30 925
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PbEU L 304)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 juli 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 29 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onder a en b. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend aan de vreemdeling, bedoeld in onderdeel a of b.

2. Onderdeel C komt te luiden:

C

Artikel 32, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, wordt ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van zodanige verblijfsvergunning wordt afgewezen.

Toelichting

Met de voorgestelde wijzigingen wordt in de delegatiebepalingen duidelijk tot uitdrukking gebracht dat de delegatie (mede) de regelgevende bevoegdheid omvat om te bepalen in welke gevallen imperatief gebruik wordt gemaakt van de in artikel 29, eerste lid, respectievelijk artikel 32, eerste lid, van de Wet neergelegde facultatieve bevoegdheden. De delegatiebepalingen zijn aldus geformuleerd dat de desbetreffende regelgevende bevoegdheden niet verder strekken dan strikt noodzakelijk is voor de implementatie van de richtlijn. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar paragrafen 2.2.6 en 2.2.7 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven