nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt na «Na afdeling 3» ingevoegd:
van titel 3.
2. In onderdeel B, vervalt: , eerste lid,.
3. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
C
In artikel 194a, tweede lid, onder a, wordt na «misleidend»
ingevoegd: of een misleidende handelspraktijk als bedoeld in de artikelen
193c tot en met 193g.
B
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete,
indien het betreft een overtreding van artikel 8.8, ten hoogste € 450 000.
Toelichting
1. Artikel II
Aanhef (onderdeel A)
Ter verduidelijking is opgenomen dat de nieuwe afdeling 3a (oneerlijke
handelspraktijken) wordt geplaatst na afdeling 3 van titel 3 (onrechtmatige
daad).
Artikel 194 (onderdeel B)
De wijziging betreft een redactionele verbetering.
Artikel 194a (nieuw onderdeel C)
Artikel 14 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken wijzigt de richtlijn
misleidende en vergelijkende reclame en brengt onder meer de terminologie
in overeenstemming met de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. De wijziging
van artikel 3 bis, onder a, van de richtlijn misleidende en vergelijkende
reclame wordt door de voorgestelde wijziging geïmplementeerd in artikel
194a.
2. Artikel III
Artikel 2.15 (nieuw onderdeel Ba)
De Consumentenautoriteit of de AFM kunnen op dit moment op grond van de
Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) een bestuurlijke boete van maximaal € 67 000
opleggen. Dit maximumbedrag van € 67 000 is gekozen, omdat
dit bedrag overeenkomt met een geldstraf van de vijfde categorie in het strafrecht.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel werd een dergelijke maximumboete ook
voor oneerlijke handelspraktijken gepast geacht. Gelet echter op de hierna
te noemen factoren is het gepast het maximum van een bestuurlijke boete te
verhogen tot € 450 000.
In de eerste plaats biedt het voorgestelde boetemaximum meer mogelijkheden
voor de Consumentenautoriteit en de AFM de boetehoogte te variëren al
naargelang de omstandigheden van het geval, zoals de bedrijfsgrootte van de
betrokken overtreder. In de tweede plaats zullen de Consumentenautoriteit
en de AFM, meer dan bij andere bepalingen die zij op basis van de Whc handhaven,
bij oneerlijke handelspraktijken behalve met bonafide aanbieders, die incidenteel
wellicht een overtreding begaan, ook te maken krijgen met aanbieders wier
gehele praktijk erop is gericht door middel van misleidende of agressieve
methoden, en onder steeds wisselende handelsnamen, consumenten geld afhandig
te maken. Een «slechte pers» (reputatieschade) werkt bij dergelijke
overtreders naar alle verwachting niet afschrikwekkend. Ook een last onder
dwangsom is in deze gevallen niet altijd effectief. De last onder dwangsom
geldt namelijk specifiek voor de overtreder die met naam wordt genoemd in
de last en voor de specifieke overtreding waarvoor de last is opgelegd. In
die gevallen werkt alleen een boete met een dusdanig afschrikwekkend effect
dat een onderneming deze niet incalculeert. Vanuit het oogpunt van speciale
(de overtreder moet een boete financieel «voelen») en generale
(potentiële overtreders moeten worden afgeschrikt) preventie heeft het
huidige boetemaximum naar verwachting onvoldoende preventieve werking. Tenslotte
wordt het boetemaximum met een verhoging naar € 450 000 in
lijn gebracht met de bestaande boetemaxima van consumentenbepalingen in enkele
andere wetten, zoals de Telecommunicatiewet (bijvoorbeeld het spamverbod:
maximaal € 450 000 of 10% van de omzet indien dit
meer is), de Electriciteitswet 1998 en de Gaswet (die beide momenteel al een
regeling voor oneerlijke handelspraktijken kennen waarop een maximumboete
van € 450 000 staat, of 10% van de omzet indien
dit meer is) en de Wet marktordening gezondheidszorg (op basis waarvan bijvoorbeeld
misleidende reclame door een zorgaanbieder of zorgverzekeraar
kan worden beboet met maximaal € 500 000 of 10%
van de omzet indien dit meer is).
Er is niet gekozen voor een omzetgerelateerde boete, omdat met name in
de financiële sector de omzet niet altijd eenvoudig en eenduidig is vast
te stellen. Daarnaast hechten wij er aan dat het instrumentarium in de wetgeving
omtrent oneerlijke handelspraktijken zo veel als mogelijk aansluit bij hetgeen
nu reeds ingevolge de Wet op het financieel toezicht van kracht is.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De staatssecretaris van Economische Zaken,
F. Heemskerk