30 909
Regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 mei 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 133b van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen «zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de wet van PM, houdende regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb. PM)» vervangen door: zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van eerstgenoemde wet.

B

In artikel II, onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 38a van de Ziektewet, als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De verzekerde die een werkgever heeft als bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 3, en die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit op de tweede dag van die ongeschiktheid te melden aan zijn werkgever.

2. In het tweede lid wordt «op de tweede dag» vervangen door: op de vierde dag.

C

In artikel II, onderdeel F, wordt het voorgestelde artikel 38ab van de Ziektewet, als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld geen werkgever heeft als bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 3, is deze in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit op de tweede dag van die ongeschiktheid te melden aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. In het tweede lid wordt «op de tweede dag» vervangen door: op de vierde dag.

D

In artikel II, onderdeel I, wordt in het voorgestelde artikel 93, tweede lid, van de Ziektewet «zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de wet van PM, houdende regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb. PM)» vervangen door: zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wet.

E

Na artikel II, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA. WIJZIGING VAN DE WERKLOOSHEIDSWET

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Indien de werknemer recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, en het aantal arbeidsuren in de dienstbetrekking waaruit het recht op die uitkering voortvloeit in de kalenderweek voorafgaande aan de dag van het ontstaan van dat recht, gelet op het arbeidspatroon in die dienstbetrekking in de vier kalenderweken voorafgaand aan die dag, geen juist beeld geeft van dat arbeidspatroon, eindigt het recht op uitkering, in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, voor het gemiddeld aantal arbeidsuren per week dat de werknemer in die dienstbetrekking arbeid heeft verricht in die vier kalenderweken.

B

Artikel 27, vierde lid, komt te luiden:

4. Indien de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, van de Ziektewet, in de periode dat hij in de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen, weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Deze maatregel eindigt in ieder geval op het moment dat de persoon niet langer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

C

In artikel 43, derde en vierde lid, wordt «drie maanden» vervangen door: dertien weken.

F

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

Onderdelen A en D

Dit betreffen puur redactionele wijzigingen ten einde de desbetreffende artikelen eenvoudiger leesbaar te maken.

Onderdelen B en C

In de eerste leden van de voorgestelde artikelen 38a en 38ab van de Ziektewet (ZW) was voor het woordje «arbeid» abusievelijk het woordje «zijn» weggevallen. Nu de ZW consequent spreekt over «ongeschiktheid voor zíjn arbeid» wordt dit ook hier doorgevoerd.

Voorts zijn de thans geldende meldingstermijnen weer in het wetsvoorstel opgenomen. De eerder voorgestelde verkorting van de meldingstermijnen wordt daarmee ongedaan gemaakt. Aanleiding hiervoor is de signalering van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) dat zij de strekking van het wetsvoorstel onderschrijft, maar de oorspronkelijke voorgestelde aanscherping van de meldingstermijn in de praktijk niet werkbaar acht. Dit omdat zich in het proces van ziekmelden soms storingen en vertragingen voordoen, zowel bij de uitzendbedrijven als bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Zodoende zou het aanscherpen van het meldingsregime tot onterechte boetes leiden.

Daarnaast heeft de uitzendbranche aangegeven dat zij door de implementatie van een duidelijke procesgang voor zieke vangnetters in staat is de overgrote meerderheid van de ziekmeldingen uiterlijk de tweede ziektedag bij het UWV te doen. Ook heeft de uitzendbranche aangegeven dat zij zich richt op een snelle re-integratie van zieke werknemers, conform de afspraken in het arboconvenant uitzendbranche.

Handhaving van de nu geldende meldingstermijnen betekent dat de structurele stijging van de uitvoeringskosten voor UWV als gevolg van de implementatie van het wetsvoorstel € 0,3 mln lager uitvalt.

De overige eerder voorgestelde wijzigingen blijven wel gehandhaafd. Dit betreft de splitsing van het huidige artikel 38a van de ZW in twee artikelen: één voor de vangnetter mét en één voor de vangnetter zónder werkgever evenals het voorgestelde zesde lid van artikel 38a van de ZW en de daaraan gekoppelde wijziging van het zevende lid van dat artikel.

Onderdeel E

Onder A (Artikel 20 WW)

Vanaf 1 mei 2007 wordt de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) bij de eerste dertien weken van ziekte voortgezet. In de huidige situatie heeft de zieke werkloze recht op een uitkering op grond van de ZW. Het laten doorlopen van de WW-uitkering bij kortdurende ziekte van de WW-gerechtigde beoogt geen verslechtering of begunstiging van de positie van de zieke werkloze. Bij nader inzien is gebleken dat zich de situatie kan voordoen dat die voortgezette WW-uitkering in combinatie met een ZW-uitkering uit dienstbetrekking tot een onredelijke uitkomst leidt. Deze situatie wordt hierna beschreven.

Als een WW-gerechtigde in deeltijd arbeid gaat verrichten en hij vervolgens ziek wordt, wordt zijn WW-uitkering (maximaal dertien weken) voortgezet. Als er sprake was van deeltijd arbeid met een wisselend aantal uren (bijvoorbeeld uitzendwerk), dan ontvangt hij daarnaast een ZW-uitkering in verband met zijn dienstbetrekking.

De hoogte van de voortgezette WW-uitkering is gedurende die dertien weken gebaseerd op de omvang van de werkzaamheden in de week voorafgaand aan de ziekte. De hoogte van de ZW-uitkering wordt berekend aan de hand van de verdiensten van betrokkene gedurende het jaar voorafgaand aan de ziekte (refertejaar). Als het aantal gewerkte uren in de week voorafgaand aan ziekte afwijkt van de gemiddelde omvang over het voorgaande jaar, kan de optelsom van de WW- en ZW-uitkering (aanzienlijk) hoger of lager zijn dan het gemiddelde inkomen voorafgaande aan de ziekte en daarmee tot een onredelijke uitkomst leiden.

Om dit ongewenste effect te beperken, wordt voorgesteld om aan artikel 20 een nieuw lid toe te voegen. In dit lid wordt de omvang van de WW-uitkering niet afhankelijk gesteld van de omvang van de WW-uitkering in de voorafgaande kalenderweek zoals bij toepassing van artikel 20, eerste lid, onderdeel d, het geval zou zijn, maar van de gemiddelde omvang van dat recht in de voorafgaande vier kalenderweken. Dit wordt geregeld door te bepalen dat de WW-uitkering eindigt met het gemiddeld aantal gewerkte uren in die vier kalenderweken in de dienstbetrekking waaruit de werknemer recht op ziekengeld heeft gekregen.

Gekozen is voor een periode van vier weken omdat dit dezelfde periode is aan de hand waarvan de hoogte van de, WWvervangende, ZW-uitkering na dertien weken ziekte wordt vastgesteld. Hierdoor ontstaan geen verschillen bij de overgang van de WW-uitkering naar de ZW-uitkering na die dertien weken.

Onder B (Artikel 27)

Voorgesteld wordt om een nieuw vierde lid van artikel 27 van de Werkloosheidswet (WW) vast te stellen. Dit om drie redenen.

Ten eerste omdat bij de wijziging van artikel 27 van de WW in het kader van de Wet wijziging WW-stelsel er ten onrecht van uit is gegaan dat zieke werklozen gedurende de gehele periode van de eerste dertien weken van ziekte een uitkering op grond van de WW zouden ontvangen. Alleen in het geval de uitkeringsduur is verstreken in die dertien weken, zou de zieke werklozen eerder dan de eerste dag van de veertiende week ziekengeld ontvangen.

Bij nader inzien kunnen zich echter meerdere situaties voordoen waarin een zieke werkloze eerder dan de eerste dag van de veertiende week van ziekte ziekengeld in plaats van een WW-uitkering ontvangt. Indien zich een van de situaties, beschreven in artikel 20, eerste lid, onderdelen a, b, d of e, van de WW voordoet, waardoor het recht op WW-uitkering wordt beëindigd, wordt het ziekengeld eerder dan de eerste dag van de veertiende week uitgekeerd. Om te zorgen dat ook deze groep zieke werklozen onder het bereik van het vierde lid vallen, wordt dit lid aangepast.

Ten tweede ontvangt de groep zieke werklozen die ziek zijn als gevolg van zwangerschap, bevalling of orgaandonatie (artikel 29, tweede lid, onderdelen e en f, van de Ziektewet (ZW)) in de eerste dertien weken gewoon ziekengeld in plaats van een WW-uitkering. Hierdoor dient de eerste zin van het vierde lid slechts naar die groep werklozen te verwijzen die wel in de periode van dertien weken een WW-uitkering ontvangen. Dit is geregeld door te verwijzen naar de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, van de ZW.

Ten slotte wordt er voorgesteld een tweede zin aan het vierde lid toe te voegen.

Uit de eerste zin vloeit voort dat de zieke werkloze die in de eerste dertien weken van ziekte een WW-uitkering ontvangt, ook aan de verplichtingen voortvloeiend uit de ZW dient te voldoen. Als hij hier niet aan voldoet, kan een maatregel op grond van de WW worden opgelegd. Als deze persoon niet meer ziek is, zou deze maatregel moeten eindigen. Echter, nu deze maatregel op grond van de WW is opgelegd, betekent dat niet automatisch dat deze maatregel eindigt zo gauw de persoon niet meer ziek is. De situatie kan zich voordoen dat deze persoon werkloos is en niet meer ziek, maar nog wel gekort wordt op zijn WW-uitkering, vanwege het niet voldoen aan een verplichting uit de ZW. Om dit te voorkomen is in de tweede zin bepaald dat de maatregel die is opgelegd omdat niet aan verplichtingen uit de ZW is voldaan, in ieder geval eindigt indien de persoon niet langer ziek is.

Onder C (Artikel 43)

Op dit moment worden in artikel 43 twee verschillende termijnen genoemd die in bepaalde gevallen bij herleving buiten beschouwing worden gelaten. In het tweede lid betreft dit dertien weken en in het derde en vierde lid drie maanden.

Het is vanuit het oogpunt van uniformiteit en uitvoerbaarheid beter om deze termijnen gelijk te laten luiden.

Besloten is te kiezen voor dertien weken aangezien dit meer nauwkeurig is en de voorkeur heeft van het UWV.

Onderdeel F

De inwerkingtredingsbepaling wordt in dit onderdeel gewijzigd. Dit om het mogelijk te maken dat de wijzigingen die verband houden met zieke werklozen op een eerder tijdstip in werking kunnen treden dan de andere artikelen of onderdelen van het wetsvoorstel.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven