30 928 Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2011

Inleiding

Hierbij bied ik u aan, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het rapport «Oneerlijke handelspraktijken: praktijkervaringen in België met de sanctie van artikel 41 WMPC». Het rapport is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum1 opgesteld door de Rijksuniversiteit Groningen. Met de toezending van het rapport kom ik de toezegging na van de toenmalig minister van Justitie Hirsch Ballin om onderzoek te doen naar de praktijkervaringen met de sanctie in België (Handelingen 23 september 2008, Kamerstukken I, 2008–2009, nr. 1, p. 29).

Onderzoek naar Belgische sanctie

De centrale doelstelling van dit onderzoek was om de wijze waarop de Belgische sanctie in de praktijk werkt in kaart te brengen. Het Belgische recht kent met artikel 41 WMPC een bijzondere sanctie ten behoeve van de consument jegens wie een oneerlijke handelspraktijk is gepleegd. De sanctie wordt in paragraaf 5 van hoofdstuk 4 (Belgisch recht) uitgebreid beschreven. Kort gezegd houdt de sanctie in dat de consument bij ontbinding van een overeenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van bepaalde oneerlijke handelspraktijken, niet alleen het recht krijgt om die overeenkomst buitengerechtelijk te vernietigen, maar ook om het goed kosteloos te behouden.

Om zicht te krijgen op de werking van de Belgische sanctie en vergelijking met het bestaande Nederlandse privaatrecht mogelijk te maken, is de volgende probleemstelling geformuleerd:

  • 1. Wat zijn de ervaringen in België met de bij de implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken in de wet geïntroduceerde civiele sanctie?

  • 2. Is deze sanctie doeltreffend in de zin dat handelaren ervan worden weerhouden om oneerlijke handelspraktijken te hanteren?

  • 3. Is deze sanctie doeltreffend in de zin dat het voor de consument aantrekkelijk is om daarvan gebruik te maken?

  • 4. Wat zijn de verschillen tussen de Belgische sanctie en de thans naar Nederlands privaatrecht bestaande remedies ter zake van oneerlijke handelspraktijken?

Ter beantwoording van de onderzoeksvragen zijn de privaatrechtelijke remedies geanalyseerd die consumenten naar Nederlands en Belgisch recht ter beschikking staan wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk. Daarnaast werd door middel van rechtspraakonderzoek en interviews de praktische werking van artikel 41 WMPC in kaart gebracht. Aanschrijving van alle tot toepassing van artikel 41 WMPC bevoegde Belgische gerechten (246 in totaal) leverde geen uitspraken op en evenmin werden gepubliceerde uitspraken gevonden. Ten slotte genereerden interviews met 9 personen die werkzaam zijn in verschillende sectoren (advocatuur, bedrijfsleven, consumentenorganisaties en overheid) een aantal mogelijke verklaringen voor het ontbreken van rechtspraak en nadere toelichting op de werking van de sanctie in België.

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de sanctie van artikel 41 WMPC een vrijwel dode letter is. Er is geen rechtspraak gevonden waarin artikel 41 WMPC wordt toegepast en uit de interviews is evenmin gebleken dat deze sanctie in het kader van onderhandelingen tussen consumenten en ondernemingen vaak wordt ingeroepen door of namens consumenten. Evenmin lijken ondernemingen zich bij hun optreden te laten afschrikken door artikel 41 WMPC. Niet uitgesloten kan worden dat de sanctie van artikel 41 WMPC toch af en toe wordt ingeroepen, maar dat dit gebruikelijk zou zijn, is onaannemelijk. Artikel 41 WMPC blijkt, mede door een onlogische plaatsing in de wet, geringe bekendheid te hebben.

De onderzoekers concluderen dat de oorzaken die hiervoor mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn, vermoedelijk niet samenhangen met de aard van de sanctie als zodanig, maar in belangrijke mate toe te schrijven zouden kunnen zijn aan de redactie van artikel 41 WMPC (onduidelijke toepassingsvoorwaarden). Ook zou het feit dat consumentengeschillen veelal een gering financieel bedrag betreffen in combinatie met de kosten van een procedure en het risico om in geval van verlies in een gedeelte van de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld, redenen kunnen zijn.

Het onderzoek concludeert dat artikel 41 WMPC met name door zijn punitieve strekking verschilt van het bestaande Nederlandse verbintenissenrecht waarin schadevergoeding en herstel centraal staan. De onderzoekers geven daarbij aan bij introductie van een dergelijke sanctie in het Nederlandse verbintenissenrecht niet per definitie niet zou passen, maar wel dat zij daaraan een nieuw element zou toevoegen.

Conclusie

Het onderzoek geeft mij geen aanleiding om een nieuwe punitieve sanctie in het civiele recht te introduceren om de oneerlijke handelspraktijken te handhaven. Op dit moment heeft de in België geïntroduceerde sanctie geen meerwaarde opgeleverd. Hoewel de sanctie wetstechnisch duidelijk verbeterd zou kunnen worden, kunnen wetstechnische redenen mijns inziens niet de oorzaak zijn van niet toepassing van een sanctie. Wat de redenen wel zijn, blijkt niet uit het onderzoek. De onderbouwing ontbreekt derhalve om tot invoering van de sanctie over te gaan.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven