Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2013
Naar aanleiding van de brief van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu
van 7 september 2011, waarin de commissie mijn ambtsvoorganger vroeg om een nota naar
aanleiding van het verslag over bovengenoemd wetsvoorstel uit te brengen, is bezien
wat nog het perspectief zou kunnen zijn van dat wetsvoorstel. Deze beoordeling heeft
mede in interdepartementaal verband plaatsgevonden.
Een kernelement van het voorstel is de verplichting tot voorhang van ontwerpen voor
algemene maatregelen van bestuur te beperken tot de procedure van de eerste vaststelling
van een dergelijke maatregel en daarmee latere wijzigingen uit te sluiten van voorhang.
Dit element heeft geen enkele navolging gekregen.
Verder heb ik begrepen dat de commissie in de toenmalige samenstelling de nota naar
aanleiding van het verslag met name wilde gebruiken om, tegen de achtergrond van het
wetsvoorstel, de discussie te voeren over welke regels in de Wet milieubeheer zelf
een plaats zouden moeten vinden en welke regels op lager niveau kunnen worden vastgelegd.
Dit vanuit de gedachte dat naarmate de wet meer de inhoudelijke regels op het betrokken
gebied bevat en algemene maatregelen van bestuur meer slechts uitwerkingsvoorschriften
inhouden, er minder aanleiding zou zijn voorhangverplichtingen voor lagere regelgeving
in de wet op te nemen. Deze discussie over specifiek een deel van de milieuvoorschriften
is echter nu niet meer actueel door de voorgenomen integratie van een aantal wetten
op het gebied van het omgevingsrecht in één algemene Omgevingswet. Te zijner tijd
zal in het kader van het voorstel voor die wet de Kamer zich een oordeel kunnen vormen
over de mate van delegatie voor onder andere de milieuvoorschriften.
Tenslotte heb ik geconstateerd dat het wetsvoorstel, meer dan vijf jaar na de indiening,
in technische zin inmiddels zeer verouderd is. Dit wordt nog versterkt door de interdepartementale
herindeling die in 2010 heeft plaatsgevonden. Het wetsvoorstel heeft daardoor ook
op die plaatsen waar het nog technisch correct is inmiddels betrekking op betrekkelijk
willekeurige onderdelen van de wetgeving van drie ministeries.
Dit alles leidt tot de conclusie dat intrekking van het wetsvoorstel de meest logische
stap is.
Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik het voorstel van wet hierbij in.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld