30 896
Regeling van het beroepsgoederenvervoer en het eigen vervoer met vrachtauto’s (Wet wegvervoer goederen)

nr. 17
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN HEUGTEN C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 11

Ontvangen 5 februari 2008

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Aan artikel 2.6 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1» voor de bestaande tekst, een tweede lid toegevoegd, dat luidt:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het doen verrichten van beroepsvervoer.

Toelichting

Het fenomeen overbelading in het wegvervoer dient zo adequaat mogelijk te worden bestreden en liefst te worden voorkomen. Daartoe is dit amendement opgesteld. Het amendement brengt tot uitdrukking dat anderen dan de vervoerder eveneens een verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de beladingsvoorschriften. Op dit moment kan bijvoorbeeld de afzender of expediteur als deelnemer of als uitlokker op grond van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht strafrechtelijk aansprakelijk zijn wegens overbelading.

Rechtstreekse strafbaarstelling van het doen verrichten van beroepsvervoer via de Wet economische delicten (Wed), zoals wordt voorgesteld, heeft evenwel als voordeel dat het ruimere opsporingsinstrumentarium van die wet ter beschikking komt. In diverse in de Wed opgenomen opsporingsbevoegdheden wordt namelijk het begrip «in het belang van de opsporing» aldus uitgelegd, dat aanwijzingen van een economisch delict volstaan om de bevoegdheid toe te mogen passen. Dat komt een adequate handhaving van de regelgeving ten goede. Voor wat betreft het bestrijden van overbelading, worden de voorschriften met betrekking tot maximale (lading)gewichten die zijn vastgesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen als bepalingen waarmee niet in strijd mag worden gehandeld, zo volgt uit paragraaf 10 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Onder de verbodsnorm van artikel 2.6, tweede lid, valt een ruime categorie van personen die betrokken kunnen zijn bij overbelading. Immers, zowel een afzender als een expediteur van vracht kan een rol spelen bij overbeladen vervoer, waarbij sprake kan zijn van het doen verrichten van «strafbaar» beroepsvervoer. De afzender is de contractuele wederpartij van de vervoerder die er voor moet zorgen dat de te vervoeren zaken en bijbehorende documenten tijdig ter beschikking worden gesteld aan de vervoerder. De afzender kan het vervoer uitbesteden aan andere bemiddelaars in het vervoer, zoals de expediteur. Een expediteur groepeert en organiseert het vervoer voor een of meer opdrachtgevers, bijvoorbeeld een afzender. De expediteur zal dan met de vervoerder een overeenkomst tot het doen vervoeren aangaan op eigen naam of in naam van zijn opdrachtgever. Op eigen naam geldt hij doorgaans zelf als «afzender». Het strafbaar handelen kan dan bijvoorbeeld zijn dat de afzender of expediteur de vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie heeft voorzien, of diegene inzake het laden van het voertuig de aanwijzingen van de vervoerder niet heeft opgevolgd, terwijl in beide gevallen overbelading is geconstateerd. Het doen verrichten van beroepsvervoer volgens artikel 2.6, tweede lid, moet hier in strafrechtelijke zin worden opgevat en niet in de betekenis van «doen vervoeren» in de zin van artikel 8:60 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de in de regeling die vastgesteld zal worden ingevolge artikel 2.6, niet ten aanzien van alle daarin opgenomen voorschriften (denk bijvoorbeeld aan de APK-verplichting) medeaansprakelijkheid voor degene die het vervoer doet verrichten behoeft te worden geregeld. Het doel van dit amendement is die voorschriften te beperken tot die met betrekking tot de maximale (laad)gewichten.

Van Heugten

Roefs

Cramer

Naar boven