzing in samenhang met artikel 4 uitsluitend een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening in aanmerking komt. Bij een aanwijzing overeenkomstig de artikelen 4 en 5 geeft Onze Minister aan op welke wijze invulling gegeven zal worden aan een inpassingsplan of projectbesluit.

3. De artikelen 6, derde lid, 7, 8, 9 en 10 tot en met 24, 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Bij toepassing van het eerste of tweede lid verstrekken gedeputeerde staten, onderscheidenlijk Onze Minister onverwijld een exemplaar van het besluit tot aanwijzing en de bijbehorende kadastrale kaart aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, ter inschrijving van die stukken in de openbare registers. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing. Evenzo doen gedeputeerde staten, onderscheidenlijk Onze Minister mededeling van het intrekken of van het van rechtswege vervallen van een besluit tot aanwijzing aan:

a. de Dienst voor het kadaster en de openbare registers;

b. de desbetreffende eigenaren en beperkt gerechtigden, en

c. burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de gronden waarop de aanwijzing betrekking had, zijn gelegen.

5. Bij toepassing van het eerste lid worden de in de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 geregelde bevoegdheden en verplichtingen met uitsluiting van de bevoegdheid ter zake van burgemeester en wethouders, uitgeoefend door gedeputeerde staten.

6. Bij toepassing van het tweede lid worden de in de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 geregelde bevoegdheden en verplichtingen met uitsluiting van de bevoegdheid ter zake van burgemeester en wethouders of van gedeputeerde staten uitgeoefend door Onze Minister.

B

Na artikel 9a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9b

1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 9a, eerste of tweede lid, vervalt een eerder besluit tot aanwijzing of voorlopige aanwijzing van de betrokken grond van de gemeenteraad of van burgemeester en wethouders van rechtswege, met dien verstande dat indien aan burgemeester en wethouders reeds een opgave is gedaan als bedoeld in artikel 11, eerste lid, die opgave in stand blijft en wordt aangemerkt als een opgave aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister. Gedeputeerde staten nemen, onderscheidenlijk Onze Minister neemt bij de toepassing van de artikelen 11 tot en met 21 de plaats in van burgemeester en wethouders, en de provincie onderscheidenlijk de Staat de plaats van de gemeente.

2. Op het tijdstip van inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 9a, tweede lid, vervalt een eerder besluit tot aanwijzing of tot voorlopige aanwijzing van de betrokken grond van provinciale staten of gedeputeerde staten van rechtswege, met dien verstande dat indien aan gedeputeerde staten reeds een opgave is gedaan als bedoeld in artikel 11, eerste lid, die opgave in stand blijft en wordt aangemerkt als een opgave aan Onze Minister. Onze Minister neemt bij de toepassing van de artikelen 11 tot en met 21 de plaats in van gedeputeerde staten, en de Staat de plaats van de provincie.

3. Bij toepassing van artikel 9a, eerste of tweede lid, kunnen de gemeenteraad en burgemeester en wethouders geen gebruik meer maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5 en artikel 6.

4. Bij toepassing van artikel 9a, tweede lid, kunnen provinciale en gedeputeerde staten geen gebruik meer maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9a, eerste lid.

Artikel 9c

Gronden die zijn aangewezen ingevolge artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5, artikel 6 of artikel 9a, eerste of tweede lid, kunnen niet binnen twee jaar na het intrekken of het van rechtswege vervallen van zodanige aanwijzing opnieuw ingevolge een zodanig besluit worden aangewezen.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «tot de tweede graad» vervangen door: tot in de tweede graad.

b. In onderdeel f wordt «onroerende zaak die is aangewezen bij een besluit, als bedoeld in artikel 8, dan wel is opgenomen in een voorstel als bedoeld in artikel 8a» vervangen door: onroerende zaak die is aangewezen bij een besluit als bedoeld in artikel 5 of 6 dan wel artikel 9a, eerste of tweede lid, in samenhang met artikel 5 of 6.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt «het besluit van de gemeente tot vestiging van een voorkeursrecht» vervangen door: het besluit tot aanwijzing of voorlopige aanwijzing.

b. De laatste volzin vervalt.

D

In artikel 11, tweede lid, wordt «onroerende zaken die slechts ten dele in de aanwijzing, bedoeld in artikel 2, zijn opgenomen» vervangen door: onroerende zaken die slechts ten dele in de aanwijzing of voorlopige aanwijzing, bedoeld in artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5, of artikel 6 dan wel bedoeld in artikel 9a, eerste of tweede lid, in samenhang met artikel 3, 4 of 5, of artikel 6 zijn opgenomen.

E

In artikel 24, eerste lid, wordt «artikel 2 of artikel 8» vervangen door: «artikel 2 in samenhang met artikel 3, 4 of 5 of artikel 9a, eerste of tweede lid, in samenhang met artikel 3, 4 of 5», wordt «in een voorstel als bedoeld in artikel 6 of artikel 8a» vervangen door: voorlopige aanwijzing als bedoeld in artikel 6 of in artikel 9a, eerste of tweede lid, in samenhang met artikel 6» en wordt «de artikelen 10–23» vervangen door: «de artikelen 10 tot en met 23».

F

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

1. Voor zover na de overdracht aan de gemeente van een onroerende zaak of van een beperkt recht waaraan zo’n zaak is onderworpen ingevolge de artikelen 10 tot en met 24 en 26 vanwege een besluit tot aanwijzing overeenkomstig artikel 2 in samenhang met artikel 3 of 4, zonder dat de in artikel 3, eerste lid, of 4, eerste lid, bedoelde andere bestemming is verwezenlijkt, bij een onherroepelijk bestemmingsplan een bestemming is aangewezen waarmee de totstandkoming van de aanwijzing zou zijn uitgesloten, kan de verkoper vorderen dat de gemeente hem de schade zal vergoeden die hij als gevolg van die overdracht mocht hebben geleden.

2. Gelijke bevoegdheid heeft de verkoper na de overdracht ingevolge de artikelen 10 tot en met 24 en 26 vanwege een besluit tot aanwijzing overeenkomstig artikel 2 in samenhang met 5, of een besluit tot voorlopige aanwijzing overeenkomstig artikel 6, voor zover de bij die overdracht betrokken onroerende zaak niet binnen de desbetreffende termijn, genoemd in artikel 6 of 9 is opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 5, onderscheidenlijk in een bestemmingsplan, projectbesluit of structuurvisie, waarbij de bij de aanwijzing of voorlopige aanwijzing aan de betrokken onroerende zaak toegedachte bestemming is gehandhaafd.

3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 9a, eerste of tweede lid, treedt voor de toepassing van het eerste of tweede lid de provincie onderscheidenlijk de Staat in de plaats van de gemeente.

Artikel 8.17

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onder f komt te luiden:

f. bestemmingsplan: een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet.

B

De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 vervallen.

C

Artikel 12, derde lid, komt te luiden:

2. Voor zover de toepassing van de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, leidt tot strijd met het bestemmingsplan, blijven die criteria buiten toepassing.

D

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een punt-komma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

f. het bouwen in strijd is met de regels, gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van die wet;

g. het bouwen een bouwplan betreft, dat bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, is aangewezen, en in strijd is met een exploitatieplan of met krachtens zodanig plan gestelde eisen.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Op de lichte bouwvergunning is het eerste lid, onder a, c, d, e en f, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid.

E

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, onder c, en in het vijfde lid, onder b, wordt na de woorden «een voorlopige bestemming» telkens ingevoegd: als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. In het eerste lid, onder d, in het vierde lid en in het vijfde lid, onder c, worden de woorden «artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» telkens vervangen door: artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening.

3. In het zevende lid worden de woorden «artikel 17, vierde tot en met zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 3.22, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

F

Artikel 50 komt als volgt te luiden:

Artikel 50

1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, vóór de dag van ontvangst van de aanvraag:

a. een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden;

b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd;

c. in een bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder b, maar aan de uitwerkingsplicht nog geen uitvoering is gegeven;

d. een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of in artikel 4.3, vierde lid, van die wet is bekendgemaakt.

2. De aanhouding duurt totdat:

a. het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 3.7, vijfde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vervallen;

b. de termijn voor vaststelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening is overschreden;

c. de termijn voor bekendmaking van het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is overschreden;

d. het bestemmingsplan in werking is getreden;

e. in geval van een in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsplicht aan deze verplichting is voldaan;

f. de termijn, genoemd in artikel 4.1, vijfde lid, of in artikel 4.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is verstreken;

g. de verordening, bedoeld in artikel 4.1, of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4.3, in werking is getreden.

3. In afwijking van het eerste lid kan de bouwvergunning worden verleend indien

a. het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan;

b. het een bouwwerk betreft ten aanzien waarvan artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening wordt toegepast.

4. Op de voorbereiding van een besluit tot vergunningverlening voor een bouwwerk als bedoeld in het derde lid, onder b, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat een ieder zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken. Indien het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan al ingevolge genoemde afdeling 3.4 in ontwerp ter inzage heeft gelegen, kunnen de zienswijzen op dit plan geen betrekking hebben.

5. Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het tweede lid, of in geval van een bouwvergunning als bedoeld in het derde lid, onder b, na de terinzageligging overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van de ontwerp-besluiten, beslissen burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht omtrent de aanvraag overeenkomstig artikel 46.

G

Na artikel 50 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 50a

1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan voor een bouwplan, dat krachtens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is aangewezen, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is.

2. De aanhouding duurt totdat een exploitatieplan onherroepelijk is.

3. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning verlenen indien een ingesteld beroep geen gevolgen kan hebben voor de toetsing van het bouwplan of de aan de bouwvergunning te verbinden voorschriften, dan wel indien deze gevolgen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet opwegen tegen het belang dat met verlening van de bouwvergunning is gediend.

H

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De aanhouding, bedoeld in het eerste lid, duurt totdat een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 vast te stellen bestemmingsplan in werking is getreden.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben» vervangen door: «, een projectbesluit daaronder begrepen. Alvorens te besluiten horen burgemeester en wethouders de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst».

3. Het vierde lid vervalt. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid. In dit vierde lid vervalt de zinsnede «of na de bekendmaking van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het derde lid,».

I

Artikel 51a vervalt.

J

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

Onverminderd artikel 6.17, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, verbinden burgemeester en wethouders aan de bouwvergunning slechts voorschriften of beperkingen ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft moet voldoen, alsmede voorschriften op grond van een bestemmingsplan, een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet.

K

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «voorwaarde» ingevoegd: of voorschrift.

2. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met f, tot de onderdelen d tot en met g, een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. indien blijkt dat de vergunning op grond van artikel 44 had moeten worden geweigerd, dan wel op grond van de artikelen 50 tot en met 55 had moeten worden aangehouden;

3. In het vierde lid wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel g.

L

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «het desbetreffende bestemmingsplan» ingevoegd: een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet.

2. In het vierde lid vervalt: 51a,.

M

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder c, wordt na «het desbetreffende bestemmingsplan» ingevoegd: een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet.

2. In het derde lid vervalt: 51a,.

Artikel 8.18

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (Kamerstukken I 2005/06, 29 392, A) tot wet is verheven en eerder in werking treedt dan artikel 8.16 van deze wet, wordt artikel 8.16 (Woningwet) als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel E, onder 3, komt te luiden:

3. In het achtste lid worden de woorden «artikel 17, vierde tot en met zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: artikel 3.22, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

B

1. Voor de tekst van onderdeel F wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee 2 leden toegevoegd, luidende:

2. Het zevende tot en met negende lid worden verplaatst naar artikel 47 en vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

3. Het tiende lid wordt verplaatst naar artikel 48 en vernummerd tot derde lid.

C

Onderdeel J, onder 1, komt te luiden:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De aanhouding, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, duurt totdat een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 vast te stellen bestemmingsplan in werking is getreden.

D

In onderdeel V wordt in Hoofdstuk VI, afdeling 2, na artikel 100b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 100ba

Gedeputeerde staten kunnen, indien dat ter behartiging van provinciale belangen geboden is, burgemeester en wethouders verzoeken binnen een bepaalde termijn gebruik te maken van hun bevoegdheden tot handhaving ter zake van de overtreding van een bij of krachtens deze wet gesteld voorschrift.

Artikel 8.19

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 oktober 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in verband met de implementatie van het Verdrag van Valetta (Wet op de archeologische monumentenzorg) (Kamerstukken I 2005/06, 29 259, A) tot wet is verheven en eerder in werking treedt dan artikel 8.16 van deze wet, komt onderdeel L van artikel 8.16 (Woningwet) als volgt te luiden:

L

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

Onverminderd artikel 40, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 en artikel 6.17, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, mogen burgemeester en wethouders aan de bouwvergunning slechts voorschriften of beperkingen verbinden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft moet voldoen, alsmede voorschriften op grond van een bestemmingsplan, een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van die wet.

Artikel 8.20

De Woningwet 1962 wordt ingetrokken.

HOOFDSTUK IX OVERGANGSRECHT

AFDELING 9.1 OVERGANGSRECHT WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING -WRO

Artikel 9.1.1

De Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt ingetrokken.

Artikel 9.1.2

1. Een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een streekplan als bedoeld in artikel 4a van die wet, een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van die wet of een regionaal structuurplan als bedoeld in artikel 36c van die wet wordt gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in de artikelen 2.3, 2.2, 2.1 onderscheidenlijk 5.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip, totdat de geldingsduur van de planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of anderszins bij wet bepaald, is verstreken. Indien bij de planologische kernbeslissing geen termijn is bepaald en hierin evenmin bij wet is voorzien, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, nog gedurende twee jaar na dat tijdstip van toepassing.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op een herziening of intrekking van de planologische kernbeslissing binnen de in dat lid bedoelde geldingsduur.

4. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van die wet of een regionaal structuurplan als bedoeld in artikel 36c van die wet, waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip, totdat de termijn ingevolge artikel 5, onderscheidenlijk artikel 33 of 36g van die wet is verstreken.

Artikel 9.1.3

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een opdracht en aanwijzingen als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die binnen dertien weken na dat tijdstip zijn bekendgemaakt.

Artikel 9.1.4

1. Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd, totdat de termijn, bedoeld in artikel 33 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is verstreken.

3. Voor gebieden binnen de bebouwde kom, waar op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog geen bestemmingsplan of daarmee gelijkgestelde planologische maatregel van kracht is, wordt binnen vijf jaar na dat tijdstip een bestemmingsplan dan wel een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld.

4. Voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat ten minste vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk is geworden en waarvoor vóór dit tijdstip geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt binnen vijf jaar na dat tijdstip een bestemmingsplan vastgesteld overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

5. Indien ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, naast een bestemmingsplan stedenbouwkundige voorschriften krachtens artikel 8, vijfde lid, van die wet, zoals dat luidde voor dat tijdstip, van toepassing zijn, blijven deze voorschriften van kracht totdat de termijn voor vaststelling van het bestemmingsplan overeenkomstig het tweede, derde of vierde lid is verstreken.

Artikel 9.1.5

1. Een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een wijzigings- of uitwerkingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.

Artikel 9.1.6

1. Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een aanlegvergunning als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkintreding van deze wet blijft van toepasssing ten aanzien van een aanlegvergunning waarvan de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip.

Artikel 9.1.7

1. Een vrijstelling of nadere eisen als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, onderscheidenlijk nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

3. Indien bij een bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vervalt dat voorschrift, in afwijking van artikel 9.1.4, tweede lid, een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 9.1.8

Indien bij een bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 16 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vervalt dat voorschrift, in afwijking van artikel 9.1.4, tweede lid, een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 9.1.9

1. Een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

Artikel 9.1.10

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

Artikel 9.1.11

1. Een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

Artikel 9.1.12

1. Een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat binnen dertien weken na dat tijdstip is bekendgemaakt.

Artikel 9.1.13

1. Een opdracht en aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, eerste en tweede dan wel vierde en vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, worden gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een opdracht en aanwijzingen als bedoeld in artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die binnen dertien weken na dat tijdstip zijn bekendgemaakt.

Artikel 9.1.14

1. Een besluit als bedoeld in artikel 39a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef, van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een rijksprojectbesluit als bedoeld in artikel 39b van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.

3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 39a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en voor zover nog geen uitvoering is gegeven aan het rijksprojectbesluit, bedoeld in artikel 39b van die wet, zijn op die uitvoering de artikelen 3.35, eerste en vierde tot en met zesde lid, en 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Artikel 9.1.15

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling of een andere beschikking inzake toestemming als bedoeld in artikel 40 of 41 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend vóór dat tijdstip.

Artikel 9.1.16

1. Een besluit tot toepassing van artikel 41c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een besluit als bedoeld in artikel 41c, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.

Artikel 9.1.17

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van overeenkomsten die vóór dat tijdstip zijn gesloten krachtens artikel 42 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 9.1.18

1. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschade vergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.

2. Artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening geldt tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.

Artikel 9.1.19

1. Overeenkomsten als bedoeld in artikel 49a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden gelijkgesteld met overeenkomsten als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft tot 1 september 2010 op die overeenkomsten van toepassing.

AFDELING 9.2 OVERGANGSRECHT WET OP DE STADS- EN DORPSVERNIEUWING -WRO

Artikel 9.2.1

De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt ingetrokken.

Artikel 9.2.2

1. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een leefmilieuverordening waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.

2. De termijn waarvoor een leefmilieuverordening geldt, kan niet worden verlengd.

Artikel 9.2.3

1. Een sloopvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt gelijkgesteld met een sloopvergunning als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een besluit tot verlening van een sloopvergunning, waarvan de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

Artikel 9.2.4

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een besluit tot verlening van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, waarvan de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

Artikel 9.2.5

1. Een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een stadsvernieuwingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd, totdat de termijn, bedoeld in artikel 33 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is verstreken.

Artikel 9.2.6

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vóór dat tijdstip genomen besluit als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

AFDELING 9.3 OVERGANGSWET RUIMTELIJKE ORDENING EN VOLKSHUISVESTING – WRO

Artikel 9.3.1

De Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting wordt ingetrokken.

Artikel 9.3.2

1. Plannen, regelingen en voorschriften die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting of ingevolge enige andere wettelijke bepaling geacht werden bestemmingsplannen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn worden gelijkgesteld met plannen als bedoeld in artikel 9.1.4, vijfde lid.

2. De plannen, regelingen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, vervallen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

AFDELING 9.4 OVERGANGSRECHT WET VOORKEURSRECHT GEMEENTEN -WRO

Artikel 9.4.1

1. Een besluit tot aanwijzing van gronden, begrepen in een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na de inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van de werkingsduur van een dergelijk besluit blijft artikel 2, vierde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing met dien verstande dat gedurende de eerste vijf maanden na dat tijdstip de werkingsduur van een met toepassing van artikel 2, vierde lid, laatste volzin, verlengd aanwijzingsbesluit nog met achttien weken wordt verlengd.

2. Een besluit tot aanwijzing van gronden, begrepen in een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet voor een aanwijzingsbesluit dat meer dan vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen vijf jaren vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bedraagt.

Artikel 9.4.2

1. Een besluit tot aanwijzing van gronden begrepen in een structuurplan waarbij die gronden zijn aangewezen voor stads- en dorpsvernieuwing, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van de werkingsduur van een dergelijk besluit blijft artikel 2, vierde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing met dien verstande dat gedurende de eerste vijf maanden na dat tijdstip de werkingsduur van een met toepassing van artikel 2, vierde lid, laatste volzin verlengd aanwijzingsbesluit nog met achttien weken wordt verlengd.

2. Een besluit tot aanwijzing van gronden, begrepen in een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, ongeacht of het gebruik van die gronden al dan niet afwijkt van het plan. De termijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, bedraagt voor een aanwijzingsbesluit dat meer dan vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen vijf jaren vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 9.4.3

Een voorstel van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een besluit tot voorlopige aanwijzing als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de in dat artikel bedoelde termijn vijf maanden bedraagt.

Artikel 9.4.4

Een besluit tot aanwijzing van gronden als bedoeld in artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijk gesteld met een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 5, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, twee jaar en zes maanden bedraagt.

Artikel 9.4.5

Een voorstel van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 8a van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de in laatstgenoemd artikel genoemde termijn acht weken bedraagt.

HOOFDSTUK X SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

1. Indien ingevolge enig wettelijk voorschrift:

a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,

b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,

c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken,

d. een regeling bij de wet moet worden goedgekeurd,

e. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, of

f. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geldt dat voorschrift niet ten aanzien van het Invoeringsbesluit Wet ruimtelijke ordening of de Invoeringsregeling Wet ruimtelijke ordening.

2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 10.2

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.3

Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Inhoudsopgave:

HOOFDSTUK IBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Artikel 1.1Gemeentewet
Artikel 1.2Provinciewet
Artikel 1.3Wet algemene regels herindeling
  
HOOFDSTUK IIEconomische Zaken
Artikel 2.1Elektriciteitswet 1998
  
HOOFDSTUK IIIFinanciën
Artikel 3.1Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen
  
HOOFDSTUK IVJustitie
Artikel 4.1Algemene wet bestuursrecht (negatieve lijst)
Artikel 4.2onteigeningswet
Artikel 4.3Pachtwet
Artikel 4.4Voorstel van wet tot vaststelling en invoering van Titel 7.5 (pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30 448)
Artikel 4.5Wet op de economische delicten
  
HOOFDSTUK VLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Artikel 5.1Boswet
Artikel 5.2Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën
Artikel 5.3Natuurbeschermingswet 1998
Artikel 5.4Reconstructiewet concentratiegebieden
Artikel 5.5Wet agrarisch grondverkeer
  
HOOFDSTUK VIOnderwijs, Cultuur en Wetenschap
Artikel 6.1Monumentenwet 1988
Artikel 6.2Monumentenwet 1988 na wijziging tgv Wet op de archeologische monumentenzorg) (29 259)
Artikel 6.3Wetsvoorstel tot wijziging Monumentenwet 1988 (archeologische monumentenzorg) (29 259)
  
HOOFDSTUK VIIVerkeer en Waterstaat
Artikel 7.1Luchtvaartwet
Artikel 7.2Wetsvoorstel Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens: wijziging Luchtvaartwet (30452)
Artikel 7.3Wet luchtvaart
Artikel 7.4Wetsvoorstel Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens: wijziging Wet Luchtvaart (30452)
Artikel 7.5Ontgrondingenwet
Artikel 7.6Wijziging van de Ontgrondingenwet (30346)
Artikel 7.7Planwet verkeer en vervoer
Artikel 7.8Spoedwet wegverbreding
Artikel 7.9Tracéwet
Artikel 7.10Wet bereikbaarheid en mobiliteit
Artikel 7.11Wet op de waterkering
  
HOOFDSTUK VIIIVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Artikel 8.1Huisvestingswet + (29 532)
Artikel 8.2Interimwet stad en milieubenadering
Artikel 8.3Waterleidingwet
Artikel 8.4Wet ammoniak en veehouderij
Artikel 8.5Wet bodembescherming
Artikel 8.6Voorstel voor Wet Buitenspeelruimte (28 996)
Artikel 8.7Wet geluidhinder
Artikel 8.8Wet milieubeheer
Artikel 8.9Voorstel van wet tot wijziging van de Wmb (SMB) (29 811)
Artikel 8.10Voorstel van wet tot wijziging van de Wmb (luchtkwaliteitseisen) (30 489)
Artikel 8.11Wet op de Raad voor de Wadden
Artikel 8.12Wet op de VROM-raad
Artikel 8.13Wet ruimtelijke ordening
Artikel 8.14Voorstel van wet tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (30 218)
Artikel 8.15Wet van 1 juli 1998, Stb. 459, tot wijziging van de Huisvestingswet e.a.
Artikel 8.16Wet voorkeursrecht gemeenten
Artikel 8.17Woningwet
Artikel 8.18Wijziging Woningwet (29 392, handhaving bouwregelgeving)
Artikel 8.19Wijziging Woningwet (29 259, archeologische monumentenzorg)
Artikel 8.20Woningwet 1962
  
HOOFDSTUK IXOvergangsrecht
Afdeling 9.1Overgangsrecht WRO – Wro
Afdeling 9.2Overgangsrecht Wsdv – Wro
Afdeling 9.3Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting – Wro
Afdeling 9.4Overgangsrecht Wvg – Wro
  
HOOFDSTUK XSlotbepalingen
Artikel 10.1Invoeringsbesluit en Invoeringsregeling
Artikel 10.2Inwerkingtredingsbepaling
Artikel 10.3Citeertitel
Naar boven