30 922
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (aanpassing tarief levende dieren)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt.Categorie 1 van bijlage H van de Zesde BTW-richtlijn1 staat toe om de levering van levende dieren naar het verlaagde tarief van de omzetbelasting te belasten, evenwel onder de voorwaarde dat deze dieren bestemd zijn voor de voortbrenging of productie van voedingsmiddelen dan wel voor gebruik in de landbouw.

De Nederlandse wetgeving op het gebied van de tarifering van omzetbelasting voor levende dieren is thans ruimer waar het gaat om rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden. Voor die categorie dieren is altijd toepassing van het verlaagde tarief voorzien, ongeacht de bestemming van de dieren. Inhoudelijk spitst dit verschil zich in het bijzonder toe op het feit dat ren-, rij-, spring-, dressuur- en manegepaarden volgens de richtlijn naar het algemene tarief moeten worden belast en volgens de Nederlandse wetgeving naar het verlaagde tarief.

De Europese Commissie heeft Nederland gewezen op dit verschil en wegens strijdigheid met de richtlijn een inbreukprocedure in werking gezet. In reactie hierop heeft de Nederlandse regering aangegeven dat de relevante wetgeving zal worden aangepast. Aanvankelijk was deze aanpassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 voorzien in het Belastingplan 20072. De Tweede Kamer heeft deze aanpassing bij amendement van de leden de Nerée tot Babberich en Dezentjé Hamming-Bluemink uit het Belastingplan 2007 gehaald3. Daarbij heeft zij overwogen dat de wens bestond tot een nadere bestudering, dat dit niet tijdig binnen het kader van het Belastingplan kon worden afgerond, en dat het passender is dit onderwerp in een separaat wetsvoorstel te behandelen.

Dit wetsvoorstel dat ertoe strekt de levering van ren-, rij-, spring-, dressuur- en manegepaarden, alsmede van rundvee, geiten, schapen en varkens voor hobbydoeleinden aan het algemene tarief te onderwerpen, biedt deze gewenste separate afwegingsmogelijkheid.

Bij de behandeling van de onderhavige wijziging in het kader van het Belastingplan 2007 is door de Tweede Kamer ondermeer gewezen op de situatie in andere lidstaten met betrekking tot de heffing van omzetbelasting van levende dieren. In dit verband zij opgemerkt dat, anders dan in Nederland, in sommige andere lidstaten nog wel een verlaagd omzetbelastingtarief kan bestaan voor alle levende dieren, inclusief hobbydieren en ren- en dressuurpaarden. Deze situatie is veelal gedekt door specifiek voor die lidstaten geldend overgangsrecht, zoals in Frankrijk, Luxemburg en Ierland. Daar waar de situatie niet wordt gedekt door overgangsrecht, en er dus evenzeer sprake is van een met het EU-recht strijdende tarieftoepassing (Duitsland, Oostenrijk), kan Nederland zich volgens vaststaande jurisprudentie niet daarachter verschuilen en moet Nederland toch zijn eigen verplichtingen nakomen. Het Nederlandse belang zou er bovendien niet mee gediend zijn als op een betrekkelijk ondergeschikte zaak als de onderhavige nog eens de – bij voorbaat verloren – strijd met de Commissie zou worden aangegaan. De Nederlandse inzet is juist om in Europees verband onze afspraken en verplichtingen na te komen, om zo ook sterker te staan in zaken waar wij voorstellen hebben binnen de Europese kaders.

2. Budgettaire aspecten

De inperking van het verlaagde tarief voor de levering van levende dieren leidt tot een budgettaire opbrengst van ongeveer € 2 miljoen op jaarbasis.

3. Uitvoeringskosten belastingdienst en administratieve lasten

De voorgestelde maatregel leidt niet tot een mutatie in de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De maatregel zal evenmin leiden tot additionele administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968)

De onderdelen a en b van post 4 van onderdeel a van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I regelen toepassing van het verlaagde tarief van de omzetbelasting voor levende dieren, onder de voorwaarden die in deze onderdelen worden vermeld. De ten aanzien van de bestemming van deze dieren gestelde voorwaarden betekenen dat ren-, rij-, spring-, dressuuren manegepaarden het verlaagde tarief niet deelachtig worden. Hetzelfde geldt voor rundvee, geiten, schapen en varkens voor hobbydoeleinden.

Artikel II (inwerkingtreding)

De datum van inwerkingtreding van deze maatregel is voorzien op de eerste dag van het eerste kalenderkwartaal volgende op de dag waarop het Staatsblad wordt uitgegeven waarin deze wet wordt geplaatst. Daarbij is aansluiting gezocht bij het meest gebruikelijke aangiftetijdvak.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PbEG L 145), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Richtlijn 2006/69/EG van de Raad van 24 juli 2006 (Pb L 221).

XNoot
2

Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 2.

XNoot
3

Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 10.

Naar boven