30 917
Wijziging van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens in verband met de bescherming van informatie betreffende veiligheidsmaatregelen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

(Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

De Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (hierna: WOPT) schrijft voor dat alle werkgevers in het publieke domein van hun werknemers het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: het belastbare loon), voor zover dit uitstijgt boven het gemiddelde van de ministers, openbaar maken. Deze verplichting geldt ook voor het belastbaar loon van individuele ministers en staatsecretarissen, voor zover dat uitstijgt boven het gemiddelde van de ministers.

Op grond van artikel 8 van de WOPT – in de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers – wordt het gemiddelde belastbaar loon van ministers gecorrigeerd voor posten die in de overige uit publieke middelen gefinancierde belastbare lonen niet voorkomen. Zo wordt het gemiddelde verhoogd met een fictieve afdracht voor pensioenen, omdat de Staat voor pensioenen van ministers geen afdrachten doet aan een pensioenfonds. Daarnaast is over 2005 het gemiddelde verlaagd met de compensatie die ministers ontvangen voor de inkomstenbelasting, verschuldigd voor het privé-gebruik van de dienstauto, nu deze compensatie slechts aan ministers wordt verstrekt wegens het onvrijwillige karakter van dit privé-gebruik door ministers. Zie de toelichting bij de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers (Stcrt. 2006, nr. 52). Deze correcties van het gemiddelde belastbaar loon hebben geen invloed op de toetsing van het belastbare loon van individuele ministers aan dat gemiddelde voor de vraag of het belastbaar loon van een minister op grond van de WOPT openbaar moet worden gemaakt. In de verslaglegging over 2005 heeft dit geleid tot openbaarmaking van de belastbare lonen van enkele ministers. Bij sommige ministers is de motivering van het verschil met het gemiddelde belastbaar loon van ministers blijkens de betreffende departementale jaarverslagen mede verklaard uit de hoogte van de compensatie die deze ministers ontvangen voor de inkomstenbelasting over het privé-gebruik van hun dienstauto. De hogere compensatie was bij deze ministers een gevolg van de hogere inkomstenbelasting, die weer een gevolg was van de aanschafwaarde van de beveiligde auto.

In de opgave over 2005 van ministers maakte alleen de gebruteerde vergoeding ter compensatie voor de bijtelling voor het privé-gebruik van de dienstauto onderdeel uit van het belastbare loon. Met ingang van 1 januari 2006 maakt ingevolge gewijzigde fiscale regelgeving ook de bijtelling voor het privé-gebruik van de dienstauto zelf deel uit van het belastbare loon.

Omdat alle ministers verplicht zijn ook privé gebruik te maken van een beveiligde auto, leidt dit voor alle ministers tot een verhoging van het belastbare loon. Zoals hiervoor is aangegeven, zijn aan sommige bewindspersonen echter aanvullende beveiligingsmaatregelen toegekend. Deze extra beveiligingskosten bedragen een veelvoud van de normale cataloguswaarde. Het effect op het fiscale loon in 2006 is aanzienlijk, omdat de hoogte van de bijtelling tevens betrekking heeft op deze aanvullende beveiligingsmaatregelen. Hierdoor zou, zonder wetswijziging, nog duidelijker dan voorheen uit de op grond van de WOPT openbaar te maken inkomensgegevens van ministers kunnen worden afgeleid welk veiligheidsniveau wordt gehanteerd. Ten einde deze openbaarmaking van informatie over veiligheidsmaatregelen te beëindigen, wordt voorgesteld de WOPT zodanig aan te passen dat gegevens over ministers en staatssecretarissen waaruit informatie over veiligheidsmaatregelen kunnen worden afgeleid, niet meer openbaar hoeven worden gemaakt.

Deze aanpassing van de WOPT heeft tevens betrekking op anderen dan ministers en staatssecretarissen. Zo heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) besloten dat om veiligheidsredenen bepaalde rijksambtenaren eveneens in een gepantserde auto moeten rijden. Ook voor deze ambtenaren geldt dat uit het openbaar te maken belastbaar loon valt af te leiden dat ten aanzien van hen veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is juist dat niet bekend is dat ten aanzien van een bepaald persoon veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. Daarom is noodzakelijk dat niet de wettelijke plicht bestaat om op grond van de WOPT openbaar te maken dat iemand een hoger belastbaar loon ontvangt dan het gemiddelde belastbaar loon van ministers en dat op grond van het «leg-uit-beginsel» van artikel 6, vierde lid, van de WOPT moet worden aangegeven dat een en ander een gevolg is van de cataloguswaarde van de beveiligde dienstauto.

Ten einde de uit de WOPT voortvloeiende inbreuk op het veiligheidsbeleid ongedaan te maken, stelt ondergetekende voor om aan artikel 6 van de WOPT een nieuw zevende lid toe te voegen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

In het voorgestelde artikel 6, zevende lid, wordt het belastbare loon van ministers, staatssecretarissen en door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen anderen zodanig gedefinieerd dat loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen van dat belastbare loon geen deel uitmaken. Als gevolg hiervan worden geen gegevens uit het belastbare loon van ministers en staatssecretarissen openbaar gemaakt in het financieel verantwoordingsdocument, die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen. Hierbij valt, zoals gezegd, te denken aan de fiscale bijtelling voor het gebruik van de dienstauto. De bepaling is tevens van toepassing op andere – thans niet voorziene – maatregelen die gevolgen zouden hebben voor het belastbare loon van ministers of staatssecretarissen.

Het voorgestelde artikel 6, zevende lid, is eveneens van toepassing in geval de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluit dat de werkgever van een persoon die om veiligheidsredenen in een (extra) beveiligde dienstauto rijdt, in het jaarverslag die componenten uit het belastbare loon van die persoon niet opneemt in het financieel verslagleggingsdocument. Een dergelijk besluit richt zich tot de werkgever, de verantwoordelijke in de zin van de WOPT. Het staat een werkgever als verantwoordelijke in de zin van de WOPT niet vrij om zelfstandig te besluiten deze gegevens niet op te nemen. Het is aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen in welk geval de wettelijk vastgelegde openbaarheid van de WOPT moet wijken voor het grotere belang van de veiligheid. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal van die bevoegdheid slechts beperkt gebruik maken, bijvoorbeeld in geval de getroffen veiligheidsmaatregelen voortvloeien uit een beslissing op grond van het Stelsel bewaken en beveiligen (Kamerstukken II 2002/03, 28 974, nr. 2). Een verantwoordelijke hoeft in beginsel geen aanvraag in te dienen, omdat de NCTb beschikt over de gegevens betreffende de uitvoering van het stelsel.

Uit het voorgestelde artikel 6, zevende lid, volgt dat met betrekking tot een belastbaar loon dat, na vermeerdering met de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, lager is dan het gepubliceerde gemiddelde belastbare loon van ministers wegens het buiten beschouwing laten van posten die op veiligheid betrekking hebben, de verplichting vervalt gegevens over het jaarloon en de voorzieningen ten behoeve van op termijn betaalbare beloningen openbaar te maken. Dit is gerechtvaardigd, nu een andere regeling tot gevolg zou hebben dat uit de openbaarmaking kan worden afgeleid dat ten aanzien van de betrokken functionaris veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, hetgeen onderhavig voorstel van wet juist beoogt te voorkomen.

Uit het voorgestelde artikel 6, zevende lid, volgt tevens dat de gegevens die om veiligheidsredenen niet openbaar worden gemaakt, niet bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeven te worden gemeld. Uit artikel 9 van de WOPT volgt reeds dat deze gegevens niet in het aan de Staten-Generaal te zenden overzicht hoeven worden opgenomen.

Artikel II

Voorgesteld wordt om onderhavig voorstel van wet terug te laten werken tot en met 1 januari 2007, zodat deze wijziging kan worden toegepast op de in 2007 op te stellen financiële verslagleggingsdocumenten over 2006. Deze documenten worden opgesteld in de eerste maanden van 2007. Denkbaar is dat onderhavig voorstel van wet op dat tijdstip niet in werking is getreden. Gelet op de geschetste veiligheidsrisico’s zullen de bij de NCTb bekende verantwoordelijken opdracht krijgen om bij het opstellen van hun financiële verslagleggingsdocument uit te gaan van onderhavig voorstel van wet. De Tweede Kamer is over de besluitvorming in de ministerraad gelijktijdig met de indiening van onderhavig voorstel van wet bij brief geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven