30 937
Wijziging van de Toeslagenwet en intrekking van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid in verband met het verbeteren en vereenvoudigen van de wijze waarop het sociaal minimum wordt gewaarborgd in de loondervingsuitkeringen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 april 2007

1. Algemeen

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het voorliggende wetsvoorstel dat ertoe strekt om vereenvoudiging aan te brengen in de regeling van de aanvulling van de loondervingsuitkering tot het netto sociaal minimum en het tevens laten vervallen van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS). Met het wetsvoorstel wordt de als tijdelijke maatregel ingevoerde kopjesregeling ingetrokken en wordt de aanvulling tot het netto sociaal minimum geregeld in de Toeslagenwet (TW).

Het doet mij een genoegen dat een meerderheid van de fracties in hun schriftelijke inbreng in positieve zin gereageerd hebben op de doelstelling van het voorstel. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel. Zij hebben slechts enkele vragen, die betrekking hebben op de uitvoering door het UWV. De leden van de PvdA-fractie geven aan met instemming te hebben kennisgenomen van het voorstel. Zij menen dat dit voorstel bijdraagt aan correcte toepassing van de bescherming van het sociaal minimum voor uitkeringsgerechtigden. Zij hebben enige vragen over de beoogde vereenvoudiging. De leden van de VVD-fractie hebben enige vragen bij het wetsvoorstel met betrekking tot de thans geldende tijdelijke regeling en de voorgestelde regeling. De leden van de CU-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en stellen enige vragen mede over de relatie tot het Coalitieakkoord.

Voordat ingegaan wordt op de vragen en opmerkingen van de leden van de verschillende fracties worden kort nog doel en strekking van dit wetsvoorstel vermeld.

Dit wetsvoorstel beoogt een structurele regeling voor de aanvulling van loondervingsuitkeringen van het UWV tot het netto sociaal minimum voor degenen van wie de loondervingsuitkering lager is dan dat netto sociaal minimum. Daartoe worden met dit wetsvoorstel de bruto-toeslagen in de Toeslagenwet samengevoegd met de netto-kopjes en wordt alleen nog een toeslag verstrekt op grond van de Toeslagenwet. De bruto toeslag wordt in de Toeslagenwet zodanig vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde netto een bedrag in handen krijgt op het niveau van het netto sociaal minimum. Een aparte kopjesregeling is daardoor niet meer nodig.

In het wetsvoorstel worden drie groepen personen met aanspraak op toeslag vanaf 18 jaar onderscheiden: 1) gehuwden, 2) alleenstaande ouders en 3) alleenstaanden zonder kinderen.

Voor de gehuwde uitkeringsgerechtigden is de hoogte van de bruto-toeslag zodanig dat het inkomen uit de uitkering inclusief toeslag netto gelijk is aan het netto sociaal minimum. In het bruto-netto traject wordt rekening gehouden met tweemaal de algemene heffingskorting. Het bruto bedrag exclusief vakantiegeld is € 1300,80 per maand en € 1404,86 inclusief vakantiegeld. Het netto sociaal minimum inclusief vakantiegeld voor gehuwden is € 1236,86 per maand. De toeslag voor de gehuwde geldt indien hij een kind heeft van jonger dan 12 jaar of indien de echtgenoot geboren is vóór 1 januari 1972. Voor gehuwden wordt, ongeacht de leeftijd van de gehuwden (mits de toeslaggerechtigde ten minste 18 jaar is), toeslag verleend tot hetzelfde bruto-bedrag, € 1300,80 (exclusief vakantiegeld), zodat ze netto hetzelfde bedrag ontvangen.

Voor alleenstaande ouders wordt de bruto-toeslag met dit wetsvoorstel verhoogd. Het netto sociaal minimum is voor alleenstaande ouders 90% van het netto sociaal minimum van gehuwden inclusief vakantiegeld. Dit is 90% van € 1236,86 (netto sociaal minimum gehuwden inclusief vakantiegeld) ofwel netto € 1113,24. Dat netto sociaal minimum wordt vervolgens omgerekend naar een bruto bedrag. Dat bruto bedrag is € 1282,79 inclusief vakantiegeld. De toeslag op de loondervingsuitkering zorgt voor een inkomen ter hoogte van dit bruto-bedrag en levert netto dus een bedrag op dat gelijk is aan het netto sociaal minimum voor alleenstaande ouders. In het bruto-netto traject voor alleenstaande ouders wordt rekening gehouden met éénmaal de algemene heffingskorting en met de alleenstaande-ouderkorting. Voor alleenstaande ouders wordt, ongeacht de leeftijd van de alleenstaande ouders (mits vanaf 18 jaar), toeslag verleend tot hetzelfde bruto-bedrag, € 1187,77 (exclusief vakantiegeld), zodat ze netto hetzelfde bedrag ontvangen.

Voor alleenstaanden zonder kinderen wordt de bruto-toeslag met dit wetsvoorstel verhoogd, als de toeslaggerechtigde ten minste 23 jaar is. Het netto sociaal minimum inclusief vakantiegeld is voor alleenstaanden van ten minste 23 jaar zonder kinderen 70% van het netto sociaal minimum van gehuwden inclusief vakantiegeld. Dit is 70% van € 1236,86 (netto sociaal minimum gehuwden inclusief vakantiegeld) ofwel netto € 866,02 inclusief vakantiegeld. Dat netto sociaal minimum wordt vervolgens omgerekend naar een bruto bedrag. Dat bruto bedrag is € 1083,35 inclusief vakantiegeld. De toeslag op de loondervingsuitkering zorgt voor een inkomen ter hoogte van dit bruto-bedrag en levert netto dus een bedrag op dat gelijk is aan het netto sociaal minimum In het bruto-netto traject wordt rekening gehouden met éénmaal de algemene heffingskorting. Voor alleenstaanden wordt de toeslag wel gedifferentieerd naar leeftijd onder 23 jaar.

De voordelen zijn dat geen afzonderlijke toeslagen en kopjes meer worden berekend, dat de uitkeringsgerechtigde minder verschillende uitkeringen naast elkaar ontvangt, dat de als tijdelijk bedoelde kopjesregeling vervalt en dat deregulering mogelijk is doordat de Invoeringswet Stelselherziening kan worden ingetrokken.

De toeslag moet worden aangevraagd door de betrokkene. Degenen die al een kopje ontvangen, maar geen toeslag, krijgen van het UWV een aanvraagformulier. Personen die een kopje ontvangen, maar neveninkomsten hebben waardoor zij boven het netto sociaal minimum komen, krijgen een uitlooptermijn en vervolgens geen toeslag. Dat is immers voor hen niet nodig.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven waarom zij het voor burgers blijkbaar niet verwarrend acht dat de Toeslagenwet niets met de Belastingdienst/Toeslagen te maken heeft, en ook niets met bijvoorbeeld de huurtoeslag, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag. Zij vragen of de regering in overweging heeft genomen om de Toeslagenwet en de daaruit voortvloeiende toeslagen een andere naam te geven, zoals bijvoorbeeld «Aanvullingenwet» en «aanvullingen» en wat de voor- en nadelen van een dergelijke verandering zijn en deze tegen elkaar afgewogen worden.

De regering heeft met dit wetsvoorstel een vereenvoudiging beoogd van de regelgeving met betrekking tot de bescherming van het sociaal minimum door middel van een wijziging in de Toeslagenwet. Daarmee is geen andere wijziging beoogd, dus ook geen naamswijziging van de wet. De naam geeft weer wat de wet beoogt, namelijk het verstrekken van toeslagen. Dit betreft toeslagen op loondervingsuitkeringen. De naam voor deze toeslagen bestaat al jaren en is als zodanig bekend en gecommuniceerd. De beperkte wijzing in de Toeslagenwet met dit wetsvoorstel rechtvaardigt geen ingrijpende verandering als een naamswijziging van de wet. Verandering van naam van de wet zou de indruk kunnen wekken dat de wet inhoudelijk veel meer is gewijzigd dan met het wetsvoorstel is beoogd. Een naam als Aanvullingenwet zou ook geen verduidelijking bieden en eerder verwarring kunnen opleveren met de loonaanvulling in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verandering van de naam van de Toeslagenwet is daarom met dit wetsvoorstel niet beoogd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader toe te lichten met cijfers waarop het maximale verschil tussen de netto uitkering en het (netto) relevant sociaal minimum op maandbasis van € 61,50 is gebaseerd.

Het verschil tussen de netto-uitkering en het netto relevant sociaal minimum kan aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. Het bedrag van € 61,50 is gebaseerd op de situatie van begin 2006. Begin 2007 is het verschil € 63,62 per maand. Dit laatste bedrag zal daarom in onderstaand voorbeeld worden gebruikt.

Per 1 januari 2007 is het wettelijke minimumloon (WML) per maand € 1300,80 exclusief vakantiegeld en € 1404,86 inclusief vakantiegeld. De berekening van het bedrag voor de alleenstaande is in twee stappen.

In de eerste stap krijgt de (alleenstaande) uitkeringsgerechtigde met een loondervingsuitkering een aanvulling daarop door middel van toeslag tot een bedrag dat gelijk is aan 70% van het wettelijke minimumloon inclusief vakantiegeld, namelijk € 983,40 inclusief vakantiegeld. Dit levert per maand een netto bedrag op van € 802,40 inclusief vakantiegeld.

In de twee stap wordt het brutobedrag zodanig vastgesteld dat het netto uitkomt op 70% van het netto referentieminimum. Per 1 januari 2007 is 70% van het referentieminimumloon inclusief vakantiegeld netto gelijk aan € 866,02. Dit is een verschil met het netto bedrag van de loondervingsuitkering inclusief vakantiegeld van € 63,62 per maand. Dit wordt veroorzaakt door een verschil in het bruto-nettotraject van gehuwden en alleenstaanden. Bij de berekening van het referentieminimumloon (gehuwden) wordt tweemaal de algemene heffingskorting toegepast. Een alleenstaande krijgt echter slechts eenmaal de algemene heffingskorting. Hierdoor valt 70% van het netto referentieminimumloon hoger uit dan het netto bedrag van 70% van het bruto minimumloon. De kopjesregeling vult daarom de bruto loondervingsuitkering en bruto toeslag aan tot een bruto bedrag zodanig dat dit aangevulde bruto bedrag een inkomen van 70% van het netto referentieminimumloon (netto relevant sociaal minimum voor alleenstaanden) garandeert.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het (netto) relevant sociaal minimum voor gehuwden het vertrekpunt is voor berekening van het sociaal minimum voor alleenstaanden. Zij vragen de regering een voorbeeldberekening te geven van het bruto-netto-traject van het sociaal minimum voor gehuwden (gebaseerd op de actuele hoogte van WML per maand) en het netto-bruto-traject van het sociaal minimum voor alleenstaanden en alleenstaande ouders.

Het netto sociaal minimum voor gehuwden inclusief vakantiegeld is inderdaad het vertrekpunt voor de berekening van het netto sociaal minimum voor alleenstaande ouders en alleenstaanden. Het netto sociaal minimum is gekoppeld aan het netto referentieminimumloon. In onderstaande tabel staan de gevraagde bruto-netto en netto-bruto trajecten voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden.

Het bruto bedrag voor gehuwden is gebaseerd op het wettelijk minimumloon. Bij het minimumloon wordt een bruto-netto traject afgelegd (waar tweemaal de algemene heffingskorting wordt toegepast) om te komen op het netto referentieminimumloon. Dit is ook gelijk aan het netto sociaal minimum voor gehuwden.

Van dit netto bedrag voor gehuwden (netto referentieminimumloon inclusief vakantiegeld) wordt 90% genomen om te komen tot het netto sociaal minimum voor alleenstaande ouders inclusief vakantiegeld, respectievelijk 70% om te komen tot het netto sociaal minimum voor alleenstaanden inclusief vakantiegeld.

De bij deze netto bedragen behorende bruto bedragen worden vervolgens berekend. De brutobedragen voor alleenstaande ouders en alleenstaanden worden dus zodanig vastgesteld dat ze netto – rekening houdend met toepasselijke heffingskortingen – gelijk zijn aan respectievelijk 90% en 70% van het netto referentieminimumloon inclusief vakantiegeld. In de onderstaande tabel zijn de bijbehorende brutobedragen gegeven, zowel inclusief als exclusief vakantiegeld.

 Gehuwden 100% netto ref. min. loonAlleenstaande ouders 90% netto ref. min. loonAlleenstaanden 70% netto ref. min. loon
Netto referentieminimum incl. vakantiegeld1 236,861 113,24866,02
Bruto incl. vakantiegeld11 404,861 282,791 083,35
Bruto excl. vakantiegeld1 300,801 187,771 003,11

1 Bij de bruto-netto trajecten wordt voor het referentieminimumloon gebruik gemaakt van tweemaal de algemene heffingskorting.

In het geval van een alleenstaande ouder wordt voor het bruto-netto-traject eenmaal de algemene en eenmaal de alleenstaande ouderkorting toegepast.

Bij de alleenstaande wordt alleen de algemene heffingskorting toegepast.

De leden van de VVD-fractie vragen wat destijds de motieven waren om de tijdelijke kopjesregeling op te nemen en waarom de – in 1987 als tijdelijke maatregel ingevoerde – kopjesregeling 20 jaar in stand is gehouden en een eerdere aanpassing niet mogelijk is geweest.

De regering had destijds als oogmerk om een tijdelijke regeling in te stellen om het sociaal minimum te waarborgen. Door diverse wijzigingen in het fiscale stelsel is het steeds noodzakelijk gebleken om een mechanisme in stand te houden waarmee het netto inkomen van alleenstaande ouders en alleenstaanden zonder kinderen met een loondervingsuitkering op minimumniveau op het sociaal minimum wordt gebracht. Hiermee is aan de betrokken uitkeringsgerechtigden altijd een inkomen verstrekt dat overeenkwam met het voor hen geldende netto sociaal minimum.

De leden van de VVD-fractie nemen er kennis van dat personen die een uitkering ontvingen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een toeslag op grond van de TW, sinds 1 januari 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen in combinatie met een hogere toeslag en nu bij één loket terechtkunnen. Zij vragen de regering aan te geven wat de eerst concreet meetbare resultaten van deze operatie tot vereenvoudiging van regelgeving, vereenvoudiging van uitvoering en vermindering van lasten voor de burger zijn.

Het resultaat van deze operatie is dat de IOAW als regeling niet meer van toepassing is op personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. Dit betekent dat gemeenten geen bemoeienis meer hebben met deze groep burgers en dat deze burgers voor hun uitkering alleen nog met het UWV te maken hebben. In zoverre is er dus vereenvoudiging van de uitvoering en daling van de administratieve lasten van burgers.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe andere Europese landen omgaan met de aanvulling van hun socialezekerheidsuitkeringen tot een sociaal minimum wanneer hiertoe aanleiding is en specifiek kan ingaan op de uitkeringssystematiek die zij hierbij hanteren.

De uitkeringsstelsels in de betrokken landen zijn te divers om een goede vergelijking met de Nederlandse aanvullende regelingen te kunnen maken. Alle landen kennen van elkaar afwijkende systemen van sociale verzekeringen en voorzieningen en geven ook op van elkaar afwijkende wijze invulling aan de waarborg van een sociaal minimum. In MISSOC, een EU-database worden voor alle lidstaten de verschillende uitkeringssystemen beschreven. (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid etc.). Voor de socialezekerheidsregelingen wordt beschreven of er in die regeling een minimumuitkering is. Daarin wordt niet vermeld hoe sociale verzekeringen eventueel aangevuld kunnen worden door bijvoorbeeld bijstand (of andere aanvullende regelingen binnen het sociaal verzekeringensysteem). Voor een specifieke beantwoording van de vraag naar de uitkeringssystematiek van aanvulling tot een sociaal minimum zou een nader onderzoek noodzakelijk zijn naar de stelsels van de verschillende landen in Europa, gericht op de mogelijke aanvullingswijzen tot een sociaal minimum.

2. Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten wat in de tabel wordt bedoeld met «kopjesbedrag/bruto sociaal minimum», wat wordt bedoeld met «70% bruto relevant minimum», en hoe de bedragen in de tabel moeten worden gelezen. Zij willen weten wat het betekent dat in de tweede regel van de tabel voornamelijk hogere bedragen staan dan in de eerste.

Met «kopjesbedrag/bruto sociaal minimum» in de tabel van het wetsvoorstel wordt het bruto inkomen per dag bedoeld, wat nodig is om uiteindelijk op netto 70% wettelijk minimumjeugdloon uit te komen.

Met «70% bruto relevant minimum» wordt het benodigde bruto inkomen per dag bedoeld, wat nodig is om uiteindelijk op bruto 70% wettelijk minimumjeugdloon uit te komen.

Verder geldt voor deze leeftijdscategorie (18 tot en met 22 jaar), dat het relevant bruto minimumloon hoger ligt dan het relevante minimumloon na brutering van het netto referentieminimum. Daardoor zijn de bedragen in de Tabel B (huidige TW) hoger dan in Tabel A (toekomstige TW).

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan de tabel toe te voegen: 70% van het bruto minimumloon op de betreffende leeftijden, het netto inkomen dat resteert als een dergelijk bruto bedrag wordt ontvangen, en de hoogte van het netto relevant sociaal minimum op de betreffende leeftijden.

De gevraagde bedragen als toevoeging aan de tabel zijn de volgende. De bedragen in de tabel in de memorie van toelichting zijn bedragen per dag exclusief vakantiegeld. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen als bedragen per maand door vermenigvuldiging met 21,75.

Tabel A: Totaal inkomensniveau per maand op basis van de nieuwe TW (dit wetsvoorstel)

Leeftijd22 jaar21 jaar20 jaar19 jaar18 jaar
70% Bruto767,56644,67538,53459,80414,56
70% Netto referentieminimum663,81584,84516,54459,80414,56

Tabel B: Totaal inkomensniveau per maand op basis van de huidige TW.

Leeftijd22 jaar21 jaar20 jaar19 jaar18 jaar
70% bruto relevant wettelijk minimumloon773,99660,17560,00478,03414,30
70% netto relevant wettelijk minimumloon667,16594,26530,42477,20414,30

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe groot het maandelijkse verschil is tussen het huidige bedrag dat 18- tot en met 20-jarigen ontvangen als aanvulling tot hun relevante sociaal minimum en het bedrag dat zij zullen krijgen op grond van dit wetsvoorstel.

De toeslag voor gehuwden geldt indien hij een kind heeft van jonger dan 12 jaar of indien de echtgenoot is geboren vóór 1 januari 1972. Voor gehuwden wordt, ongeacht leeftijd (mits de toeslaggerechtigde ten minste 18 jaar is), toeslag verleend tot hetzelfde bruto-bedrag, zodat ze netto hetzelfde ontvangen.

Voor alleenstaande ouders van 18 tot en met 20 jaar is een afzonderlijke bijstandsnorm van toepassing (per 1 januari 2007 bedraagt deze € 461,09 per maand). Deze norm is hoger dan de bijstandsnorm die geldt voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar. De bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder is hoger dan die voor alleenstaande ouders van 18 tot en met 20 jaar. Dit omdat de ouders nog steeds onderhoudsplichtig zijn voor de laatste groep (maar niet voor hun kinderen). Gemeenten kunnen, indien dit in het individuele geval noodzakelijk is, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken aan alleenstaande ouders van 18 tot 20 jaar.

In de nieuwe systematiek wordt voor alle alleenstaande ouders, ongeacht de leeftijd van de alleenstaande ouders (mits vanaf 18 jaar), toeslag verleend tot hetzelfde bruto-bedrag, zodat ze netto hetzelfde bedrag ontvangen. In onderstaande tabel staan per leeftijd de maandbedragen voor het maximale bruto verschil tussen de nieuwe en oude systematiek.

Leeftijd alleenstaande ouder20 jaar19 jaar18 jaar
90% relevant bruto wettelijke minimumloon720,00614,61532,67
nieuwe toeslagnorm obv 90% referentieminimum1 187,771 178,771 178,77
Bruto verschil467,77564,16646,11

In deze tabel is het maximaal mogelijke bruto verschil aangegeven. Daarbij is echter geen rekening gehouden met de hiervoor vermelde mogelijkheid voor gemeenten om aanvullende bijstand te verlenen, waardoor het werkelijke verschil kleiner kan zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen of met het voorstel dat voor gehuwden met een leeftijd van 18 tot 21 jaar de norm voor het sociaal minimum ligt op 100% van de Wet Minimumloon het WML van 23-plussers is bedoeld.

Met de norm voor gehuwden van 18 tot 21 jaar wordt inderdaad het WML van 23-plussers bedoeld. Wel is het zo dat de toeslag volgens artikel 8a, eerste lid, van de TW, nooit meer bedraagt dan het verschil tussen het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, en de loondervingsuitkering.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te zeggen dat de formulieren die worden opgesteld voor de circa 73 000 mensen die in de gelegenheid worden gesteld een vereenvoudigde aanvraag voor een toeslag te doen, zullen voldoen aan de 30 richtlijnen uit de «Schrijfwijzer begrijpelijke formulieren» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In overleg met UWV en Actal is bezien op welke wijze de administratieve lasten van de overgang van kopje naar TW beperkt kunnen worden. UWV zal daartoe een voorbedrukt formulier aan betrokkenen voorleggen. Betrokkenen dienen op dat formulier aan te geven of er inkomsten zijn naast de uitkering en dit formulier dient ondertekend te worden. Het is beleid van UWV om nieuwe formulieren en voorlichtingsmateriaal te testen op gebruikers waarbij aandacht besteed wordt aan de punten die ook terug komen in de «Schrijfwijzer begrijpelijke formulieren». Deze schrijfwijzer is nog niet zo lang geleden verschenen. Genoemd formulier zal voldoen aan de Schrijfwijzer begrijpelijke formulieren.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een uitsplitsing van de ongeveer 2100 mensen die met dit wetsvoorstel hun kopje kwijtraken, naar WW-gerechtigden, personen met een Ziektewetuitkering en volledig arbeidsongeschikten, zodat ook inzicht ontstaat hoeveel mensen slechts tijdelijk (gedurende de WW-periode) en hoeveel mensen langdurig een kopje zouden zijn blijven ontvangen, als dit wetsvoorstel niet tot wet zou worden verheven.

Bij de personen die als gevolg van dit wetsvoorstel hun kopje kwijtraken gaat het om personen, die naast hun uitkering met kopje ook een inkomen uit arbeid hebben. Van het geraamde aantal van 2 100 personen hebben er 2 000 betrekking op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (WAO, WAZ, Wajong, WIA) en 100 op de Ziektewet en de Werkloosheidswet. De personen met een uitkering op grond van de Ziektewet en de personen met een werkloosheidsuitkering zouden, gezien het tijdelijke karakter van deze uitkeringen, slechts betrekkelijk korte tijd een kopje kunnen ontvangen.

De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten welke argumenten ten grondslag liggen aan de keuze voor een uitlooptermijn van twee maanden. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er voor deze lengte is gekozen en de leden van de PvdA-fractie vragen wanneer deze uitlooptermijn ingaat.

Bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal een aantal uitkeringsgerechtigden hun kopje kwijtraken omdat dit voor hen niet nodig is. Zij hebben immers een inkomen naar ten minste het sociaal minimum. Bij intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering nadat bij herbeoordeling is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde niet meer onverkort voldoet aan de toekenningsvoorwaarden wordt de gebruikelijke uitlooptermijn in acht genomen om de betrokkene de gelegenheid te geven zich in te stellen op de situatie na intrekking of verlaging van de uitkering. Omdat met dit wetsvoorstel ook een verlaging van het totale bedrag van uitkeringen zal ontstaan als gevolg van een handeling tijdens de loop van de uitkering wordt ook hier een termijn in acht genomen. De duur van deze uitlooptermijn is gelijk aan die welke wordt gehanteerd bij de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De termijn gaat in op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het noodzakelijk is dat door het onderhavige voorstel de doelgroep voor minimum inkomensbescherming wordt uitgebreid.

De uitbreiding van de doelgroep heeft betrekking op de volgende groepen:

• Personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen die alleenstaande ouder zijn of alleenstaande;

• Personen met een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg: personen met verlof in verband met bevalling voorafgaande aan en na de bevalling, indien alleenstaande ouder of alleenstaande.

Deze personen ontvangen ook een loondervingsuitkering die netto onder het relevante sociaal minimum ligt. De regeling van de bescherming van het sociaal minimum wordt voor deze groepen gelijk getrokken met de regeling voor andere personen met een loondervingsuitkering.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het regeerakkoord afspraken zijn gemaakt die mogelijkerwijs van invloed zijn op het wetsvoorstel. Hierbij denken zij zoal aan de leer-werk plicht tot 27 jaar en de geleidelijke afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Zij vragen of de regering kan aangeven wat de consequenties zijn van de voorgestelde maatregelen in het regeerakkoord voor dit wetsvoorstel.

De leer/werkplicht voor jongeren tot 27 jaar is onderdeel van de afspraken in het Coalitieakkoord. De vormgeving daarvan zal nog worden uitgewerkt.

De geleidelijke afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting tussen fiscale partners heeft geen directe consequenties voor de hoogte van de toeslagen op grond van dit wetsvoorstel. Voor de berekening van een toeslag wordt immers uitgegaan van de hoogte van de heffingskorting. De eventuele overdraagbaarheid is daarop niet van invloed.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat op grond van dit wetsvoorstel personen tot 18 jaar niet meer in aanmerking komen voor een toeslag en dat dit aansluit bij de regels voor het verstrekken van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Zij vragen of de toeslag aan jongeren onder de 18 jaar ook verstrekt wordt indien hiertoe de dringende noodzaak bestaat, zoals gemeenten de mogelijkheid hebben om bijstand te verstrekken aan jongeren onder de 18, wanneer daartoe dringende noodzaak is, en zo nee, waarom de systematiek (uitzonderingsbepaling) van de WWB niet is gevolgd?

De TW is een regeling die een inkomen geeft op het niveau van het netto sociaal minimum aan personen die een loondervingsuitkering genieten. Bij jongeren onder 18 jaar is dit vrijwel nooit het geval. Personen jonger dan 18 jaar hebben ook geen recht op bijstand. De Wet werk en bijstand (WWB) kent een uitsluitingsgrond voor deze groep, omdat zij in de gezinsbijstand zijn begrepen. Een uitzondering kan slechts worden gemaakt op grond van zeer dringende redenen. Dit houdt in dat sprake moet zijn van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Afwijking van de uitsluitingsgronden geschiedt derhalve bij zeer hoge uitzondering. Dit kan zich voordoen in geval een jongere niet meer in een gezin verblijft en is aangewezen op een uitkering. De regering is van mening dat de WWB voldoende waarborgen biedt voor de eventuele inkomensondersteuning van personen jonger dan 18 jaar en dat daarom een afzonderlijke uitzonderingsbepaling in de TW niet noodzakelijk is.

Deze aard van uitkeringsverstrekking past ook niet bij het karakter van de wetten die door het UWV worden uitgevoerd en het UWV is als uitvoeringsorganisatie ook niet toegerust op dit soort beoordelingen en verstrekkingen. Invoering van die mogelijkheid zou uitvoeringstechnisch en ook wetstechnisch een complicering van dit wetsvoorstel betekenen voor hooguit enkele uitzonderlijke situaties.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering welke definitie van neveninkomsten zij hanteert bij de inkomstenverrekening in de TW waardoor personen die neveninkomsten genieten, straks hun «kopje» gaan verliezen. Zij vragen of hier ook inkomsten onder vallen die voortvloeien uit het verrichten van vrijwilligerswerk of mantelzorg.

In de Toeslagenwet is geregeld dat als inkomen in aanmerking wordt genomen inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven. In het Inkomensbesluit bij de Toeslagenwet is nader uitgewerkt wat hieronder valt. De vergoeding die een vrijwilliger ontvangt, wordt niet als loon beschouwd als deze niet meer bedraagt dan € 1 500 per jaar en € 150 per maand. Inkomsten die een verzorger ontvangt vanuit het persoonsgebonden budget van de zorgbehoevende, worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid en in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering in het kader van de TW. Feitelijk is er in deze situatie namelijk geen sprake meer van mantelzorg. Mantelzorg is immers het verlenen van onbetaald langdurig zorg aan een naaste.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij kan aangeven wat de procentuele koopkrachtdaling van de doelgroep met neveninkomsten wegens het wegvallen van het kopje?

In de huidige situatie zijn inkomsten uit arbeid niet van invloed op de hoogte van het kopje, dat netto maximaal € 63,62 per maand bedraagt (dit is de maximale hoogte van het kopje geldend vanaf 23jaar). In de nieuwe situatie wordt het kopje vervangen door een toeslag, waarbij de inkomsten uit arbeid wel van invloed zijn op de hoogte van de toeslag. De absolute koopkrachtdaling is dus maximaal gelijk aan het netto maximale bedrag van het kopje, ofwel € 63,62 per maand inclusief vakantiegeld. Dit is echter alleen zo wanneer de inkomsten uit arbeid groot genoeg zijn dat een inkomen verkregen wordt dat boven de nieuwe toeslagennorm ligt. In het specifieke geval dat het totale netto inkomen precies gelijk is aan 70% van het netto referentieminimum van € 866,02 treedt de maximale koopkrachtdaling op van 7,3% (€ 63,62 afgezet tegen de € 866,02). In de Toeslagenwet is er in voorzien dat bij het gaan verwerven van inkomsten een deel van die inkomsten wordt vrijgelaten bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag gedurende een periode van twee jaar. Aldus kan een geleidelijke overgang worden bereikt naar de nieuwe situatie waarin de toeslag geheel vervalt. Het inkomen ligt dan echter wel op ten minste het niveau van het netto relevant sociaal minimum.

3. Uitvoering

De leden van de CDA-fractie menen dat de uitvoering van dit wetsvoorstel per 1 januari 2008 een flinke inspanning gaat vergen van het UWV, door het aanschrijven van circa 73 000 uitkeringsgerechtigden met een kopje of een tegemoetkoming op grond van de tijdelijke regeling inkomensgevolgen overgang IOAW naar TW, maar zonder toeslag, en de verwerking van gegevens en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe gewaarborgd wordt dat het UWV dit wetsvoorstel per 1 januari 2008 uitvoert, in ogenschouw genomen dat er ten aanzien van implementatie van wetgeving regelmatig vertragingen optreden bij het UWV.

Het UWV is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. In de uitvoeringstoets heeft het UWV aangegeven dat invoering per 1 januari 2008 haalbaar is. Daarnaast worden aan UWV extra middelen ter beschikking gesteld voor de implementatie van dit wetsvoorstel. Dit waarborgt in de ogen van de regering, overigens uiteraard onder voorbehoud van de parlementaire behandeling, dat het UWV tijdig uitvoering kan geven aan dit wetsvoorstel.

4. Financiële consequenties

De leden van de CDA-fractie constateren dat de stijging van de structurele uitvoeringskosten van het UWV in tegenspraak lijkt met de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk vereenvoudiging van de regelgeving en deregulering. Zij vragen de regering deze discrepantie uit te leggen en aan te geven hoe deze structurele uitvoeringskosten precies zijn opgebouwd.

De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie vragen de regering te onderbouwen waarom het wetsvoorstel, juist tot hogere structurele uitvoeringskosten bij het UWV leidt. Ook de leden van de ChristenUnie fractie vragen waarom vereenvoudiging van de regelgeving niet tot een vermindering van de structurele uitvoeringskosten leidt.

De structurele uitvoeringskosten zijn het saldo van de meerkosten als gevolg van de beoordeling van extra TW-aanvragen en van de besparing als gevolg van het vervallen van de kopjesregeling. De meerkosten voor de TW zijn iets hoger dan de besparing op de kopjesregeling. Belangrijkste oorzaak is het feit dat de kopjesregeling ambtshalve wordt toegekend en de TW op aanvraag. Bij de toename van het aantal aanvragen TW wordt ook rekening gehouden met een percentage afwijzingen, leidend tot een bezwaar en beroepsprocedure. Deze extra kosten van bezwaar en beroep zijn geraamd op € 412 000. Verder geldt, dat de meerkosten voor de TW iets hoger zijn dan de besparing op de kopjesregeling. Deze meerkosten zijn geraamd op € 400 000. In totaal is de stijging van de structurele uitvoeringskosten geraamd op € 982 000. Daarnaast is sprake van eenmalige implementatiekosten. Deze kosten bedragen € 2,25 mln. Deze kosten hebben betrekking op aanpassing van systemen en processen, instructie en opleiding van medewerkers, voorlichting aan uitkeringsgerechtigden en omzetting van kopjes in toeslagen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel tot gevolg heeft dat de administratieve lasten voor de burger toenemen zowel in termen van tijdsbesteding als de zogenoemde «out of pocket» kosten. Zij vragen de regering aan te geven hoe een wetsvoorstel met als doel een vereenvoudiging van de waarborging van het sociaal minimum in de loondervingsuitkeringen kan zorgen voor een stijging van de administratieve lasten. Ook willen zij weten of de regering Actal om advies heeft gevraagd betreffende de administratieve lasten van dit wetsvoorstel en wat het advies was van Actal.

De vereenvoudiging van de wijze waarop het sociaal minimum wordt gewaarborgd is gelegen in het feit dat één van de uitkeringscomponenten, namelijk het kopje, komt te vervallen. In het geval dat een uitkeringsgerechtigde al een toeslag op grond van de TW ontvangt, zal deze persoon in plaats van een toeslag en het kopje een hogere toeslag gaan ontvangen. Hiervoor zullen geen extra administratieve handelingen van de betrokkene nodig zijn. Echter, in het geval dat de betrokkene (bijvoorbeeld met een WW-uitkering) geen toeslag maar wel een kopje ontvangt, zal deze persoon in plaats van het kopje nu wel toeslag gaan ontvangen. Voor deze persoon zullen er extra administratieve lasten aan verbonden zijn, omdat het kopje ambtshalve wordt toegekend en de toeslag niet.

De regering heeft aan Actal om advies gevraagd. Actal heeft in zijn advies geconstateerd dat dit wetsvoorstel een stijging van administratieve lasten voor een groep burgers inhoudt. De verdiscontering van de kopjes in de Toeslagenwet ziet Actal als een vereenvoudiging, maar ook als een eenmalige administratieve last. Actal stelt het ook op prijs dat naar alternatieven is gezocht waardoor de administratieve last is beperkt tot een minimum van 20 000 uren in plaats van 164 500 uren. Actal adviseerde daarnaast om de aanvraagformulieren te ontwikkelen op basis van de richtlijnen voor begrijpelijke formulieren. Actal heeft ook geadviseerd om op termijn over te gaan op een ambtshalve toekenning van een toeslag. De mogelijkheden hiertoe worden separaat van het wetsvoorstel onderzocht.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven