nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt.Categorie 1 van bijlage H van de Zesde BTW-richtlijn1 staat toe om de levering van levende dieren naar het
verlaagde tarief van de omzetbelasting te belasten, evenwel onder de voorwaarde
dat deze dieren bestemd zijn voor de voortbrenging of productie van voedingsmiddelen
dan wel voor gebruik in de landbouw.
De Nederlandse wetgeving op het gebied van de tarifering van omzetbelasting
voor levende dieren is thans ruimer waar het gaat om rundvee, schapen, geiten,
varkens en paarden. Voor die categorie dieren is altijd toepassing van het
verlaagde tarief voorzien, ongeacht de bestemming van de dieren. Inhoudelijk
spitst dit verschil zich in het bijzonder toe op het feit dat ren-, rij-,
spring-, dressuur- en manegepaarden volgens de richtlijn naar het algemene
tarief moeten worden belast en volgens de Nederlandse wetgeving naar het verlaagde
tarief.
De Europese Commissie heeft Nederland gewezen op dit verschil en wegens
strijdigheid met de richtlijn een inbreukprocedure in werking gezet. In reactie
hierop heeft de Nederlandse regering aangegeven dat de relevante wetgeving
zal worden aangepast. Aanvankelijk was deze aanpassing van de Wet op de omzetbelasting
1968 voorzien in het Belastingplan 20072. De Tweede
Kamer heeft deze aanpassing bij amendement van de leden de Nerée tot
Babberich en Dezentjé Hamming-Bluemink uit het Belastingplan 2007 gehaald3. Daarbij heeft zij overwogen dat de wens bestond tot
een nadere bestudering, dat dit niet tijdig binnen het kader van het Belastingplan
kon worden afgerond, en dat het passender is dit onderwerp in een separaat
wetsvoorstel te behandelen.
Dit wetsvoorstel dat ertoe strekt de levering van ren-, rij-, spring-,
dressuur- en manegepaarden, alsmede van rundvee, geiten, schapen en varkens
voor hobbydoeleinden aan het algemene tarief te onderwerpen, biedt deze gewenste
separate afwegingsmogelijkheid.
Bij de behandeling van de onderhavige wijziging in het kader van het Belastingplan
2007 is door de Tweede Kamer ondermeer gewezen op de situatie
in andere lidstaten met betrekking tot de heffing van omzetbelasting van levende
dieren. In dit verband zij opgemerkt dat, anders dan in Nederland, in sommige
andere lidstaten nog wel een verlaagd omzetbelastingtarief kan bestaan voor
alle levende dieren, inclusief hobbydieren en ren- en dressuurpaarden. Deze
situatie is veelal gedekt door specifiek voor die lidstaten geldend overgangsrecht,
zoals in Frankrijk, Luxemburg en Ierland. Daar waar de situatie niet wordt
gedekt door overgangsrecht, en er dus evenzeer sprake is van een met het EU-recht
strijdende tarieftoepassing (Duitsland, Oostenrijk), kan Nederland zich volgens
vaststaande jurisprudentie niet daarachter verschuilen en moet Nederland toch
zijn eigen verplichtingen nakomen. Het Nederlandse belang zou er bovendien
niet mee gediend zijn als op een betrekkelijk ondergeschikte zaak als de onderhavige
nog eens de – bij voorbaat verloren – strijd met de Commissie
zou worden aangegaan. De Nederlandse inzet is juist om in Europees verband
onze afspraken en verplichtingen na te komen, om zo ook sterker te staan in
zaken waar wij voorstellen hebben binnen de Europese kaders.
2. Budgettaire aspecten
De inperking van het verlaagde tarief voor de levering van levende dieren
leidt tot een budgettaire opbrengst van ongeveer € 2 miljoen op
jaarbasis.
3. Uitvoeringskosten belastingdienst en administratieve
lasten
De voorgestelde maatregel leidt niet tot een mutatie in de uitvoeringskosten
van de Belastingdienst. De maatregel zal evenmin leiden tot additionele administratieve
lasten voor het bedrijfsleven.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I (Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968)
De onderdelen a en b van post 4 van onderdeel a van de bij de Wet op de
omzetbelasting 1968 behorende Tabel I regelen toepassing van het verlaagde
tarief van de omzetbelasting voor levende dieren, onder de voorwaarden die
in deze onderdelen worden vermeld. De ten aanzien van de bestemming van deze
dieren gestelde voorwaarden betekenen dat ren-, rij-, spring-, dressuuren
manegepaarden het verlaagde tarief niet deelachtig worden. Hetzelfde geldt
voor rundvee, geiten, schapen en varkens voor hobbydoeleinden.
Artikel II (inwerkingtreding)
De datum van inwerkingtreding van deze maatregel is voorzien op de eerste
dag van het eerste kalenderkwartaal volgende op de dag waarop het Staatsblad
wordt uitgegeven waarin deze wet wordt geplaatst. Daarbij is aansluiting gezocht
bij het meest gebruikelijke aangiftetijdvak.
De Minister van Financiën,
G. Zalm