30 891
Kabinetsformatie 2006

nr. 4
BRIEF VAN DE INFORMATEUR

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2007

Daartoe gemachtigd door Hare Majesteit de Koningin doe ik u hierbij toekomen het Coalitieakkoord voor een kabinet van CDA, PvdA en ChristenUnie van 7 februari 2007, waarmee de Tweede-Kamerfracties van genoemde partijen heden hebben ingestemd.

Indien daartoe uitgenodigd, houd ik me beschikbaar voor het verstrekken van inlichtingen aan uw Kamer.

H. H. F. Wijffels

Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie

INHOUD blz.

Samen Werken, Samen Leven 3

Dynamiek en zekerheid 4

Opgaven voor Nederland: zes pijlers 5

I Een actieve internationale en Europese rol 10

Europa 10

Buitenlands beleid en defensie 11

Ontwikkelingssamenwerking 11

II Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie 11

Economie en ondernemerschap 12

Kennis en innovatie 12

Mobiliteit en infrastructuur 13

Regionale economische ontwikkeling 14

Onderwijs 14

III Duurzame leefomgeving 15

Ontwikkeling van markten voor duurzame producten 16

Ontwikkeling van de ruimte 16

Dierenwelzijn 17

IV Sociale samenhang 17

Participatie 18

Inkomensbeleid 21

Integratie 21

Jeugd en gezin 23

Emancipatie 24

Wonen en wijkaanpak 24

V Veiligheid stabiliteit en respect 26

VI Overheid en dienstbare publieke sector 28

Bestuurlijke inrichting en wetgeving 29

Koninkrijksrelaties 30

Kunst en cultuur 30

Publieke omroep 31

Volksgezondheid en zorg 31

Immigratiebeleid 34

Financieel kader 2008–2011 36

Bijlage 41

Samen Werken, Samen Leven

Wij willen samen werken aan groei, duurzaamheid, respect en solidariteit. Aan een samenleving waarin oog is voor elkaar en waarin recht wordt gedaan aan ieders mogelijkheden en talenten. Een samenleving ook, waarin de overheid duidelijke grenzen stelt aan wat wel en wat niet kan, waarin vooral de eigen kracht van de samenleving wordt benut en waarin creativiteit en eigen initiatief worden ondersteund.

Wij willen werken aan een samenleving waarin mensen zich duurzaam met elkaar verbonden weten. Het is onze ambitie mensen het daarvoor benodigde vertrouwen in elkaar en in de toekomst te geven. Door in mensen te investeren en door mensen als bondgenoot tegemoet te treden; vanuit het besef dat we samen sterker staan. Zo willen wij werken aan een beter Nederland.

We leven in een dynamische tijd. De Nederlandse samenleving staat aan grote veranderingen bloot. Veel mensen voelen zich onzeker over de toekomst. Het gaat velen beter, maar dat neemt de bezorgdheid niet weg. «Met mij gaat het goed, maar met de samenleving minder», is een gevoel dat bij velen leeft. Optimisme en zorgen gaan hand in hand. Groot is de behoefte aan houvast, geborgenheid en een herkenbare eigen identiteit. Die behoefte kwam onder meer naar voren bij de uitslag van het referendum van 1 juni 2005 over het Europees grondwettelijk verdrag en in de verkiezingsuitslag van 22 november 2006.

Het is nodig een nieuwe balans te vinden tussen dynamiek en zekerheid. Er moet volop ruimte zijn voor initiatief en ontwikkeling. Maar tegelijkertijd mogen mensen niet aan de kant blijven staan of het gevoel hebben er alleen voor te staan. De verantwoordelijkheid om deze balans tot stand te brengen, rust op ons allemaal. Burgers, maatschappelijke organisaties en overheden moeten samen werken aan vertrouwen en respect, en aan groei en ontwikkeling. Doel is een ongedeelde samenleving waarin iedereen in veiligheid een menswaardig bestaan kan opbouwen. De afgelopen jaren heeft Nederland zijn uitgangspositie weten te versterken. Die uitgangspositie zullen we moeten vasthouden en gebruiken om een duurzame ontwikkeling van mens, leefomgeving en economie te bereiken. Zo kan ons land de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.

Wij willen samen werken aan dat vertrouwen in de toekomst. Deze opdracht pakken wij aan vanuit een duidelijke visie op de richting waarin onze samenleving zich zal moeten bewegen:

• Een actieve internationale en Europese rol, zodat Nederland een relevante en constructieve partner blijft in de wereld en in Europa.

• Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie, om ook bij toenemende internationale concurrentie welvaart te waarborgen.

• Een duurzame leefomgeving, om de wereld beter achter te laten dan we haar aantroffen.

• Sociale samenhang omdat ieder mens telt en we iedereen nodig hebben.

• Veiligheid, stabiliteit en respect, omdat die de basis zijn voor vertrouwen tussen mensen.

• Een slagvaardige en verbindende overheid die een bondgenoot is voor burgers, en een dienstbare publieke sector.

Dit zijn de zes pijlers die het kabinetsbeleid dragen. Ze vragen om een concrete uitwerking en om een ambitieuze investeringsagenda voor de komende kabinetsperiode.

Dynamiek en zekerheid

Er is veel dat mensen hoop geeft, maar ook het nodige dat hen zorgelijk stemt of dat zij als een bedreiging ervaren. De tweede helft van de vorige eeuw was een periode van snelle groei en vooruitgang. Niet alleen de welvaart, ook de kwaliteit van leven nam enorm toe. Mensen leven langer, zijn gezonder, zijn hoger opgeleid en hebben meer te besteden dan ooit. Technologische vooruitgang heeft veel mensen een beter bestaan gegeven.

Tegelijkertijd vragen mensen zich af of die ontwikkeling zich zal voortzetten. Ze twijfelen of hun kinderen en kleinkinderen het beter zullen hebben dan zijzelf. Ook is duidelijk dat niet iedereen van de groei profiteert. Er zijn mensen die achterblijven, niet meedoen of kunnen meedoen in de maatschappij.

Het milieu staat onder druk, het klimaat verandert en natuurlijke hulpbronnen raken uitgeput. Al met al is het de vraag of ons welzijn net zo hard stijgt als onze welvaart.

Ook in de wereld om ons heen stuiten optimisme en zorgen op elkaar. De Europese Unie heeft ons vrede en welvaart gebracht. Maar blijft de gegroeide Unie voldoende vertrouwd en herkenbaar voor de burgers? In Azië maken veel landen een snelle economische ontwikkeling door. Maar op andere plaatsen heerst grote, hardnekkige armoede.

De samenleving staat onder druk door groeiende verscheidenheid, afnemende beleving van gemeenschappelijke waarden en normen, en de dreiging van terrorisme.

Dat alles draagt bij aan het gevoel dat het met ieder van ons individueel wel goed gaat, maar met «ons samen» minder. Mensen hebben minder houvast gekregen aan vertrouwde patronen en verbanden. We kunnen veel meer dan vroeger, maar hebben minder greep op onze omgeving. Onze samenleving verandert snel, ook in samenstelling van de bevolking. Daardoor zijn velen zich minder thuis gaan voelen. Bij dit alles speelt ongetwijfeld een rol dat de verbanden die in de vorige eeuw burgers met elkaar verbonden, dat nu veel minder doen.

Denk – zonder uitputtend te willen zijn – aan de saamhorigheid en de lotsverbondenheid van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, solidariteit in de klassieke verzorgingsstaat, een rijk verenigingsleven, een publieke sector die vaak gestuurd werd op het beginsel van gelijkheid en het gedeeld waardenbesef in een relatief homogene samenleving. Wat werkte in de tweede helft van de vorige eeuw, behoeft aanvulling en bijstelling de komende decennia.

We bevinden ons in een nieuwe fase van ontwikkeling. In hoog tempo laten we de industriële samenleving van de 19de en 20ste eeuw achter ons. Nederland wordt een kennis- en dienstensamenleving. Hiërarchische verhoudingen en vaste systemen en stelsels verliezen hun kracht en betekenis. Mensen leven en werken steeds meer in netwerken die snel kunnen wisselen.

Geëmancipeerde en goed opgeleide mensen krijgen in die netwerken grote kansen. Zij hebben vooral ruimte nodig om die kansen te benutten.

Mensen die niet zelfstandig kunnen meekomen of zich niet goed thuis voelen in alle veranderingen hebben ook recht op kansen en de middelen om een goed bestaan te kunnen opbouwen. Zij hebben toerusting nodig, ook van de overheid.

De veranderingen in de samenleving hebben gevolgen voor de bestaande systemen van de verzorgingsstaat. Er zijn nieuwe arrangementen nodig die beantwoorden aan de dynamiek van deze en de komende tijd. Die moeten ten dienste staan van het vergroten van de mogelijkheden en de kwaliteit van leven van mensen.

De overheid zal mensen daartoe mobiliseren, verbinden, ondersteunen en toerusten om hun verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en de samenleving in al zijn verscheidenheid vorm te geven.

Deze veranderingen kunnen we met vertrouwen, visie en idealisme tegemoet treden. Van oudsher zijn gemeenschapszin, verdraagzaamheid, ondernemingslust, creativiteit en doorzettingsvermogen eigenschappen die Nederland kenmerken. Daarmee zijn tegenslagen overwonnen en nieuwe kansen benut. Het ideaal om samen te werken aan de toekomst, bestaat volop in ons land. Er is veel waarop we trots kunnen zijn. Dit alles vormt een stevige basis om de vragen van de 21ste eeuw te beantwoorden.

Opgaven voor Nederland: zes pijlers

Om de opgaven succesvol tegemoet te treden, is een toekomstgericht beleid nodig. Dat beleid heeft zes pijlers.

Pijler 1: Een actieve en constructieve rol van Nederland in Europa en de wereld

De internationale gemeenschap raakt onderling steeds nauwer verweven. Landen hebben elkaar nodig voor hun welvaart, hun duurzaamheid, hun stabiliteit en veiligheid. Nederland is een open, internationaal georiënteerd land. Onze kansen en mogelijkheden zijn mede afhankelijk van anderen. Een passieve en naar binnen gekeerde rol van Nederland is niet in ons nationale belang, economisch noch anderszins. Daarom kiezen wij voor een actieve en constructieve rol in de wereld en in Europa.

Nederland kan een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van ontwikkelingen ten goede in de wereld. Voorwaarde is dat overheid, burgers en bedrijven zich actief, constructief en open opstellen. Daarbij moet aandacht zijn voor degenen die door de internationalisering vrezen voor verlies van hun vertrouwde omgeving.

Ons land werkt nauw samen met internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de NAVO. Het is ook intensief betrokken bij de Europese samenwerking. De Europese Unie staat voor een nieuwe fase in haar ontwikkeling. Verdere uitbreiding en verdieping zijn geen vanzelfsprekende motoren voor de Europese samenwerking in de komende decennia. Aanpassing van de instituties van de Europese Unie is nodig om de positie van de lidstaten te versterken op de beleidsterreinen waar dat kan en de Europese samenwerking te vergroten waar dat moet. Een effectiever Europees bestuur op basis van subsidiariteit zal de Unie voor burgers herkenbaarder moeten maken en het vertrouwen moeten vergroten. Burgers willen een Europa dat concrete grensoverschrijdende problemen oplost.

Project: Millennium Ontwikkelingsdoelen dichterbij

Er wordt, met publieke en private partners in Nederland, een strategie ontwikkeld om de achterstanden in het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen te verkleinen. Bijzondere inzet daarbij vormen de armste landen en landen in een post-conflict situatie. Daartoe zullen concrete initiatieven worden genomen.

Pijler 2: Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie

Zonder bloeiende economie, gunstig investeringsklimaat en gezonde concurrentiepositie zijn er in de toekomst onvoldoende banen en onvoldoende mogelijkheden voor goede zorg en hoogwaardige publieke voorzieningen. We weten dat onze samenleving vergrijst en dat onze beroepsbevolking gemiddeld ouder wordt. Centrale uitdaging is mensen in staat te stellen te participeren en langer productief en maatschappelijk betrokken te blijven, door te investeren in hun kennis en vaardigheden. Dat vraagt om vernieuwingen in de manier van werken, het onderwijs, de sociale zekerheid en de zorg.

Samen moeten we onderwijs, kennis en innovatie een grote stap verder brengen. De samenwerking tussen universiteiten, hogescholen, kenniscentra en het bedrijfsleven moet verder verbeterd worden. De top moet hoger; de basis moet breder.

Een substantieel hoger niveau van investeringen door het bedrijfsleven in kennis en onderzoek is onontkoombaar.

Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie wordt gedragen door investeringen in mensen en door ruimte voor ondernemerschap, zowel in stedelijke gebieden als op het platteland. Sociale innovatie is van groot belang en verbindt werknemers en werkgevers. Samen werken zij aan een open bedrijfscultuur, goede arbeidsverhoudingen en verhoging van het plezier in werken en ondernemen.

Project: Nederland ondernemend innovatieland

Er komt een langetermijnstrategie voor innovatie en ondernemerschap door samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven, wetenschap en onderwijs. Het innovatieplatform nieuwe stijl ondersteunt deze strategie. Innovatie in onderwijs, zorg, energie en andere publieke voorzieningen krijgt hierin ook een plaats.

Project: Aanval op de schooluitval

Om in 2012 te komen tot halvering van de schooluitval wordt het offensief aanval voortgezet en versterkt in samenwerking tussen overheid, ouders, scholen, bedrijfsleven (voor stages en leer/werkplekken), maatschappelijk werk, jeugdzorg, gemeenten en politie.

Pijler 3: Een duurzame leefomgeving

De zorg voor een duurzame leefomgeving omvat veel meer dan de zorg voor een schoon milieu. Klimaatveranderingen, een stijgend energieverbruik, vervuiling, watertekorten en voedselschaarste roepen tal van vragen op. Rentmeesterschap is een voorwaarde voor een menswaardig bestaan nu en in de toekomst. Dat houdt in: een respectvolle omgang met het leven van mens, dier en natuur.

In een mondiale economie dreigt een race naar de bodem. Het gevaar dreigt dat ieder land produceert tegen de laagste economische kosten en zijn aanslag op het milieu en natuurlijke hulpbronnen afwentelt op de wereld en op toekomstige generaties. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij mensen zelf. Zij kunnen in hun eigen leven kiezen voor bewust consumeren. Maar het is evident dat er ook een taak ligt voor het bedrijfsleven – onder andere door maatschappelijk verantwoord ondernemen – de overheid en internationale verbanden.

De overheid zal samenhang moeten bevorderen tussen alle terreinen waar duurzaamheid vorm kan en moet krijgen. Zo is er een duidelijke relatie tussen ruimtelijke ordening, natuur en landschap, infrastructuur en energieverbruik.

Door die terreinen in samenhang te bezien, kan grote duurzaamheidswinst worden geboekt. Innovatie speelt daarbij een sleutelrol.

Project: Schoner en zuiniger

Wij willen dat Nederland de komende kabinetsperiode grote stappen neemt in de transitie naar één van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen in Europa in 2020. Deze doelstelling voor energietransitie moet worden bereikt door energiebesparing, alternatieve energiebronnen en afvang en opslag van CO2. In de vorm van een project Energietransitie wordt regie gevoerd met bedrijfsleven, kennisinstellingen, overheden en maatschappelijke organisaties.

Pijler 4: Sociale samenhang

Waar traditionele verbanden aan betekenis verliezen, zijn mensen op zoek naar nieuwe vormen van gemeenschapszin, geborgenheid en zekerheid. De kracht en kwaliteit van de samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Niet «ieder voor zich», maar «oog voor elkaar» en «normaal met elkaar omgaan». In een wereld vol beweging geven gemeenschapszin en solidariteit mensen weerbaarheid en vertrouwen. Juist op kleinere schaal liggen tal van kansen. De kracht van wijken, buurten en dorpen moet beter worden benut. Op dat schaalniveau voelen mensen zich vertrouwd en komen ze tot goede initiatieven.

In ons land waar mensen met verschillende culturele achtergronden leven, is het cruciaal dat er een stevige basis is van gedeelde waarden en normen, van respect en fatsoen. Ons land is een eenheid in verscheidenheid.

Sociale samenhang vereist dat iedereen naar vermogen meedoet in economisch en maatschappelijk opzicht. Mensen die daartoe nog de mogelijkheden missen, worden daarbij geholpen. Een verplichtende aanpak van inburgering is noodzakelijk. Ieders talenten en vaardigheden zijn waardevol en nodig. Wie naar Nederland komt om hier voor langere tijd te leven, heeft de verantwoordelijkheid ook naar vermogen een bijdrage te leveren aan onze samenleving. Wie dat doet, hoort er vervolgens ook echt bij. Overheden, bedrijven en organisaties zullen continu moeten werken aan het verlagen van drempels, zodat iedereen kan meedoen. Discriminatie is uit den boze.

Problemen en mogelijkheden waarmee mensen in hun leven te maken hebben, zijn nauw met elkaar verweven. Daarom moeten de beleidskokers worden verlaten: beleid op het gebied van arbeidsparticipatie, onderwijs, gezin, mantelzorg, levensloop en jeugd dient onderling afgestemd te zijn ten behoeve van de mensen om wie het gaat. Door gedeelde waarden, participatie, emancipatie en integratie zal sociale samenhang bevorderd kunnen worden.

Sociale samenhang komt niet tot stand zonder een goed functionerend publiek domein en een gedeeld waardenbesef. Daar draagt iedereen verantwoordelijkheid voor. In de eerste plaats ouders en opvoeders. Maar ook talloze anderen, van politieagent tot ambulancechauffeur, van leraar tot burgemeester, van voetbalclub-vrijwilliger tot mantelzorger, van journalist tot geestelijk leider. Van hen mag daarom een hoge mate van integriteit gevraagd worden. Op hun beurt mogen zij ook in moeilijke omstandigheden de overheid aan hun zijde weten.

Project: Van probleemwijk naar prachtwijk

Er komt een offensief om probleemwijken te ontwikkelen naar prachtwijken. Onderdeel daarvan zijn aanvalsplannen met gemeenten, woningcorporaties, bedrijfsleven, politie, welzijnswerk en scholen, waarbij zij het eens worden over doelen, geld en middelen. De rijksoverheid is medefinancier, inspirator en verbinder.

Project: Deltaplan Inburgering

De wachtlijsten voor inburgerings- en taalcursussen worden weggewerkt. De inburgering wordt verdiept: het gaat om «meedoen» in de breedste zin van het woord. Wie meedoet, hoort er vervolgens ook echt bij. Met gemeenten, maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen maakt de rijksoverheid dit Deltaplan.

Project: Kansen voor Kinderen

Een brede aanpak van zorg voor en bescherming van kinderen en jeugd wordt in een project vormgegeven. De gedachte daarachter is: de kokers voorbij, rekening houdend met de aanbevelingen van de Operatie «Jong». Er komen Centra voor Jeugd en Gezin, waarin jeugdzorg en opvoedondersteuning en andere organisaties elkaar vinden en de handen ineen slaan.

Project: Iedereen doet mee

Er komt een inzet op verbreding en verdieping van arbeidsparticipatie en van maatschappelijke participatie (mantelzorg, vrijwilligerswerk). Deze inzet wordt mede uitgewerkt in samenspraak met sociale partners in de vorm van een sociaal akkoord.

Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect

Veiligheid is een basisvoorwaarde voor een gelukkig bestaan en een kerntaak van de staat. Veiligheid, zekerheid en betrouwbaarheid zijn van steeds grotere betekenis in een open maatschappij. Tegelijkertijd staan ze onder steeds grotere druk, onder meer door de dreiging van internationaal terrorisme.

Garanties voor absolute veiligheid zijn niet mogelijk. Een van de grootste uitdagingen van de komende tijd is om een klimaat van veiligheid, rechtszekerheid en rechtsbescherming te waarborgen dat mensen vertrouwen geeft.

Daarbij gaat het niet alleen om bestrijding van criminaliteit en geweld, maar ook om de preventie daarvan.

Veiligheid is geen zaak van politie en justitie alleen. Burgers, bedrijven en organisaties zijn medeverantwoordelijk. Anderen met respect tegemoet treden in de openbare ruimte levert een onmisbare bijdrage aan een land waarin mensen zich veiliger en vertrouwder voelen.

Project: Veiligheid begint bij Voorkomen

Het voorkomen van (jeugd)criminaliteit, recidive, radicalisering, asociaal gedrag en fraudebestrijding wordt geïntensiveerd. Waar grenzen worden overschreden, volgt een stevige aanpak. De overheid spreekt burgers, scholen, bedrijven, publieke instellingen en diensten daarbij aan. De verschillende initiatieven van de overheid op dit terrein, waaronder het Doe Normaal-project, worden gebundeld.

Pijler 6: De overheid als bondgenoot en een dienstbare publieke sector

Deze tijd vraagt om een overheid die zich opstelt als bondgenoot van de samenleving, die betrouwbaar wil zijn en die samen met burgers aan oplossingen werkt. Professionals in de publieke sector zijn degenen die daaraan concreet handen en voeten geven.

Niet stelsels en systemen, maar mensen en hun mogelijkheden dienen centraal te staan in het denken van de overheid. De overheid moet vertrouwen geven, ruimte laten, en mensen toerusten om volwaardig te participeren en verantwoordelijkheden te dragen. De menselijke maat is daarbij leidraad en kwaliteit staat centraal. Dit alles vraagt een vermindering van «bestuurlijke drukte», een betere bestuurlijke werkwijze en een intensieve dialoog met de samenleving. Geen blauwdrukken van bovenaf, maar zoeken naar draagvlak, open staan voor initiatieven van burgers, streven naar maatwerk en waar mogelijk decentralisatie.

De Rijksdienst functioneert op de meeste onderdelen goed. Verdere verbeteringen en besparingen zijn mogelijk met een ambitieus programma. Daarin gaan herijking van politieke prioriteiten, een andere werkwijze en verbeteringen in de bedrijfsvoering hand in hand. Kokers moeten worden doorbroken. Coördinerende verantwoordelijkheden zonder bevoegdheden moeten worden vermeden.

Toezicht vanuit de overheid moet zoveel mogelijk gebeuren vanuit vertrouwen. Leraren, artsen, agenten, hulpverleners en andere professionals zijn van onschatbare waarde en verdienen onze volle steun en ons volle vertrouwen. De overheid moet zich dienstbaar opstellen. Regels zijn nodig en moeten worden nageleefd. Maar wel moet steeds worden bezien of een regel echt nuttig is.

Project: Urgentieprogramma Randstad

De verantwoordelijke minister stelt in samenspraak met de betrokken gemeenten en provincies een urgentieprogramma op voor de Randstad (Randstadoffensief), waarmee een betere bereikbaarheid en een beter woon-, werk- en leefklimaat wordt bereikt onder andere door de bestuurlijke drukte te verminderen en een meer slagvaardig optreden van de overheid.

Investeringsagenda

Deze zes pijlers schragen de beleidsagenda van het kabinet. Op deze pijlers is een substantiële investeringsagenda gebaseerd, samen met 10 projecten.

De investeringsagenda is gebaseerd op de huidige begrotingsspelregels. Het begrotingstekort van – 0,2% in 2007 wordt omgebogen naar een structureel begrotingsoverschot van + 1,0% in 2011 (feitelijk overschot 1,1%). Besparingen, voornamelijk door efficiency, scheppen ruimte voor intensiveringen oplopend naar 7 miljard in 2011. Door lastenverschuivingen (onder meer milieubelasting) ontstaat ruimte voor lastenverlichting oplopend naar 3 miljard in 2011 ten behoeve van participatie, economische structuurversterking en koopkracht.

Maatschappelijke en bestuurlijke werkwijze

Voor het verwerven van een breed draagvlak voor het te voeren beleid zal het kabinet het gesprek aangaan met burgers, maatschappelijke organisaties en medeoverheden. De overheid heeft een eigen verantwoordelijkheid. Dit doet niets af aan het feit dat beleid dat in dialoog tot stand komt, tot grotere betrokkenheid leidt. Dat bevordert de uitvoerbaarheid en leidt tot betere resultaten.

Leidraad voor beleid en uitvoering is de menselijke maat. In kleinschalige verbanden vinden mensen zowel vertrouwdheid als dynamiek. In buurten, wijken, organisaties en bedrijven ontplooien mensen gemakkelijker initiatieven dan in grote anonieme verbanden.

Dit vergt een overheid die herkenbaar, toegankelijk en communicatief is. Het kabinetsbeleid wordt beter herkenbaar door een éénduidige en thematische presentatie. De komende vier jaar wordt een samenhangende en transparante werkwijze nadrukkelijk nagestreefd.

Het kabinet zal dit coalitieakkoord uitwerken in een beleidsprogramma, te presenteren voor de zomer en in te vullen met Prinsjesdag 2007, waarin de zes pijlers en 10 bijbehorende projecten nader vorm krijgen. De 10 projecten beogen integrerend te werken zowel voor het beleid, in de uitvoering als tussen de ministeries. Ze moeten ontkokering bevorderen en samenhang tot stand brengen. Per project is één bewindspersoon verantwoordelijk, ook voor het verkeer met het parlement.

Het beleidsprogramma zal uitdrukking geven aan de wens om te werken met zo concreet mogelijk geformuleerde doelstellingen («Wat willen we bereiken?»), de instrumenten en financiën («Wat gaat het kosten?»). Het beleidsprogramma draagt bij aan samenhang van beleid, aan transparantie en aan het kunnen afleggen van verantwoording.

Dit is de manier waarop we samen willen werken: in dialoog, samenhangend, transparant, met een verbindende overheid en een dienstbare publieke sector.

Doel: een welvarende, duurzame, sociale en veilige toekomst, internationaal, in Europa en in eigen land.

I. Een actieve internationale en Europese rol

Nederland heeft van oudsher een open en positieve houding tegenover de wereld en Europa. Die «open geest» heeft ons welvaart, stabiliteit en een hoge kwaliteit van leven gebracht. Veel vraagstukken reiken over grenzen heen en raken steeds meer verknoopt. Economische ontwikkeling, bestrijding van armoede, energievoorziening, de noodzaak van een schoner milieu, veiligheid, kennisontwikkeling en -verspreiding, ze hangen ten nauwste samen.

Daarom investeert Nederland uit overtuiging in versterking van de internationale samenwerking en rechtsorde en in duurzame ontwikkeling van landen waar armoede heerst. Daarom stelt Nederland zich actief op in internationale organisaties en in de Europese instellingen. Nederland wil zich blijven profileren als een constructieve en creatieve internationale partner. We zijn nodig voor de internationale veiligheid en saamhorigheid en voor een resultaatgericht Europa. Het kabinet zet zich in voor een sterk draagvlak voor de Europese samenwerking, in dialoog met de burgers.

Europa

1. Gestreefd wordt naar een wijziging en eventuele bundeling van de bestaande verdragen van de Europese Unie waarin subsidiariteit en democratische controle zeker gesteld worden en die zich in inhoud, omvang en benaming overtuigend onderscheidt van het eerder verworpen «grondwettelijk verdrag». Over deze en andere aspecten van die verdragswijziging(en) zal de Raad van State advies gevraagd worden. Nederland zet zich in Europees verband in voor een goede samenwerking met een heldere taakverdeling tussen de lidstaten en de Unie gebaseerd op het subsidiariteitbeginsel. In dat kader wordt ernaar gestreefd afspraken te maken over de verenigbaarheid van de interne markt-gedachte met de inrichting van publieke voorzieningen (o.a. pensioenen, sociale zekerheid, fiscaliteit, onderwijs en gezondheidszorg), en over meer Europese samenwerking op het gebied van versterking van de concurrentiekracht van de Europese economieën, grensoverschrijdende milieuproblemen, energiebeleid, asiel- en migratiebeleid, het externe beleid en de bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit. De positie van de nationale parlementen met betrekking tot de subsidiariteitstoets moet worden versterkt (bijvoorbeeld met een «rode kaartprocedure»).

2. De Europese Unie heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke uitbreiding ondergaan. Nu komt het erop aan om er eerst aan te werken dat de nieuwe landen geheel zijn geïntegreerd en dat de organisatie van de EU op de uitbreiding is toegesneden. Voor de huidige kandidaat-lidstaten geldt dat een toetredingsdatum pas wordt genoemd op het moment dat aan alle Kopenhagen-criteria is voldaan. Landen kunnen in aanvulling of vooruitlopend op het kandidaat-lidmaatschap van de EU beschikken over nieuwe statusvormen zoals het partenariaat.

Buitenlands beleid en defensie

3. Nederland blijft voorstander van een alomvattend akkoord voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Een dergelijk akkoord kan pas stand houden met veilige en erkende grenzen voor Israël en een levensvatbare Palestijnse staat. Nederland zal met partners in de VN en EU, maar ook actief bilateraal, een beleid voeren dat bijdraagt aan de bevordering van vrede en stabiliteit in de gehele regio.

4. Nederland stemt het veiligheidsbeleid af op de nieuwe situatie in de wereld en richt zich op vredesmissies, op bestrijding van terrorisme, op conflictpreventie en op wederopbouw. Een adequaat volkenrechtelijk mandaat is vereist bij deelname aan missies met inzet van Nederlandse militairen. Het z.g. Toetsingskader is leidraad bij de besluitvorming, waarbij parlementaire instemming is verzekerd.

5. Om operationele knelpunten op te heffen en om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de commissie Staal zijn gerichte versterkingen van de capaciteit van de krijgsmacht nodig.

6. In 2007 wordt het MoU ten aanzien van JSF-testtoestellen ondertekend. In 2008 wordt de business case herijkt voordat in 2009 besluitvorming plaatsvindt over de contractondertekening voor de definitieve aanschaf van testtoestellen. Op basis van de herijking en van een vergelijking voor wat betreft prijs, kwaliteit en levertijd met mogelijke andere toestellen zal het kabinet in 2010 besluiten aan de Tweede Kamer voorleggen over vervanging van de F16 toestellen.

7. De nazorg voor uitgezonden militairen en voor veteranen wordt verbeterd. Er zal worden bezien of hiervoor wetgeving moet worden voorbereid.

Ontwikkelingssamenwerking

8. Europa moet zich sterk maken voor de positie van arme landen binnen internationale organisaties als de WTO. De ontwikkelingslanden moeten daarbij gestimuleerd en gefaciliteerd worden om veel sterker te gaan participeren in het wereldhandelsstelsel.

9. Binnen het ontwikkelingssamenwerkingbeleid zal er meer aandacht komen voor het realiseren van de zogenoemde Millennium Ontwikkelings Doelstellingen, voor het harmoniseren van bilaterale hulp en voor nieuwe Nederlandse initiatieven voor verdergaande schuldverlichting.

10. Er worden de komende kabinetsperiode bovenop de 0,8% BBP extra middelen voor ontwikkelingssamenwerking vrijgemaakt en geoormerkt voor duurzame energie.

11. Het ORET-instrumentarium zal worden aangepast teneinde de relevantie voor de potentiële MKB-doelgroep in Nederland en in ontwikkelingslanden te vergroten.

II. Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie

Een vitale en innovatieve economie is de basis voor duurzame ontwikkeling van onze welvaart. Nederland zal aan behoud en versterking van zijn concurrerend vermogen moeten blijven werken. Concurrentiekracht is steeds meer afhankelijk van innovatief vermogen en van de mate waarin Nederland in staat is toegevoegde waarde en kwaliteit te leveren. Essentieel daarvoor zijn: een goed opgeleide en toegeruste beroepsbevolking, hoogwaardige kennis en kunde, ondernemingszin, een gunstig investeringsklimaat en een verantwoorde ontwikkeling van de loonkosten. Creativiteit is de bron van innovatie.

Economie en ondernemerschap

1. Ondernemingen, maatschappelijke organisaties en instellingen en de mensen die daarin werken, verdienen het vertrouwen en de ruimte om zich voluit te kunnen ontplooien.

2. Zelfstandig ondernemerschap zal worden gestimuleerd. Het wordt gemakkelijker gemaakt om de overstap te zetten van werknemerschap naar ondernemerschap en omgekeerd. Het starten van een eigen onderneming ook naast de dienstbetrekking zal – mede fiscaal – worden gestimuleerd. Bijzondere aandacht zullen startende ondernemingen in oude achterstandswijken krijgen.

3. Bestaande durfkapitaalregelingen zullen worden gebundeld en effectiever ingezet, gericht op een goede toegang tot de kapitaalmarkt voor starters en groeiende bedrijven.

Ook de beschikbaarheid van micro-kredieten voor startende ondernemers wordt verbeterd.

4. Het MKB zal de komende kabinetsperiode meer aandacht en accent krijgen. De positie van het MKB wordt bevorderd door ruimere toegang tot innovatiesubsidies, innovatievouchers en overheidsopdrachten.

5. In het onderwijs krijgt ondernemerschap meer aandacht. Opname in het studieprogramma van het vak ondernemerschap wordt bevorderd. Samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven wordt gestimuleerd om een betere aansluiting van het onderwijs met de beroepspraktijk te bewerkstelligen.

6. Het oplopende tekort aan technici en technologen vraagt om een gerichte aanpak. Een in te stellen taskforce «technologie, onderwijs en arbeidsmarkt» zal worden gevraagd daarvoor advies te geven en actie te ondernemen.

7. Het project vermindering regeldruk bedrijven zal worden gecontinueerd: de inzet is een nieuwe tranche van 25% reductie administratieve lasten.

8. De procedure van vergunningverlening voor bedrijven wordt – door bundeling van vergunningen en ruime toepassing van het instrument van de lex silentio positivo – zo aangepast dat vergunningen aanzienlijk sneller worden verleend.

9. Het oneigenlijke gebruik van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet ter verruiming van het aantal koopzondagen wordt tegengegaan.

10. Kansrijke initiatieven en betekenisvolle sectoren in de Nederlandse economie zullen mede vanuit het kennis- en innovatiebeleid gericht worden ondersteund, in het kader van de zogenaamde sleutelgebiedenaanpak.

11. In het kader van de internationale handelspolitiek (WTO Doha-ronde) wordt een verdere vermindering van tariefmaatregelen nagestreefd, ook in de landbouwsector.

Kennis en innovatie

Een gezonde dynamische economie kan niet zonder ontwikkeling van hoogwaardige kennis en toepassing daarvan. Nieuwe processen, producten en diensten zijn een voorwaarde voor het behoud van een sterke concurrentiekracht en gezonde economische groei.

1. Een goede samenwerking en uitwisseling tussen universiteiten, hogescholen, kenniscentra en het bedrijfsleven komt het innoverende vermogen van onze economie ten goede. Hier ligt een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid van instellingen in het (beroeps)onderwijs en van werkgevers.

2. Er wordt – met speciale aandacht voor de ontwikkeling van duurzame energie – extra geïnvesteerd in het ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek en in het onderzoek in de tweede geldstroom.

3. Aan innovatie wordt een impuls gegeven door versterking van de WBSO-regeling en een uitbreiding van de innovatievouchers.

4. De mogelijke bevordering van nieuwe innovatieve technieken zal bij aanbestedingen door het Rijk worden meegewogen. De positie van de overheid als launching customer zal worden versterkt.

5. Herijking van het reguliere vreemdelingenbeleid conform de nota «Naar een modern migratiebeleid» wordt uitgewerkt in een meerjarenprogramma voor de immigratie ten behoeve van de arbeidsmarkt en door continuering en verdere verbetering van het beleid ten aanzien van «kennismigranten». Bezien wordt of de hoogte van leges onnodige belemmeringen oplevert voor deze groepen; alsdan wordt de hoogte van deze leges aangepast.

6. Het Innovatieplatform blijft bestaan en wordt opnieuw ingericht voor de taken die in de komende periode aan de orde zijn, met bijzondere aandacht voor de deelgebieden zorg, energie en waterbeheer. De samenstelling en de betrokkenheid van de departementen zal nader worden bekeken.

Mobiliteit en infrastructuur

1. Er zal worden ingezet op het accommoderen van mobiliteitsbehoeften op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de leefomgeving in afnemende mate wordt belast.

2. Om de bereikbaarheid over de weg in het algemeen en van de Randstad in het bijzonder te verbeteren, zal het systeem van kilometerheffing (gedifferentieerd naar tijd, plaats en milieukenmerken) in de komende kabinetsperiode – eventueel gefaseerd – worden ingevoerd, mits aan de randvoorwaarden van het naar rato afschaffen van bestaande belastingen (BPM, MRB, Eurovignet) en een maximale hoogte van de systeem- en inningskosten van niet meer dan 5% van de opbrengst wordt voldaan.

3. De netto opbrengsten van de kilometerheffing komen uitsluitend ten goede aan het infrastructuurfonds, waaruit landelijke en regionale investeringsprojecten in de verkeersinfrastructuur worden gefinancierd.

4. Schiphol kan binnen de bestaande milieu- en geluidsnormen doorgroeien, waarbij woningen op grotere afstand van Schiphol beter beschermd worden tegen geluidhinder.

Op korte termijn worden de mogelijkheden bezien van de ontwikkeling van Lelystad als overloop, met inachtneming van overige regionale vliegvelden.

5. De aandelen Schiphol zullen niet op de beurs worden gebracht. Het voornemen tot vernietiging van het raadsbesluit van Amsterdam inzake de verkoop van aandelen Schiphol zal niet worden uitgevoerd. Het kabinet start overleg met de luchthaven Schiphol en de gemeente Amsterdam om op een andere manier middelen vrij te maken uit het overheidsaandeel zonder afstand te doen van de zeggenschap en om de mogelijkheden voor Schiphol om vreemd vermogen aan te trekken te vergroten. De extra opbrengsten uit het overheidsaandeel in Schiphol zullen bij voorrang worden aangewend voor ontsluiting van de Noordvleugel. Ultimo 2007 zal een definitief besluit worden genomen.

6. In het stads- en streekvervoer komt ruimte om te experimenteren met tariefdifferentiatie, waaronder gratis OV voor specifieke doelgroepen.

7. We zien de NS als een maatschappelijke onderneming, die als opdracht heeft een zo groot mogelijk deel van de mobiliteitsbehoefte te accommoderen en de kwaliteit van het spoorvervoer te verbeteren.

8. De ambitie voor groei van het OV over spoor wordt bijgesteld naar 5% per jaar, de realisatie van de afgelopen twee jaren. De frequentie van treinen in en om de grote steden wordt verhoogd om zo een goed alternatief te bieden voor de auto. Aan achterstallig onderhoud aan het spoor zal worden gewerkt. Bij de opstelling van het MIRT zal in de komende jaren met deze verhoogde ambitie rekening worden gehouden.

9. Om de doorstroming op de weg te verbeteren zullen belangrijke wegcorridors voor het personen- en goederenvervoer worden verbreed en een beperkt aantal schakels worden aangelegd.

10. De Nota Mobiliteit zal leidend zijn bij de verdere uitvoering van het beleid rond het thema mobiliteit en infrastructuur. Dit uitgangspunt sluit beperkte herprioritering, mede ten gunste van de regio, niet uit.

Regionale economische ontwikkeling

1. Met regio’s zullen – in aanvulling op het huidige beleid – afspraken worden gemaakt over versterking van de regionale economische ontwikkeling.

2. Voor regionaal economisch beleid w.o. bereikbaarheid worden extra middelen vrijgemaakt.

3. De afspraken met Noord-Nederland over economische structuurversterking door een snelle Zuiderzeelijn-spoorverbinding zullen worden nagekomen. Indien een dergelijke snelle verbinding onvoldoende structuurversterkend rendement oplevert en/of niet verantwoord te exploiteren is, dient er, afgestemd met het Noorden en Flevoland en, uitgaande van deze afspraken, een alternatief samenhangend pakket te komen. Daarvan maken infrastructurele maatregelen een substantieel deel uit.

Onderwijs

Goed onderwijs is in het belang van leerlingen en van de samenleving. Ieder mens heeft talenten en mogelijkheden. Ontplooiing van talenten is waardevol voor mensen zelf en voor de samenleving. Niemand mag de school verlaten zonder afgeronde opleiding.

Daarom vinden investeringen plaats in de kwaliteit van het onderwijs en wordt schooluitval stevig aangepakt. Nu de economie meer en meer een kenniseconomie wordt, komt er steeds meer behoefte aan goed opgeleide mensen. We willen tot de Europese top van wetenschappelijk onderzoek behoren. De top moet hoger, de basis breder. Ruimte geven aan het onderwijs voor betere kwaliteit, betekent vrijheid van keuze voor ouders en voor studenten. Onderwijsinstellingen krijgen meer mogelijkheden invulling te geven aan het onderwijs door vertrouwen te geven aan de professionals in het onderwijs, minder regels en minder toezicht.

1. De kwaliteit van ons onderwijs moet worden gegarandeerd. Wat leerlingen en studenten moeten kennen en kunnen aan het einde van hun leerloopbaan wordt duidelijk vastgelegd, evenals de maatschappelijke doelen van het onderwijs. Scholen krijgen meer ruimte voor de invulling daarvan. Ze leggen over resultaten verantwoording af aan ouders, studenten en minister. Als de kwaliteit te kort schiet moet de minister snel en effectief kunnen ingrijpen. Bij goed presteren van onderwijsinstellingen zal sprake zijn van vermindering van toezicht.

2. Scholen hebben recht op naleving en bescherming van hun grondslag en traditie.

3. Segregatie in het onderwijs moet worden bestreden. Zonder dat er sprake is van een acceptatieplicht, zal hier sterk op worden ingezet. Mede daarom wordt het recent in werking getreden onderwijsachterstandsbeleid voortvarend ten uitvoer gebracht, zal er versneld worden gewerkt aan gemengde stadswijken en wordt overleg tussen grote steden en randgemeenten over de gezamenlijke huisvestingsproblematiek gestimuleerd en gefaciliteerd. Om daarnaast te bevorderen dat elk kind gelijke kans heeft om op school te worden toegelaten, wordt er vanaf 2008 gewerkt met vaste aanmeldmomenten voor het primair onderwijs, eventueel aangevuld met een loting.

4. Het kleinschalig organiseren van scholen, eventueel binnen bestaande grootschalige verbanden, zal worden bevorderd. Tegen die achtergrond zal de fusieprikkel voor het voortgezet onderwijs worden afgeschaft.

5. Schoolboeken in het voortgezet onderwijs worden gratis. Financiering zal plaatsvinden via de lump-sum bekosting.

6. Het streven is te komen tot vermindering van de werkdruk en verhoging van de kwaliteit in het onderwijs. Hiervoor zal een actieplan mede gericht op de lange termijn worden geformuleerd. Een breed samengestelde commissie zal gevraagd worden daarvoor bouwstenen aan te leveren. Onderwerpen die daarbij in samenhang aandacht verdienen zijn: het lerarentekort, kwaliteit lerarenopleidingen, belonings- en functiedifferentiatie, loopbaanperspectief, omvang lestaak, hoeveelheid contacturen, ruimte voor individuele leerlingbegeleiding, onderwijsontwikkeling en professionaliteit docent, en ruimte voor maatwerk.

7. Bij de verdere uitwerking van plannen voor de integratie van zorgleerlingen in het regulier onderwijs zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheden van scholen om leerlingen met een zware zorgvraag een plaats binnen de school te geven. De aanwezigheid van de daarvoor benodigde voorzieningen en voldoende expertise bij docenten is om die reden een belangrijke voorwaarde bij de uiteindelijke invoering.

8. Speciaal onderwijs blijft een noodzakelijke aanvulling op het reguliere onderwijs. Het wegwerken van wachtlijsten en de verdere vereenvoudiging van de indicatiestelling, waar mogelijk in samenhang met de (jeugd)zorg, krijgen prioriteit.

9. Er komt na overleg met het onderwijsveld op korte termijn één nieuw geïntegreerd wetsvoorstel voor bekostiging en besturing van hoger onderwijs en onderzoek. Dit wetsvoorstel zal o.a. aandacht besteden aan kwaliteitsverbetering en de positie van kwetsbare opleidingen. Tevens zal het uniforme, eenvoudige en handhaafbare bekostigingsregels bevatten die oneigenlijke bekostiging kunnen tegengaan en recht doen aan de positie van de student. Het wetsvoorstel leerrechten zal in afwachting van dit wetsvoorstel worden aangehouden.

10. Er zal extra worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs, met name via de 1ste en 2e geldstroom.

11. Bestrijding van voortijdig schoolverlaten zal krachtig ter hand worden genomen.

Uitgangspunt vormt hierbij de nota «Aanval op de uitval». In het kader van voorkomen van voortijdig schoolverlaten wordt het bedrag per deelnemer in het MBO verhoogd, zodat betere begeleiding kan worden gerealiseerd. Hier ligt ook een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven: ondernemingen zullen voldoende stage- en opleidingsplaatsen moeten aanbieden. Het beroepsonderwijs zal moeten zorgen voor de aansluiting met de beroepspraktijk.

12. In het onderwijsachterstandenbeleid zal de drempel van 6,4% worden verlaagd naar 3%.

13. Wetgeving die doorstroming in de beroepskolom vmbo-mbo-hbo belemmert zal worden geschrapt.

14. Het concept van brede scholen zal worden gestimuleerd.

III. Duurzame leefomgeving

Respect voor het leven van mens, dier en natuur is het leidende beginsel. Een nieuwe balans tussen ecologie en economie is nodig, waarbij economische dynamiek en ecologische ontwikkeling met elkaar worden verbonden. We zullen onze manier van produceren en consumeren zo moeten veranderen dat verdere aantasting van ecosystemen wordt voorkomen. De druk op het milieu moet omlaag. Door toepassing van nieuwe innovatieve technologieën en een bewuster gedrag kan veel vooruitgang worden geboekt voor mens en milieu. Hier liggen ook grote kansen voor nieuwe economische activiteiten en versterking van ons concurrentievermogen. Nederland kan hierbij voortbouwen op zijn sterke, innovatieve traditie als waterland.

Ontwikkeling van markten voor duurzame producten

1. Er zal – met alle de overheid ten dienste staande middelen – worden ingezet op een versnelde introductie van nieuwe schone technologieën, mede gericht op het verwerven van een economische voorsprong van ons land. Vooral in die sectoren waarin Nederland traditioneel een vooraanstaande plaats inneemt: energie, water en voedingsindustrie (o.a. Food Valley). Kennis- en innovatiebeleid zullen hier nog meer op worden gericht.

2. Onze ambitie is dat Nederland de komende kabinetsperiode grote stappen neemt in de transitie naar één van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen in Europa in 2020:

a. Het streven is een energiebesparing van 2% per jaar, een verhoging van het aandeel duurzame energie tot 20% in 2020 en een reductie van de uitstoot van broeikasgassen, bij voorkeur in Europees verband, van 30% in 2020 ten opzichte van 1990. Gezocht zal worden naar een kosteneffectieve mix van maatregelen om reductie van CO2-emissies te realiseren. Binnen Europees verband wordt gestreefd naar gezamenlijke inspanningen als vervolg op het Kyoto-protocol.

b. Er komt een MEP-regeling gericht op innovatie en het versneld concurrerend maken van duurzame energie, die in het bijzonder kleine ondernemers stimuleert en investeringszekerheid biedt.

c. Investeringen in de energie-efficiëntie van de bestaande woningvoorraad worden gestimuleerd.

d. Er worden deze kabinetsperiode geen nieuwe kerncentrales gebouwd. De kerncentrale Borssele blijft open.

3. Water is een dominant structurerend element van de inrichting van Nederland.

Het watermanagement in ons land wordt opnieuw bezien in het licht van klimaatverandering. Daarbij horen het werken aan veilige dijken en versterking van de kustverdediging. De veiligheid tegen overstromingen zal worden verbeterd, door zwakke dijkvakken langs de kust aan te pakken en het programma «ruimte voor de rivier» uit te voeren. Er komt een langetermijnstrategie voor veiligheid tegen overstromingen. Daarbij zullen de jongste inzichten uit wetenschappelijk onderzoek worden betrokken.

4. Waar de mate van milieuvervuiling en milieubevordering onvoldoende in de marktprijzen tot uiting komt, zullen waar mogelijk positieve en/of negatieve financiële prikkels – heffingen, gedifferentieerde belastingen en (tijdelijke) subsidies – worden ingevoerd. Op die manier wordt duurzame productie en consumptie gestimuleerd. De noodzaak van een Europees gelijk speelveld zal hierbij niet uit het oog worden verloren. Uitgangspunt is dat heffingen pas aan de orde zijn als consumenten of bedrijven alternatieven voor hun milieubelastende gedrag hebben.

Ontwikkeling van de ruimte

1. De ruimtelijke inrichting wordt in belangrijke mate lokaal bepaald. Het Rijk stelt structuurvisies op voor ruimtelijke ordeningsvraagstukken en projecten die het lokale en/of regionale niveau overstijgen. De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening en de Nota Ruimte geven daartoe de mogelijkheden en definiëren ook de positie en verantwoordelijkheden van medeoverheden als het gaat om de inrichting van Nederland. Aanpassing aan de gevolgen van de klimatologische ontwikkelingen zullen een voorname rol spelen bij de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling.

2. Ruimtelijke projecten, zoals de ontwikkeling van de Nationale Landschappen, de mainport Schiphol, de Noord- en Zuidvleugel en de verdere ontwikkeling van Almere, Zuid-Oost Brabant en Noord Limburg worden in samenhang bezien met infrastructuur en (openbaar) vervoer. In plaats van het MIT komt er een Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

3. Aan de mainportfunctie van de Rotterdamse haven wordt groot belang gehecht voor onze nationale economie. Goede achterlandverbindingen spelen hierbij een belangrijke rol. Het goederenvervoer over water en de innovatie van de binnenvaart zullen worden gestimuleerd. Hiervoor zullen extra middelen beschikbaar komen.

4. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit wordt verder uitgevoerd en waar mogelijk worden lokale knelpunten versneld aangepakt.

5. Plattelandsontwikkeling zal een hoge prioriteit krijgen gericht op een vitaal en veelzijdig platteland.

6. Behoud van voldoende voorzieningen in kleine kernen op het platteland wordt ondersteund. Met het oog op het behoud van een vitaal platteland wordt het mogelijk gemaakt dat plattelandsgemeenten voor de eigen bevolking kunnen bouwen. De Huisvestingswet zal hiervoor worden aangepast.

7. De Europese afspraken over de hervorming van het landbouwbeleid vormen het kader voor het Nederlandse beleid. Het kabinet zal zich er bij de mid-term review in 2008/2009 voor inzetten om de huidige Europese inkomenstoeslagen in de landbouw in de toekomst meer te koppelen aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals voedselveiligheid en voedselzekerheid, het in stand houden van het landschap en de zorg voor milieu en dierenwelzijn. De financiering van deze toeslagen dient te geschieden binnen een communautair kader. De agrarische sector moet zich kunnen blijven ontwikkelen door het stimuleren van innovatie, diversificatie, en biologische landbouw, en het beheer van natuur en landschap.

8. In overleg met de visserijsector zal worden bezien hoe de sanering als gevolg van recente besluitvorming in de EU vorm moet krijgen en door de overheid kan worden begeleid.

Dierenwelzijn

1. De inzet is te komen tot een verdere verbetering van het dierenwelzijn. Nog dit jaar zal een nieuwe Nota Dierenwelzijn worden uitgebracht, waarin het dierenwelzijnsbeleid wordt uitgewerkt.

2. Met kracht zal worden gestreefd naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.

3. Grote nadruk zal liggen op het stimuleren van innovaties en investeringen in diervriendelijke houderijsystemen en van de consumentenvraag naar diervriendelijke en duurzame producten. Investeringen in diervriendelijke houderijsystemen die verder gaan dan de wettelijke eisen zullen worden ondersteund.

4. De strafmaat voor dierenmishandelaars zal worden verhoogd en aan hen zal een verbod op het houden van dieren worden opgelegd. De handhaving van bestaande regelgeving voor dierenbescherming en dierenwelzijn zal de komende jaren worden geïntensiveerd.

IV. Sociale samenhang

De kracht en kwaliteit van de samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Betrokkenheid begint met meedoen. In een betaalde baan, in het vrijwilligerswerk, in de zorg voor anderen. Sociaal is het niet aanvaardbaar dat mensen buiten de samenleving staan, economisch is het niet verantwoord. Wij willen samen met de sociale partners mensen die op afstand staan van de arbeidsmarkt actief ondersteunen om die afstand te overbruggen. Voor ouderen wordt het gemakkelijker en aantrekkelijker om langer door te werken. In de bijdrage aan de collectieve sector zullen de sterke schouders de zwaarste lasten dragen.

Het gezin is een belangrijke bron voor het kweken van betrokkenheid bij de samenleving. Een gezinsvriendelijk beleid draagt eraan bij dat kinderen van jongs af aan zelfvertrouwen, weerbaarheid en verantwoordelijkheidsgevoel meekrijgen. Speciale aandacht is nodig voor de wijken waar veel problemen samenkomen. Samen met alle betrokkenen willen we die probleemwijken omvormen tot wijken waar mensen kansen hebben en weer graag wonen.

Participatie

In onze samenleving is arbeid meer dan een middel om inkomen te verwerven. Het biedt de mogelijkheid om «bij te blijven» in een veranderende samenleving, een gelegenheid om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Meer nog dan inkomen is werk een middel tot ontplooiing, zingeving en integratie.

Participatie komt eveneens tot uitdrukking in zorg voor elkaar, in vrijwilligerswerk en in mantelzorg. Het is van belang dat het beleid ook deze vormen volwaardig aandacht geeft.

Vergrijzing is een van de verschijnselen die de samenleving kleuren en veranderen. Ouderen leveren een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en het functioneren van de samenleving. Ouderen zijn sociaal kapitaal dat van grote waarde is voor het adresseren van de maatschappelijke vragen waar we voor staan.

Er staan nog steeds te veel mensen langs de kant, zoals bijstandgerechtigden, langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten, herintredende vrouwen, jongeren zonder startkwalificaties en ouderen met onvoldoende perspectief op een baan. Geringe(re) arbeidsproductiviteit, grote afstand tot de arbeidsmarkt en/of het persoonlijke arbeidsverleden kunnen toetreding tot de arbeidsmarkt in de weg staan. De armoedeval kan mensen in een uitkering gevangen houden. We willen iedereen een eerlijke kans op werk bieden. Hier ligt een opgave voor kabinet en sociale partners gezamenlijk.

1. Het kabinet dient snel na zijn aantreden met sociale partners en gemeenten het gesprek aan te gaan om te komen tot een gezamenlijke agenda en werkafspraken voor een te houden «participatietop» van kabinet, sociale partners en gemeenten nog vóór de zomer.

De inzet is om met sociale partners – die zich in het recente MLT-advies van de SER gebonden hebben aan een ambitieuze participatiedoelstelling – tot een gezamenlijke aanpak te komen, waaronder begrepen een sociaal akkoord, die moet leiden tot een substantiële verhoging van de arbeidsparticipatie. Het streven is om in samenspraak oplossingen te vinden voor de aanpak van de problematiek van de onderkant van de arbeidsmarkt en de begeleiding van moeilijk bemiddelbare groepen naar de arbeidsmarkt. Daarbij zal in ieder geval aandacht worden besteed aan:

a. Varianten van werk voor mensen die anders langdurig op een uitkering zijn aangewezen:

i. Participatiebanen;

ii. Participatieplaatsen;

iii. Brugbanen;

iv. Opstapbanen en

v. Investeringsbanen.

b. De ontwikkeling van een markt voor persoonlijke dienstverlening;

c. Vormgeving van loonkostensubsidies aan werkgevers en/of loonaanvullingen aan werknemers.

d. De toekomst van de WSW.

De centrale vraag is hoe deze arrangementen mensen die anders moeilijk zijn in te schakelen op de arbeidsmarkt toch toegang daartoe kunnen bieden of hen in staat stellen zich op andere wijze maatschappelijk nuttig te maken. Ook zal aandacht dienen te worden besteed aan de uitvoeringsaspecten onder andere in relatie tot de WWB de WSW. Tevens zullen in de context van een beoogde verschuiving van baan- en uitkeringszekerheid naar werk- en inkomenszekerheid aan de orde moeten komen de thema’s arbeidsmarktbeleid, scholing en opleidingen (employability), WW en flexibilisering en de betekenis van het ontslagrecht daarvoor.

Om participatie te bevorderen zullen voorts de volgende maatregelen worden genomen:

1. Wij willen de AOW ook in de toekomst welvaartsvast houden. Daarvoor is allereerst nodig dat zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk doorwerken. Met respect voor de keuzevrijheid van ouderen vragen wij aan ouderen met een relatief hoger inkomen hun steentje bij te dragen aan de financiering van een welvaartsvaste AOW door ofwel langer door te werken (tot aan hun 65e) ofwel het betalen van een extra heffing. Van iedereen die na 1945 geboren is zal vanaf 2011 een bijdrage naar draagkracht worden gevraagd om ook in de toekomst een welvaartsvaste AOW te garanderen. Dat doen we in de vorm van een heffing die jaarlijks wordt verhoogd met 0.6% totdat in 2040 het maximum van 17.9% wordt bereikt. Deze heffing wordt naar draagkracht geheven over het aanvullende pensioen boven de 18 000 euro tot het maximum van de tweede schijf1. Bij doorwerken tot 65 jaar komt deze fiscale bijdragen per saldo te vervallen. Voor iedere maand die iemand na zijn 63e doorwerkt (met een jaarinkomen boven de 31 000 euro) wordt een arbeidsbonus verkregen2. Aldus staat het maximale voordeel van de bonus bij doorwerken tot 65 jaar gelijk aan de bovengenoemde heffing. Bij doorwerken tot 65 jaar bedraagt de heffing per saldo dan nul (pro rato opbouwen in twee jaar). Met sociale partners zal in overleg worden getreden over de volgende uitvoeringsaspecten van deze regeling: inkomsten uit onderneming en zware beroepen.

2. Tevens zal ter bevordering van de participatie vanaf 57 jaar de specifieke aanvullende arbeidskorting voor ouderen worden verhoogd. De arbeidsdeelname van ouderen na hun 65ste wordt aangemoedigd door belemmeringen in het arbeidsrecht en fiscaliteit voor langer doorwerken weg te nemen. Bezien wordt of ondernemersfaciliteiten ook voor ouderen kunnen worden opengesteld.

3. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt geleidelijk in twintig jaar met 5%-punt per jaar verminderd. Deze maatregel is van toepassing op degenen die na 1971 zijn geboren en geen kinderen hebben in de leeftijd van 0 tot en met 6 jaar.

4. De arbeidsparticipatie van mensen met lagere inkomens zal worden ondersteund door de invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC) in de plaats van de huidige arbeidskorting. Voor huishoudens met kinderen waarvan beide partners werken komt bovenop de inkomensafhankelijke arbeidskorting een inkomensafhankelijke combinatiekorting. Beide maatregelen worden mede gefinancierd uit de bevriezing van de algemene heffingskorting.

5. Het stelsel van sociale zekerheid zal zodanig worden ontwikkeld en ingezet dat het verwerven van nieuwe vaardigheden, employability en arbeidsgeschiktheid worden bevorderd.

6. Vrijwilligerswerk en mantelzorg zullen ruimer financieel worden gestimuleerd.

7. Tweeverdieners die gebruik maken van informele kinderopvang krijgen een betere toegang tot financiële ondersteuning.

8. De ruimte voor gemeenten om via maatwerk participatiebevorderend beleid te voeren zal worden vergroot door hen meer budgetzekerheid te geven bij de inzet van WWB-gelden (W-deel).

9. Om voor gemeenten een samenhangende aanpak mogelijk te maken, zullen zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten worden weggenomen, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten.

10. CWI, UWV en gemeenten worden via prestatie-afspraken aangespoord om hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening en re-integratie te verbeteren. Op lokaal niveau worden arbeidsmarktbeleid en re-integratie samen gebracht in één loket.

11. De uitbreiding van de werkingsfeer van de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten wordt met kracht voortgezet.

12. Voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking biedt werk een zinvolle dagbesteding en een vorm van structuur. Het is van het grootste belang om deze mensen de kans te geven te werken. Er komt extra budget beschikbaar voor de intensivering van begeleid werken en sociale werkplaatsen, onder meer om de wachtlijsten weg te werken (WSW-budget).

13. De levensloopregeling wordt verder uitgebreid en zodanig nader vormgegeven dat de regeling meer dan thans het geval is over de volle lengte van het arbeidzame leven de mogelijkheden tot (blijvende) arbeidsdeelname ondersteunt en dat ook de start van een eigen bedrijf, de periode tussen twee banen of de overgang naar deeltijdwerk kan worden overbrugd. In overleg met sociale partners zal worden bezien of, en zo ja hoe, de spaarloonregeling kan worden geïntegreerd met de levensloopregeling en worden opengesteld voor zelfstandigen en zzp’ers. Leerrechten voor scholingsfaciliteiten en het sparen voor inkomen tijdens een verruimd ouderschapsverlof worden aan de bestaande levensloopregeling gekoppeld. Het gebruik van de levensloopregeling voor vervroegd pensioen wordt verder toegespitst op de inzet voor deeltijdpensioen. De levensloopregeling zal beter toegankelijk worden gemaakt voor met name mensen met lagere inkomens.

14. De uitkeringen van de WAO en de uitvoering van de WIA zullen als volgt worden aangepast:

1. Net als de uitkeringen voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten in de WIA zullen ook de uitkeringen van bestaande gevallen volledig arbeidsongeschikten in de WAO, WAZ en Wajong worden verhoogd van 70% naar 75%.

2. De grens van boven de 50 jaar op de peildatum 1 juli 2004 voor vrijstelling van de herbeoordelingsoperatie met het aangepaste Schattingsbesluit wordt verlaagd naar 45 jaar.

3. Degenen die nu worden vrijgesteld en al zijn herbeoordeeld met het aangepaste Schattingsbesluit worden ingedeeld op het oude arbeidsongeschiktheidspercentage.

Door deze maatregel gelden in feite de reguliere WAO-regels en het oude Schattingsbesluit voor iedereen die 45 jaar of ouder was op 1 juli 2004.

4. Herbeoordeelde uitkeringsgerechtigden met een toename van de verdiencapaciteit bij herbeoordeling die niet aan het werk zijn en geen direct vooruitzicht op werk hebben, hebben recht op een re-integratietraject.

5. De duur van de TRI-uitkering wordt verlengd van 6 naar 12 maanden, indien wordt meegewerkt aan re-integratie.

6. Er worden in totaal 10 000 brugbanen van een jaar gecreëerd, die bij voorrang worden ingezet voor degenen uit bovengenoemde groepen die na 12 maanden nog geen uitzicht op werk hebben.

7. Er zal in samenspraak met sociale partners een pakket aan maatregelen worden gepresenteerd om de arbeidsmarktpositie voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (35-) te versterken. De no-risk polis en premiekorting voor werkgevers die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst houden of nemen worden uitgebreid.

8. De WGA zal volledig privaat uitgevoerd gaan worden.

9. De Pemba wordt afgeschaft.

Inkomensbeleid

Er wordt gestreefd naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, huishoudens met kinderen en de middengroepen. De sterkste schouders zullen de zwaarste lasten moeten dragen. Het inkomensbeeld in ons land moet hierbij wel in zijn internationale context worden beschouwd.

1. Bijzondere aandacht is nodig voor het reëel besteedbare inkomen van huishoudens. In dat verband dient in de eerste plaats acht te worden geslagen op de vaste lasten die samenhangen met wonen (huur), zorg en kinderen en de daarop geënte toeslagen.

2. Het naleven van de zogenoemde code Tabaksblat door topbestuurders zal nauwlettend worden gevolgd. De ondernemingsraad krijgt (bij beursgenoteerde vennootschappen) een adviesrecht aan de vergadering van aandeelhouders op het voorstel van de Raad van Commissarissen voor het beloningsbeleid van topbestuurders.

3. De mogelijkheden voor gemeenten voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning worden verruimd, waar mogelijk in samenhang met bevordering van arbeidsparticipatie. Voor gerichte ondersteuning van kwetsbare groepen komen extra middelen beschikbaar.

4. Bijzondere aandacht gaat uit naar chronisch zieken en gehandicapten. De tegemoetkoming voor buitengewone lasten wordt beter op hen toegesneden en overgeheveld naar de WMO.

5. Verzilvering van de kinderkorting wordt mogelijk gemaakt.

6. Er komt een inkomensafhankelijke arbeidskorting.

7. De inkomens in de publieke en semi-publieke sfeer worden genormeerd respectievelijk gemaximeerd. De beloningsstructuur wordt vereenvoudigd; voor een aantal categorieën vloeit daar versobering uit voort. Met betrekking tot de inkomens in de publieke en semi-publieke sfeer geldt het inkomen van de Minister-President als maximumnorm. Daarbij wordt uitgegaan van het inkomen zoals dit zou moeten zijn overeenkomstig het kabinetsstandpunt op de voorstellen van de commissie Dijkstal. De aanpassing van het inkomen van bewindspersonen aan deze norm geschiedt in stappen. Aanpassingen zullen niet door het kabinet worden voorgesteld maar door een in te stellen commissie van wijzen worden vastgesteld.

8. Bij de topverdieners in de publieke en semi-publieke sector wordt de hoogte van een ontslagvergoeding gemaximeerd op één jaarsalaris.

Integratie

Samenleven, gemeenschapszin, gedeelde waarden en normen en solidariteit zijn essentiële kwaliteiten om als nationale gemeenschap kansen te realiseren en weerbaar te zijn in een open, internationale samenleving. Sociale cohesie vraagt een blijvende inzet voor een klimaat van zekerheid, verantwoordelijkheid en participatie. Maatschappelijke integratie is daarvoor noodzakelijk. Dat is niet alleen een kwestie van individuen die hun plaats vinden in het maatschappelijk bestel, maar ook van wederzijdse afhankelijkheid, respect voor elkaar en verdraagzaamheid tussen personen en de gemeenschappen waarin zij leven. Gelijke behandeling iséén van de grondrechten van onze samenleving.

1. Voorwaarde voor integratie is dat we elkaar kunnen verstaan, begrijpen en verdragen.

Kennis van de taal, de samenleving en gemeenschappelijke waarden en geschiedenis is dan ook wezenlijk voor die integratie, en voor het kunnen participeren in de samenleving. Inburgering is daarom noodzakelijk voor wie hier wil verblijven; de ingeburgerde mag zich vervolgens in de samenleving geaccepteerd weten. Alle inburgeringsplichtigen onder de nieuwe wet dienen te worden toegerust door een stevig inburgeringsprogramma en een verplichte toets. Er komt een uitgebreid «deltaplan inburgering» voor oud- en nieuwkomers gericht op een grote inhaalslag in de komende 4 jaar. De ambitie is om alle wachtlijsten voor inburgerings- en taalcursussen weg te werken. Gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties zullen daarin een belangrijke rol moeten vervullen. Het streven is het niveau van de inburgeringscursus te verhogen tot het niveau van een startkwalifi- catie.

2. Gemeenten krijgen ruimere bestedingsmogelijkheden om inbur- geraars naar capaciteit direct op een hoger niveau te laten inburgeren.

3. Niet alleen van wie naar hier komt, mag kennis van taal en gewoonten verlangd worden; bij allen die hier wonen, moet taalachterstand worden aangepakt. Daartoe komt er een breed programma om taalachterstanden weg te werken. Kinderen waarbij op driejarige leeftijd door het consultatiebureau of elders een taalachterstand wordt geconstateerd, zullen via kinderopvang/peuterspeelzalen, voor- en vroegschoolse educatie (groep 0) en aparte (schakel)klassen op het vereiste niveau worden gebracht. De ouders van die kinderen worden hierbij direct betrokken via een verbrede leerplicht.

4. Ook arbeidsparticipatie is belangrijk voor het welslagen van integratie. De inspanning zal daarom mede moeten zijn gericht op een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt of zelfstandig ondernemerschap. Dat vergt toerusting vanuit de overheid en minder vrijblijvendheid bij werkgevers en betrokken instellingen. Het kabinet zal dit onderdeel laten zijn van de participatietop met sociale partners.

5. Het gaat echter om meer dan alleen arbeidsparticipatie, het gaat om maatschappelijke participatie en betrokkenheid, niet alleen van personen maar ook van de gemeenschappen waarin men leeft.

6. Alle burgers die zich beschermd weten door de grondwettelijke vrijheden van ons land hebben ook de plicht die grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, te verdedigen, ook of juist in de eerste plaats voor de ander. In dit kader wordt de ontwikkeling van een Handvest van verantwoordelijk burgerschap ter hand genomen. De grondwaarden van onze samenleving zullen alleen vitaal blijven indien zij daadwerkelijk worden beleefd en verdedigd in het handelen van ieder in het maatschappelijke verkeer. Dat vergt een publiek debat. Politici mogen en moeten in dat debat stelling nemen.

7. In het kader van integratie is een Nederlandse imamopleiding van groot belang.

8. Discriminatie is strafbaar, grievend en kwetsend, belemmert het proces van integratie en emancipatie van nieuwkomers in onze samenleving en zet de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen op scherp. De aanpak van discriminatie zal de komende jaren een speerpunt zijn.

9. Het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt bij stage- en arbeidsplaatsen krijgt prioriteit en behoort ook bij bedrijven boven aan de agenda te staan. De inzet is om gezamenlijke doelstellingen te formuleren waarop betrokken partijen elkaar kunnen aanspreken. De overheid geeft het goede voorbeeld bij het nastreven van een in dit opzicht evenwichtig personeelsbeleid. Aan opsporing en vervolging van discriminatie in de praktijk, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of in het uitgaansleven, wordt zichtbaar meer aandacht gegeven. De politie zal aangiften van discriminatie altijd opnemen.

10. Maatschappelijke betrokkenheid zal zoveel mogelijk worden gestimuleerd. Er zal nog meer ruimte gegeven worden aan maatschappelijke verbanden, particulier initiatief en aan vrijwilligerswerk. Ook breedtesport is een bindende factor in de samenleving. Daarin komen gezondheid, veiligheid, overdracht van waarden en normen, integratie en maatschappelijke binding bijeen. Vanwege deze grote maatschappelijke waarde verdient sport actieve ondersteuning vanuit de overheid; er komen meer middelen daarvoor beschikbaar.

Jeugd en gezin

Het gezin is van grote waarde. In het gezin worden kinderen opgevoed, wordt geborgenheid geboden en worden essentiële waarden en normen voorgeleefd en overgedragen aan volgende generaties. Ouders moeten daar voldoende tijd, middelen en vaardigheden voor hebben. Er zal een gezinsvriendelijk beleid worden gevoerd dat erop gericht is dat te bevorderen.

1. Er komt met ingang van 2008 een inkomensafhankelijk kindgebonden budget, waarin de huidige kindertoeslag opgaat en waaraan gefaseerd additioneel budget zal worden toegevoegd.

2. Er komt een nader vorm te geven financiële ondersteuning voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen of pleegkinderen.

3. Arbeid en zorg, werken en opvoeden, moeten voor ouders goed te combineren zijn. In het spitsuur van het leven moet een time-out mogelijk zijn. De levensloopregeling dient mede dit doel. Het wettelijke recht op ouderschapsverlof wordt verlengd van 13 naar 26 weken per werknemer en is niet overdraagbaar. De levensloopregeling wordt hierop aangepast.

4. De sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met kinderen tot 5 jaar wordt geschrapt. De maximale vrijstellingsperiode voor de sollicitatieplicht is 6 jaar.

Er komt een scholingsplicht voor deze groep alleenstaande ouders, teneinde na de vrijstelling een baan te vinden. Er zal een regeling komen die werken in deeltijd voor sollicitatieplichtige alleenstaande ouders met kinderen financieel aantrekkelijk maakt.

5. De mogelijkheid van een uitkeringsregeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandigen en meewerkende partners zal worden bezien.

6. Samen leven begint met samen spelen. De regelgeving ten aanzien van kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie, waaronder de financiële tegemoetkoming aan ouders, wordt geharmoniseerd. Belangrijkste oogmerken zijn het tegengaan van segregatie in de kinderopvang/peuterspeelzalen, het verhogen van de kwaliteit en het verbeteren van de aansluiting op het eerste jaar van de basisschool.

Scholen behouden de mogelijkheid een 0-groep aan te bieden. Op deze manier ontstaat een sluitend systeem van voorzieningen waarbinnen taalachterstanden bij kinderen vroegtijdig kunnen worden onderkend en aangepakt.

7. De totstandkoming van Centra voor Jeugd en Gezin waar zoveel mogelijk medische, sociale en educatieve ondersteuning voor ouders en hun kinderen wordt georganiseerd, zal met kracht ter hand worden genomen. Te denken valt in ieder geval aan het consultatiebureau, opvoedingsondersteuning en gezinscoaching. De organisatie van de jeugdzorg wordt vereenvoudigd en binnen de rijksoverheid «ontkokerd». De wachtlijsten zullen worden weggewerkt en de case load voor gezinsvoogden wordt verder verlaagd.

8. Kinderen uit gezinnen met problemen moeten sneller onder toezicht kunnen worden gesteld. Wetgeving zal aan de Kamer worden voorgelegd waarmee de kinderrechter in een fase voordat sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, een lichtere maatregel zoals verplichte opvoedingsondersteuning kan opleggen. Ouders worden wettelijk aansprakelijk voor schade die hun minderjarige kinderen aanrichten.

9. Er zal aandacht worden gegeven aan de gevolgen van echtscheiding voor kinderen.

De behandeling van de wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30 145) wordt doorgezet.

10. Jongeren zullen tijdens hun schooltijd 3 maanden maatschappelijke stage volgen zodat ze kunnen kennismaken met de samenleving. Over de verdere vormgeving en de uitvoeringsaspecten van de maatschappelijke stage zal nader in overleg worden getreden met het onderwijsveld en de overige betrokkenen.

11. Het elektronisch kinddossier wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 2009 ingevoerd.

12. Voor jongeren tot 27 jaar geldt een leer/werkplicht die bestuurlijk kan worden gehandhaafd door middel van verplichtende begeleidingstrajecten gericht op scholing op straffe van inhouding op een eventuele uitkering («campus nieuwe kans»).

Emancipatie

1. Er zal een nieuwe Emancipatienota worden uitgebracht in de kabinetsperiode.

2. De overheid spreekt werkgevers aan op hun inspanningen om meer vrouwen in topposities te brengen.

3. Met name in het onderwijs zijn weinig vrouwen in topposities werkzaam terwijl juist daar een grote voorbeeldwerking van uit kan gaan. Initiatieven om het aantal vrouwen in topposities te brengen, worden ondersteund.

4. In nauw overleg met werkgevers worden maatregelen genomen om de ongewenste uitval van vrouwen in de leeftijd 35–40 jaar tegen te gaan en hun kansen op herintreding/re-integratie te vergroten.

5. Vrouwen verdienen nog steeds minder dan mannen. Het kabinet zet zich in om aan deze ongelijkheid een einde te maken.

6. Als onderdeel van het homo-emancipatiebeleid wordt bijzondere aandacht gegeven aan de bevordering van «respect voor verschil», in het bijzonder in etnische kring. In samenspraak met betrokken organisaties zal worden gewerkt aan gerichte maatregelen ter bestrijding van discriminatie van en geweld tegen homo’s, zowel op straat als in de sport, het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven. Hiervoor worden voldoende middelen beschikbaar gesteld.

Wonen en wijkaanpak

Meer bouwen met kwaliteit is nodig om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen, de herstructurering van oude stadswijken een impuls te geven en ervoor te zorgen dat starters op de woningmarkt aan een betaalbare, geschikte woning kunnen komen. Dit geldt zowel voor de koopmarkt als voor de huurmarkt.

De straat, de wijk, de buurt zijn, buiten het directe leefverband thuis en op het werk, de sociale gemeenschap waarin we dagelijks leven. De kwaliteit van die leefomgeving en de wijze waarop we daarin met elkaar omgaan, bepaalt vaak mede de wijze waarop we overigens in de samenleving staan.

Helaas zijn ook in Nederland wijken ontstaan waar door een cumulatie van problemen en tekortkomingen de kwaliteit van die leefomgeving ernstig achterblijft. Dat zijn wijken waarin sprake is van hoge werkloosheid en gebrek aan werkgelegenheid, waarin schooluitval vaker voorkomt, waarin de bevolkingssamenstelling éénzijdig is en de huisvesting verouderd, waarin de openbare ruimte verloedert en sprake is van drugsoverlast, criminaliteit en asociaal gedrag.

In het besef dat het de mensen zijn die wijken maken, is het onze ambitie om samen met hen en de maatschappelijke organisaties en instellingen die in die wijken actief zijn de noodzakelijke voorwaarden te scheppen, om die wijken weer het been te kunnen laten bijtrekken. Een langdurige, intensieve, samenhangende, en brede aanpak is nodig om die problemen te lijf te gaan.

1. Vóór de zomer zal een actieplan worden opgesteld voor een brede samenhangende «sterke wijken» aanpak die erop is gericht om binnen 8 tot 10 jaar van probleemwijken weer vitale, woon- werk- en leefomgevingen te maken waarin schooluitval is teruggedrongen en de (jeugd)werkloosheid is teruggebracht, werkgelegenheid in de buurt is gebracht de bevolkingssamenstelling gevarieerd is en het prettig wonen is.

2. Woningcorporaties zijn maatschappelijke ondernemingen die een belangrijke maatschappelijke taak vervullen: investeren in goede betaalbare huisvesting en in de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

3. De inzet is om met woningcorporaties afspraken te maken over een bijdrage aan de betaalbaarheid van huurwoningen. Investeringsinspanningen van woningcorporaties in energie-efficiency van de bestaande voorraad woningen kunnen een positieve bijdrage leveren aan een beheerste woonlastenontwikkeling. Het streven is ook hierover met woningcorporaties afspraken te maken. Met corporaties willen we bovendien afspraken maken over het nieuwbouwprogramma en een gezamenlijke gerichte investeringsinspanning voor de aanpak van de meest kwetsbare probleemwijken. Mocht onverhoopt met corporaties geen overeenstemming worden bereikt over hun bijdrage aan de betaalbaarheid en over hun investeringsinspanningen, dan zal anderszins het omvangrijke maatschappelijk vermogen van woningcorporaties actief voor dit doel worden ingezet.

4. De met de corporaties te maken afspraken zullen niet vrijblijvend zijn. Dit geldt zowel voor de afspraken tussen kabinet en corporatiesector als op lokaal niveau voor de afspraken tussen gemeenten en de woningcorporaties. Op lokaal niveau kunnen gemeenten op basis van gemeentelijke woonvisies met woningcorporaties concrete prestatieafspraken maken over investeringen van corporaties.

5. Gemeenten hebben de taak coördinatie te voeren over wonen, werken, onderwijs en jeugd- en ouderenvoorzieningen. Deze integrale samenhangende aanpak zal vanuit het Rijk worden ondersteund met ook daar een samenhangende interdepartementale benadering.

6. Gemeenten worden gestimuleerd zoveel mogelijk via een zogenaamde 1-loket-functie te werken, zodat mensen in wijken, dorpen en steden snel en adequaat worden geholpen.

7. Een deel van het verruimde budget voor stedelijke vernieuwing zal worden ingezet voor buurt- en wijkbudgetten, waaruit eigen initiatieven van bewoners financieel kunnen worden ondersteund.

8. Deze kabinetsperiode vinden geen wijzigingen plaats in de fiscale behandeling van de eigen woning. Er zullen ook geen wijzigingen worden voorbereid of onderzocht voor de periode daarna.

9. Het wetsvoorstel Huurliberalisatie wordt ingetrokken. De stijging van de huren zal worden gekoppeld aan de inflatie.

10. De woningproductie wordt verhoogd naar een niveau van tussen de 80 000 en 100 000 woningen per jaar, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor woningcorporaties.

11. Om te komen tot een evenwichtige woonontwikkeling en bevolkingssamenstelling in een samenhangend stedelijk gebied kan het wenselijk zijn dat randgemeenten meer bouwen voor lagere en middeninkomens.

Waar dit het geval is, zal een aanwijzingsbevoegdheid worden ontwikkeld voor die situaties waarin randgemeenten – onverhoopt – onwillig zijn.

12. Het grotestedenbeleid zal – na evaluatie – na 2009 worden voortgezet. Hiertoe zal tijdig met de voorbereiding worden begonnen.

13. Veel ouderen willen liefst zo lang mogelijk in hun eigen wijk blijven wonen. Dit kan door wijken generatiebestendig te maken en op wijkniveau servicepunten voor welzijn en zorg na te streven. Ook een grotere variatie in het woningaanbod (met name oplopende zorg) kan eraan bijdragen dat ouderen langer in hun eigen wijk blijven wonen.

Woningbouwcorporaties zullen op deze maatschappelijke taak worden aangesproken.

V. Veiligheid, stabiliteit en respect

Veiligheid is een kerntaak van de overheid en een basisvoorwaarde voor een samenleving waarin mensen zich vertrouwd, vrij en verbonden voelen. De criminaliteit neemt de laatste jaren af. Die trend moet worden voortgezet. Het terugdringen van het aantal geweldsdelicten is echter nog onvoldoende gelukt en verdient daarom een stevige extra investering. Nederland moet nog veiliger. De aandacht voor het tegengaan van terrorisme en radicalisering mag niet verslappen. De bestrijding van fraude, financieel-economische en georganiseerde criminaliteit en cybercrime wordt geïntensiveerd. Daarnaast is veel aandacht nodig voor het voorkomen van crimineel gedrag. De reclassering en het jeugdwerk hebben daarbij een rol in de voorhoede. Daarin zal dan ook extra worden geïnvesteerd.

Een veilige samenleving is niet alleen een kwestie van duidelijke regels en goede handhaving. Een respectvolle omgang van mensen met elkaar en fatsoen in het maatschappelijk verkeer zijn onmisbaar voor een veilig klimaat.

1. Er komt een nieuw veiligheidsprogramma met als doelstelling 25% minder criminaliteit in 2008–2010 ten opzichte van 2003. Het functioneren van politie en OM wordt versterkt; er wordt optimaal gebruik gemaakt van nieuwe technologie om het ophelderingspercentage te verbeteren. Knelpunten worden weggenomen en er komen geen nieuwe belemmeringen, procedures of beperkingen. De hervormingen in het gevangeniswezen worden voortgezet gericht op differentiatie. Daarbij zal extra aandacht zijn voor het draagvlak voor arbeid – ook voor kortgestraften –, voor behandeling en voor (na-)zorg. De recidive wordt verder teruggebracht door herinvoering van voorwaardelijke invrijheidstelling en gerichte begeleiding en nazorg.

2. Veiligheid moet landelijk verzekerd en lokaal ingebed zijn; zij moet aanwezig zijn in wijk en buurt, in dorp en landelijke kern. De samenwerking en het gemeenschappelijk functioneren van politiekorpsen moeten worden verbeterd. Het wetsvoorstel tot versterking van rijksbevoegdheden wordt zo snel mogelijk ingevoerd. Er dient een geïntegreerd politie-informatiesysteem en ICT-netwerk te komen, evenals specialisatie tussen korpsen en gemeenschappelijk beleid voor materiaal en personeel, en beheer. De financiering van geïntegreerde en gemeenschappelijke taken kan centraal geschieden. De aanwijzingsbevoegdheid van de ministers van BZK en Justitie wordt vereenvoudigd. De behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van een landelijke politieorganisatie wordt opgeschort. Indien met samenwerking onvoldoende voortgang en resultaat wordt behaald, wordt de behandeling, herijkt op basis van de dan ontstane situatie, voortgezet. Het kabinet beslist daar voor eind 2008 over.

3. Veiligheid begint bij preventie. De overheid dient burgers, jeugd, scholen, bedrijven, publieke diensten en instellingen aan te spreken op hun bijdrage daaraan. Wijkinitiatieven ter bestrijding van onveiligheid en vermindering van overlast worden ondersteund. Samen met scholen wordt gewerkt aan een klimaat van veiligheid. Preventie en het voorkomen van witwassen van «criminele middelen» (BIBOB) vormen een onderdeel van het integraal veiligheidsbeleid van gemeenten. Recidive wordt teruggedrongen door de voorwaardelijke invrijheidstelling, versterking van het reclasseringstoezicht en nazorg door gemeenten en particuliere organisaties. Er wordt een plan vastgesteld waarin beleid, initiatieven en maatregelen op het terrein van preventie in het kader van een project worden gerealiseerd.

4. De realisatie van de veiligheidsregio’s wordt voortgezet. Bij de inrichting daarvan wordt zorg gedragen voor voldoende (lokale) democratische legitimatie. Er komt geen wettelijke verplichting voor lokale brandweerkorpsen om zich te regionaliseren. De meldkamer is een publieke verantwoordelijkheid.

5. Het integraal veiligheidsbeleid van gemeenten wordt verder uitgebouwd. In het kader van de eerder genoemde «sterke» wijkaanpak zal de inzet op «elke buurt zijn buurtagent» worden voortgezet en zal worden bezien hoe de burgers in hun buurt verder te betrekken zijn bij het verbeteren van veiligheid, bijvoorbeeld via «veiligheidsbuurt-budgetten» of door meer inspraak te organiseren bij het bepalen van de prioriteiten. Ten behoeve van de veiligheid zullen gemeentelijke toezichthouders de bevoegdheid krijgen boetes wegens overlast in de openbare ruimte uit te delen. De politiesterkte in het landelijk gebied wordt waar nodig versterkt. In de prestatieafspraken met de politiekorpsen komt meer ruimte en aandacht voor preventie en zal meer accent worden gelegd op de kwaliteit dan op de kwantiteit.

6. Ter bescherming van de openbare orde en veiligheid kan gelaatsbedekkende kleding worden verboden.

7. Terrorismebestrijding en het voorkomen van radicalisering zijn een voortdurend punt van aandacht. De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor terrorismebestrijding en heeft daartoe doorzettingsmacht. De daartoe benodigde wetgeving zal zo spoedig mogelijk worden ingediend en doorgevoerd.

8. Teneinde radicaliserende boodschappen en voorlichting over de middelen van terreur te bestrijden, wordt voorzien in de mogelijkheid om het doorgeven van boodschappen door «internet-providers» te verbieden.

9. De handhaving van de rechtsorde en van gestelde regels is een eerste voorwaarde voor maatschappelijke integratie en ontwikkeling. Gedogen is geen handhaving en bestaand gedoogbeleid wordt zoveel mogelijk geëlimineerd of teruggedrongen. Verdere verkokering en versnippering van de handhaving wordt tegengegaan; integraal gemeentelijk veiligheidsbeleid en systematische handhaving door het bestuur worden bevorderd. Bij alle maatregelen verantwoordt de overheid de gevolgen voor de privacy van burgers.

10. De bestrijding van de productie van en de handel in drugs wordt evenals de bestrijding van drugsoverlast onverminderd voortgezet. Het wetsvoorstel tot sluiting van woningen bij illegale drugsverkoop wordt met spoed doorgezet. Ten aanzien van jongeren wordt een krachtig preventiebeleid gevoerd. Coffeeshops bij scholen worden gesloten en coffeeshops in de grensstreek worden tegengegaan. De bestrijding van grootschalige wietteelt wordt geïntensiveerd; er komen geen experimenten en er wordt nauw samengewerkt met buurlanden in het grensgebied. Coffeeshops die zich niet houden aan de AHOJ-G criteria worden zonder pardon gesloten.

11. De aanpak van de groeiende jeugdcriminaliteit vergt een bijzondere inzet («lik op stuk» aanpak, uitbreiding sancties en gerichte aanpak risicogroepen, preventie door opvoedingsondersteuning, coaching, het voorkomen van schooluitval en het kordaat reageren op spijbelen).

12. De aanpak van criminaliteit en overlastgevend gedrag heeft prioriteit. Een helder en doeltreffend beleid is gebaat bij de stroomlijning van alle (strafrechtelijke) maatregelen om gedrag te beïnvloeden (zoals voorwaardelijke veroordeling, voorwaardelijke sepots en burgermeesterlijk bevel) volgens het Doe-Normaal model.

13. «Burgernet» wordt landelijk uitgerold.

14. De «plukze»-wetgeving wordt aangepast opdat het beslagleggen op winsten uit criminele activiteiten wordt vereenvoudigd en opdat deze wetgeving ook gaat gelden voor kleine vergrijpen.

15. De aanpak van huiselijk geweld en van eergerelateerde misdrijven zal krachtig worden voortgezet en de opvang van slachtoffers en van hun kinderen zal worden verbeterd.

16. De prostitutiebranche is nog steeds – ondanks de legalisering – een «broeinest» van zwartwerken, vrouwenhandel, witwassen en andere vormen van illegaliteit en criminaliteit. Dit dient met kracht bestreden te worden, maar het huidige instrumentarium schiet daarvoor tekort. Dus is de noodzaak aan de orde van een robuustere controle en handhaving, transparantie, en het creëren van meer persoonlijke aansprakelijkheid (met inbegrip van aanpak van klanten van minderjarige en van illegale prostituees); waar nodig met nieuwe middelen en gewijzigde wetgeving. Slachtoffers en vrouwen die uit de branche willen stappen krijgen extra aandacht, bescherming en nazorg. Aan gemeenten zal een ruimere vrijheid worden gegeven om in hun beleid ter zake van ruimtelijke ordening rekening te houden met bestaande bordelen, ook in de regio waarin de betrokken gemeente ligt (inclusief de «nuloptie»).

17. De positie van slachtoffers in het strafproces wordt versterkt. Hulp aan slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven wordt geïntensiveerd, waarbij er extra aandacht komt voor opvang van slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld. De ondersteuning bij inning van schadevergoeding aan slachtoffers van daders die door de rechter zijn veroordeeld wordt verbeterd.

18. Nederland werkt mee aan de versterking van executieve samenwerking van politie en justitie, en op het gebied van migratie in Europa.

VI. Overheid en dienstbare publieke sector

Een waardevolle democratie, een verbindend bestuur en een dienende overheid zijn voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van onze samenleving.

Een waardevolle democratie betekent dat de representatieve democratie zoals we die in de Nederlandse traditie kennen, in ons bestuur centraal blijft staan.

Een verbindend bestuur werkt in dialoog met burgers en organisaties en met de verschillende overheden, ook binnen het verband van het Koninkrijk.

Een dienende overheid is een overheid die burgers centraal stelt. Minder regels en bureaucratische lasten en een heldere handhaving zijn daarbij nodig, evenals een hoge kwaliteit van publieke voorzieningen.

De overheid laat burgers ruimte om initiatief te nemen en rust hen toe om voluit mee te doen. Vertrouwen ligt aan de basis van een goed functionerende overheid. De overheid schenkt vertrouwen aan burgers en aan professionals en uitvoerders in de publieke sector, wier vakkennis van cruciaal belang is. De overheid verdient vertrouwen door een goede dienstverlening, dialoog met de burgers en een goed evenwicht tussen zorgvuldigheid en slagvaardigheid. Invoering van de maatschappelijke onderneming draagt bij aan een vernieuwing van publieke taken en diensten.

Bestuurlijke inrichting en wetgeving

1. «Bestuurlijke drukte» wordt verminderd en het effectieve optreden van de overheid als geheel wordt bevorderd door het aantal bestuurslagen dat zich met een bepaald onderwerp bemoeit, stelselmatig te verminderen, zonder de Grondwettelijk verankerde bestuurlijke inrichting te veranderen. Sleutelwoorden in deze aanpak zijn differentiatie en maatwerk.

a. Differentiatie in taken, bevoegdheden en bestuurlijke inrichting van gemeenten en provincies wordt in de Gemeentewet en in de Provinciewet mogelijk gemaakt.

b. Enkele nader te bepalen (beleids)terreinen worden zo ingericht dat (maximaal) twee bestuurlijke niveaus betrokken zijn: het niveau dat beleid vormt en de taak uitvoert, en maximaal één niveau dat coördineert resp. toezicht uitoefent. Daarna wordt bezien of een dergelijke bestuurlijke inrichting naar meer terreinen kan worden uitgebreid.

2. Herindeling van gemeenten vindt plaats indien daarvoor voldoende lokaal draagvlak bestaat. De verantwoordelijkheid voor de toetsing daarvan berust bij het provinciebestuur; de wetgever toetst de voorstellen in principe uitsluitend op het gevolgde proces.

3. Decentralisatie van taken en bevoegdheden naar en zelfstandigheid van provincies en gemeenten wordt met kracht bevorderd, uit te werken in twee bestuursakkoorden, waarin afspraken worden gemaakt over de bijdragen van provincies resp. gemeenten aan oplossing van maatschappelijke vraagstukken. In dit kader wordt de helft van het aantal doeluitkeringen omgezet in een generieke bijdrage aan de gemeenten en door een nader in te vullen decentralisatie-impuls met budgetoverheveling en/of met verruiming van het lokale belastinggebied inclusief, bij invoering, voor de burgers compenserende beperking van de rijksbelastingen. In deze bestuursakkoorden worden ook afspraken gemaakt over vermindering van de provinciale en gemeentelijke administratieve lasten voor burgers en bedrijven van minimaal 25%.

4. Het kabinet stelt in samenspraak met betrokken provincies en gemeenten een urgentieprogramma op voor de Randstad (Randstadoffensief), waarmee vermindering van bestuurslast, meer bereikbaarheid, een beter woon-, werk- en leefklimaat en versterking van kennis en innovatie worden bevorderd. Eén minister krijgt voor dit project de coördinatie.

5. Bij de invulling van overheidszorg en publieke voorzieningen wordt zoveel mogelijk ruimte gelaten voor maatschappelijke betrokkenheid en eigen initiatief. In dat kader wordt de rechtsvorm van een maatschappelijke onderneming ingevoerd.

6. In het wetgevingsbeleid wordt nader invulling gegeven aan vertrouwen in burgers, en aan het functioneren van publieke voorzieningen om ruimte te geven voor vernieuwing en kwaliteitszorg.

7. Een andere wijze van regelgeven, van toezicht en controle, en een meer geïntegreerde en meer projectmatige wijze van beleidsvorming wordt nagestreefd. Dit is tevens een noodzakelijke voorwaarde om minder «bureaucratische» drukte op rijksniveau te bewerkstelligen. Daardoor kan het aantal, de omvang en de gelaagdheid van primair de beleidsstaven op ministeries worden verminderd via «normering», gerichte afslanking en flexibilisering (door alle ambtenaren in dienst van het rijk te benoemen).

8. Ten aanzien van de Grondwet, waarvan de laatste algehele herziening 25 jaar geleden van kracht is geworden, wordt door een staatscommissie advies uitgebracht over onder meer (niet limitatief) de voor- en nadelen van een preambule, de toegankelijkheid voor burgers, en de verhouding tussen de opgenomen grondrechten en de uit internationale verdragen voortvloeiende rechten, zoals het recht op eerlijke procesgang (fair trial) en het recht op leven.

9. De benoeming van burgemeesters en Commissarissen van de Koningin geschiedt op bindende voordracht van de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten, op basis van een wettelijke taakomschrijving en een ambtsinstructie van de regering. De Kroon behoudt het recht om een voordracht om zwaarwegende redenen te weigeren.

10. Het kabinet zal het onderdeel van wetsvoorstel 30 902 dat betrekking heeft op het aantal leden van de gemeenteraad, intrekken.

11. Overeenkomstig het destijds geformuleerde beleid brengt zorgvuldige omgang met gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand met zich dat in onderling overleg in plaats van de gewetensbezwaarde een andere ambtenaar van de burgerlijke stand een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht voltrekt, mits in elke gemeente de voltrekking van een dergelijk huwelijk mogelijk blijft. Mochten er in de gemeentelijke praktijk problemen ontstaan, dan zullen initiatieven worden genomen om de rechtszekerheid van gewetensbezwaarde ambtenaren veilig te stellen.

Koninkrijksrelaties

12. De bestuurlijke herinrichting van de Nederlandse Antillen (en bijbehorend toezicht) en de daaruit voortvloeiende verdieping van de samenwerking (rechtshandhaving, goed bestuur, sociale voorzieningen, onderwijs en Nederlandse taal, overheidsfinanciën) zal worden vormgegeven op basis van de afspraken van de Start-RTC van november 2005 en van de bestuurlijke akkoorden uit het najaar van 2006. Met Aruba zullen overeenkomstige afspraken worden nagestreefd.

13. In aansluiting op de bestuurlijke herinrichting van de Nederlandse Antillen zal het personenverkeer binnen het Koninkrijk geregeld worden. De inburgering van Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders zal in de wet worden opgenomen. In dat kader zullen er nadere afspraken komen met de Nederlandse Antillen onder andere met betrekking tot de handhaving van de sociale vormingsplicht op de Nederlandse Antillen ten einde de problemen van en met Antilliaanse probleemjongeren aan te pakken.

14. De territoriale integriteit van het Koninkrijk wordt onverkort gehandhaafd.

Kunst en cultuur

1. Kunst en cultuur verbinden mensen, laten nieuwe inspirerende perspectieven zien, kunnen ontroeren en verwonderen en ons een spiegel voorhouden. Cultuurbeleid draagt bij aan sociale samenhang en aan een vitale economie. Een rijk cultureel leven is een bron van creativiteit en versterkt het internationale vestigingsklimaat.

Het is essentieel bij het creëren van trots en gemeenschapsgevoel in onze samenleving.

Daarom is het van belang om in ons Koninkrijk een divers kunstaanbod te hebben en een divers publiek te bereiken.

2. Cultuurparticipatie zal actief worden gestimuleerd. Er zal speciale aandacht worden besteed aan de vraag hoe een breder en meer divers publiek, waaronder jongeren en allochtonen, in aanraking kan komen met het cultuuraanbod, in het bijzonder musea.

3. Cultuureducatie blijft de komende jaren een prominente plaats innemen in het onderwijs- en kunstbeleid. Zij brengt jongeren in contact met onderliggende waarden in de samenleving, historische lijnen en leert ze om kunst te waarderen en te beoordelen.

4. Amateurkunst en volkscultuur worden gestimuleerd. De overheid draagt daadwerkelijk zorg voor behoud van (religieus-)cultureel erfgoed. De uitwerking van de BRIM-regeling (Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten) wordt in dit licht geëvalueerd.

5. De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal en legt daartoe het Nederlands vast in de Grondwet, onverminderd de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.

Publieke omroep

1. Het belang van een vrije, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige publieke omroep kan niet genoeg worden benadrukt. Op korte termijn zal een wetsvoorstel worden ingediend waarin de hoofd- en neventaken toekomstgericht worden herijkt op basis van de navolgende uitgangspunten.

2. De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor beleid, voor een evenredige en evenwichtige programmering en voor coördinatie van niet vrijblijvende samenwerking tussen en met de zelfstandige omroepen op de verschillende zenders. Voor de samenhang bij het programmeren vanuit de diverse platforms is het kijk- en luistergedrag van het publiek en de daaruit voortvloeiende netprofilering, en een evenwichtige verdeling van de zendtijd leidend. Omroepverenigingen blijven zelfstandige autonome organisaties die verantwoordelijk zijn voor de eigen programma-inhoud met de daarbij behorende budgetten.

3. Nieuwe toetreders worden erkend en beoordeeld aan de hand van criteria als maatschappelijk draagvlak dat onder meer wordt uitgedrukt in ledental, bijdrage aan kwaliteit en duurzame externe pluriformiteit van de publieke omroep als geheel en het bereik onder relevante doelgroepen.

4. De zojuist verlengde erkenning van de huidige omroepverenigingen en de concessie voor de publieke omroep (met drie tv-zenders, vijf radiozenders en bijbehorende nieuwe media-activiteiten) blijven in stand. In 2010 zal de concessie voor een periode van vijf jaar worden verlengd.

5. Er wordt een financiële buffer gecreëerd om de publieke omroep minder afhankelijk te laten zijn van fluctuaties in reclame inkomsten.

6. Media-aanbieders en andere belangstellenden zullen worden gestimuleerd een gedragscode voor een veilig media-aanbod te hanteren. Er komt een media-educatie en expertisecentrum om kinderen en jongeren, hun ouders en scholen te ondersteunen in het leren omgaan met de veelheid van media-uitingen.

7. Het wetsvoorstel over de organisatie en uitvoering van de publieke mediaopdracht (Mediawet, 30 571) wordt ingetrokken.

Volksgezondheid en zorg

In onderzoeken komt steeds weer naar voren dat mensen hun gezondheid het allerbelangrijkste vinden. Niemand wil ziek of hulpbehoevend zijn. Iedereen wil zekerheid dat er in geval van ziekte of ouderdom zorg beschikbaar is. Betaalbaar, toegankelijk en van hoge kwaliteit.

De afgelopen jaren heeft de zorgwereld een aantal grote veranderingen meegemaakt met name door de introductie van de nieuwe basisverzekering en het begin van de WMO. Van zowel burgers en patiënten als van de werknemers en professionals in de zorg heeft dat veel aanpassingsvermogen gevraagd. Daarom willen wij de komende jaren vooral investeren in draagvlak bij patiënten en professionals om samen te werken aan het bestrijden van onnodige bureaucratie, het vergroten van het plezier in werken in de zorg en de ontwikkeling richting «best practices».

Aandacht voor preventie

1. Voorkomen is beter dan genezen. De beste garantie voor beheersing van de zorgkosten vormt een effectief preventiebeleid. Effectief betekent vooral: lagere gezondheidskosten en minder grote verschillen in levensverwachting op basis van sociaal economische achtergronden.

2. Met alle betrokken partijen zullen afspraken en doelstellingen over preventie worden vastgesteld. In dat kader kan aan de orde komen het ontwikkelen van nieuwe verzekeringsvormen waarin het ondersteunen van een gezonde leefstijl, voorzorg en preventie een plaats krijgen. In dit kader wordt nagegaan of het zinvol is het voor verzekeraars mogelijk te maken om langdurige contracten aan te bieden.

3. Ook scholen en de Centra voor Jeugd en Gezin kunnen een voorname rol spelen in het preventiebeleid. In dit licht worden nadere afspraken gemaakt over opvoedingsondersteuning, voedingsvoorlichting, gymnastiek- en zwemlessen, stimulering van sportbeoefening en verkoop van snacks en zoetwaren op school.

4. In samenspraak met de branche zal worden toegewerkt naar een rookvrije horeca in deze kabinetsperiode.

5. Het bestaande ontmoedigingsbeleid ten aanzien van drugs, alcohol en tabak wordt voortgezet. Er komt een verbod op reclame voor alcohol op radio en televisie tot 21.00 uur. De controle op de handhaving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol wordt verscherpt.

6. Hoogwaardige verslavingszorg is mede gericht op arbeidsrehabilitatie en re-integratie, evenals experimenten met meer verplichtende vormen van afkicken.

7. De financiering van medicinale verstrekking van heroïne wordt voor de thans participerende steden ook na 2007 voortgezet.

Premie, zorgtoeslag, pakket en eigen betalingen

8. De no-claim wordt per 1.1.08 afgeschaft.

9. Het basispakket wordt met pil en jaarlijkse periodieke tandartscontrole voor volwassenen verruimd, en het aantal kraamuren wordt uitgebreid.

10. Er zal een nieuw systeem van eigen betalingen worden ingevoerd ter vervanging van de no-claim. Omdat chronisch zieken en gehandicapten in dezen geen vrije keuze hebben, worden zij hiervan uitgezonderd.

11. De tegemoetkoming van de TBU wordt overgeheveld naar de WMO. De WMO zal meer worden toegespitst op voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten.

12. Voor verhoging van de zorgtoeslag worden extra middelen beschikbaar gesteld.

13. Het systeem van nominale premie en inkomensafhankelijke zorgtoeslag in de zorgverzekering blijft gehandhaafd.

14. Het saldo van nominale premie en inkomensafhankelijke zorgtoeslag is inkomensafhankelijk. De mogelijkheden om dit bedrag ineens in rekening gebracht te krijgen (in plaats van een aparte rekening voor de premie en een aparte storting van de zorgtoeslag) zullen worden verruimd. Dit kan door – op basis van vrijwillige keuze van de verzekerde – de zorgtoeslag al bij de zorgverzekeraar met de nominale premie te verrekenen. Hierover zullen met verzekeraars afspraken worden gemaakt.

15. Bovenstaande geschiedt mede met het oog op het terugdringen van het aantal onverzekerden en wanbetalers.

Cure

16. De ruimte voor vrije prijsvorming in de ziekenhuizen (cure) is thans 10% in de planbare zorg. In 2007 wordt besloten tot een tweede stap naar 20% in 2008, wederom in de planbare zorg. Verdere stappen met vrije prijsvorming in de planbare zorg zijn alleen mogelijk na zorgvuldige evaluatie van voorafgaande stappen op basis van kwaliteit en toegankelijkheid. De onafhankelijke Zorgautoriteit kan bij de beoordeling hiervan een belangrijke rol spelen.

17. Op korte termijn zullen de betrokken partijen een gezamenlijk plan om het DBC-stelsel te vereenvoudigen uitvoeren.

18. Voor het niet vrijgegeven deel van de ziekenhuiszorg dat zich leent voor onderhandelingen over de DBC-prijzen zal in de tussentijd – om een betere prijs-kwaliteitverhouding en efficiënter werken uit te lokken – het instrument van maatstafconcurrentie worden gehanteerd.

19. Een aantal andere maatregelen zal tevens getroffen worden teneinde de kostenontwikkeling in de cure te beheersen en ontwikkeling richting best practices te stimuleren. De DBC-prijzen in het planbare deel van de ziekenhuiszorg, zullen betrekking hebben op alle kosten die in het ziekenhuis gemaakt worden, inclusief de kapitaalkosten. Ziekenhuizen kunnen dan ook vrij beslissen over investeringen en gaan daarmee financieel risico lopen over de betreffende kosten van kapitaal.

Het tempo waarin ziekenhuizen daadwerkelijk steeds meer financieel risico gaan lopen, wordt afgestemd op de initiële herverdelingseffecten van de overgang naar een andere bekostiging.

20. De risicodragendheid van verzekeraars voor de uitgaven aan ziekenhuiszorg wordt vergroot. De systematiek van de nacalculatie zal daarop worden aangepast.

21. De kostenbesparingen die uit bovenstaande voortvloeien, worden aan de burgers teruggegeven door middel van premieverlaging.

22. De toepassing van ICT wordt met urgentie bevorderd. Nadruk ligt op een spoedige introductie van het elektronisch patiëntendossier, uiterlijk in te voeren 2009, en het elektronisch medicatiedossier.

Care

23. Er komen extra middelen beschikbaar voor de verpleeghuiszorg.

24. De AWBZ-zorg (met name verpleeghuizen, ouderenzorg, gehandicaptenzorg) leent zich naar haar aard niet voor vrije prijsvorming en commerciële concurrentie.

25. Wel is het hard nodig om langs velerlei wegen te blijven streven naar een lagere werkdruk, minder bureaucratie, een grotere doelmatigheid en een sterkere positie van de zorgconsument. Met het oog daarop worden de volgende ontwikkelingen bevorderd:

26. Het kabinet zal in dialoog met het veld de ontwikkeling van nieuwe concepten in de care onderzoeken, bevorderen en belonen. Sleutelwoorden zijn daarbij kleinschaligheid, inbedding in wijken en buurten, ontbureaucratisering en ruimte voor de professional.

27. In het licht van de noodzaak en wenselijkheid verder in te spelen op de toenemende diversiteit van woon- en zorgbehoeften, met name bij ouderen, zal het financieel scheiden van wonen en zorg verder worden bevorderd.

28. Eventuele hieruit voortvloeiende kostenbesparingen worden voor de helft teruggegeven in lagere premies en voor de andere helft geherinvesteerd in de zorg.

29. Er zal ruimte worden geboden voor ondernemerschap en privaat kapitaal, bij voorkeur langs de weg van de maatschappelijke onderneming. Nieuwe toetreders moeten niet onnodig worden belemmerd. Toetsing vindt primair plaats op basis van kwaliteit en toegankelijkheid.

30. Vooralsnog zullen geen verdere stappen worden gezet in het traject van WMO en AWBZ.

De WMO moet gemeenten de mogelijkheid bieden om met een maatwerkbenadering maatschappelijke participatie van burgers te stimuleren in combinatie met het bieden van specifieke hulp.

31. In de periode 2008–2011 wordt ook een aantal maatregelen getroffen die op termijn tot verdere kostenbesparingen in de zorg (cure en care) zullen leiden. Deze zullen deels ten goede komen aan de kwaliteit van de zorg, deels worden teruggegeven aan burgers door middel van lagere premies.

Medische ethiek

32. In het licht van de evaluatie van de Wet Afbreking Zwangerschap wordt vastgehouden aan handhaving van de wettelijke zorgvuldigheidsnormen, waaraan een evenwicht ten grondslag ligt tussen de rechtsbescherming waarop ongeboren menselijk leven aanspraak heeft en het recht van de vrouw op een passende, op elk individueel geval afgestemde hulpverlening bij een door haar ongewenste zwangerschap (memorie van toelichting).

De overtijdbehandeling komt onder de WAZ te vallen. De vaste beraadtermijn van vijf dagen blijft gehandhaafd, maar wordt variabel voor de overtijdbehandeling (tot en met de 16e dag). In samenwerking met de betrokken beroepsgroepen en organisaties zal – conform de aanbeveling van de evaluatiecommissie – worden gewerkt aan verdere protocollering van het besluitvormingsproces, zal er via (anonieme) registratie in de komende kabinetsperiode vervolgonderzoek worden gedaan naar de aard van de noodsituatie en wordt onderzoek gestart naar de psychosociale gevolgen van abortus-provocatus.

33. Het kabinet zal met een samenhangend pakket van positieve maatregelen komen, gericht op het bieden van alternatieven voor afbreking van de zwangerschap; gedacht kan worden aan verruiming van adoptiemogelijkheden, hulpverlening en begeleiding, en ondersteuning van initiatieven gericht op opvang van ongewenst zwangere tieners.

34. Goede seksuele voorlichting is van belang om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Ouders dragen daarvoor verantwoordelijkheid, maar ook scholen mogen gevraagd worden daaraan een bijdrage te leveren. Bijzondere aandacht zal worden gegeven aan voorlichting aan doelgroepen zoals zowel allochtone vrouwen en meisjes als allochtone mannen en jongens.

35. In deze kabinetsperiode zal met betrekking tot levensbeëindiging op verzoek niet worden overgegaan tot wijziging van de regelgeving of het toestaan van experimenten (bijv. de pil van Drion). Er zal worden geïnvesteerd in verbetering en (financiële) versterking van de palliatieve zorg, zowel in de opleiding als in de zorgverlening in verpleeghuizen, hospices en thuis. Ondersteuning van vrijwilligers is van belang.

36. Het – perspectiefrijke – onderzoek naar behandelingsmogelijkheden met gebruikmaking van (volwassen) lichaamsstamcellen wordt krachtig gestimuleerd. Tijdens de komende kabinetsperiode zal het verbod op het speciaal tot stand brengen en gebruiken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van zwangerschap, worden gehandhaafd.

Immigratiebeleid

1. Uitgangspunt is een rechtvaardig en humanitair asielbeleid en een effectieve uitvoering (inclusief terugkeer) van de Vreemdelingenwet 2000

2. De procedure toelating van de nieuwe Vreemdelingenwet wordt verbeterd (mede in het licht van de aanbevelingen van de commissie Scheltema) en versneld en daarbij wordt in het bijzonder de regeling van de 48-uursprocedure verbeterd zodat deze zonodig verlengd kan worden om vertraging te voorkomen.

3. Er zal op korte termijn een studie over het zoveel mogelijk beperken van herhaalde asielaanvragen worden verricht. Daarbij wordt de mogelijkheid verkend dat later ingetreden beletselen op grond van artikel 3 EVRM en andere niet verwijtbare omstandigheden zonder herhaalde aanvraag in het kader van een lopende procedure kunnen worden beoordeeld.

4. Voor het verkrijgen van het Nederlanderschap op de Nederlandse Antillen en in Aruba is ook kennis van de Nederlandse taal een vereiste.

5. Het quotum voor zogenoemde uitgenodigde vluchtelingen zal na 2007 eveneens worden vastgesteld op 500 personen per jaar gemiddeld. Het kabinet zal bevorderen dat het quotum ten volle wordt benut.

6. Om op korte termijn de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet af te wikkelen komt er een regeling in het kader waarvan ambtshalve een verblijfvergunning wordt verleend aan personen die aan de volgende objectieve criteria voldoen:

a. een eerste asielaanvrage ingediend voor 1 april 2001;

b. ten aanzien van wie geen contractindicaties om reden van criminaliteit (criteria voor ongewenst verklaring) of oorlogsmisdrijven bestaan;

c. voor 13 december 2006 in opvang van het project terugkeer verkeerden (oorspronkelijk project en zij-instroom) en alsnog in procedure waren verwikkeld onderscheidenlijk nog niet waren uitgestroomd, dan wel;

d. op dat moment Nederland niet verlaten hadden of daaruit verwijderd waren en blijkens een uitdrukkelijke verklaring van de burgemeester van een gemeente daar bekend waren en aantoonbaar sinds begin 2006 verbleven in het kader van noodopvang (zoals gedefinieerd in het kader van het project terugkeer) dan wel daarin terecht zijn gekomen in de loop van 2006 in onmiddellijke aansluiting op hun uitstroom uit het project terugkeer bedoeld onder c, dan wel;

e. op grond van de oude vreemdelingenwet in het kader van het categoriale beschermingsbeleid of op medische gronden een tijdelijke verblijfsvergunning hadden verkregen, welke nog niet was ingetrokken op 13 december 2006.

  Deze regeling is gekoppeld aan de volgende afspraken:

a. Juridische verankering die beroep op vergelijkbaarheid van andere gevallen en hernieuwde instroom van MOB-ers uitsluit.

b. Overeenstemming bereiken met VNG over huisvesting en integratie van de toegelaten personen alsmede over het verlenen van medewerking aan uitvoering van de Vw 2000 inclusief terugkeer.

c. Overeenstemming met de VNG over het niet verlenen van opvang voor asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn onder het regime van de vreemdelingenwet alsmede voor personen die niet onder bovenvermelde regeling vallen.

d. Toelatingsprocedure asiel verbeteren naar aanleiding van evaluatie Vreemdelingenwet 2000.

e. Nieuwe achterstanden met kracht tegengaan.

9. De Dienst Terugkeer en Vertrek begint in overeenstemming met de planning in de eerste helft van 2007 met zijn werkzaamheden.

Financieel kader 2008–2011

De doelstelling is een verbetering van het structureel begrotingstekort in 2007 van – 0,2% BBP naar een structureel overschot in 2011 + 1,0% BBP (= feitelijk overschot van + 1,1%). De investeringsagenda beloopt 10 miljard euro, waarvan 3 miljard lastenverlichting en 7 miljard intensiveringen voor de zes pijlers.

Daarvoor zijn in het bijzonder door de lasten op milieuvervuiling te verhogen en door meer efficiency, 8½ miljard aan besparingen bereikt. Aan de betaalbaarheid van de collectieve voorzieningen voor de toekomst wordt een substantiële bijdrage geleverd.

Het Financieel kader is gebaseerd op de huidige begrotingsspelregels bij een trendmatige raming van de economische groei van 2%1 (het gemiddelde van de potentiële groeiraming van 2¼% en de behoedzame groeiraming van 1¾%).

De zogenoemde signaalwaarde (waarbij in het kader van de EMU maatregelen worden genomen bij onverhoopte tegenvallers) wordt aangescherpt tot – 2%.

1. Algemeen

a. Het budgettaire beleid creëert de randvoorwaarden om maatschappelijke ambities, nu en in de toekomst, te kunnen verwezenlijken. Het vormt daarmee tevens de basis voor de investeringsagenda die wordt uitgewerkt in de begrotingen 2008–2011.

b. Uitgangspunten bij het budgettaire beleid zijn toekomstbestendigheid, economische stabiliteit, verbetering structurele groei, bestuurlijke rust, duidelijkheid vooraf en eenvoud. Door deze zekerheden wordt ook bijgedragen aan vertrouwen van burgers en bedrijven in de door de overheid gevoerde politiek.

c. Er wordt voortgebouwd op de budgettaire regels die de afgelopen 12 jaar zijn ontwikkeld. Net als bij afgelopen kabinetsperiodes worden daarbij enkele kleinere verbeteringen voorgesteld.

d. Bij de timing van de uitgaven en lasten binnen de kabinetsperiode wordt er rekening mee gehouden dat het kabinet in een conjunctureel relatief gunstige situatie start.

e. Uitgangspunt voor de aanwending van middelen die vrijkomen uit ombuigingen en lastenverschuiving is het investeren in economische groei, arbeidsparticipatie, sociale samenhang en duurzaamheid gericht op versterking van economische groei en structuur binnen het kader van een evenwichtig koopkrachtbeeld.

2. Budgettaire doelstellingen

a. Uitgangspunt is een feitelijk overschot van 1,1% in 2011, en een raming van de economische groei van 2%, waarbij gestreefd wordt ieder jaar het EMU-saldo te verbeteren ten opzichte van voorgaand jaar.

b. Daarnaast zal een zodanig beleid worden ingezet dat maatregelen ook na 2011 bijdragen aan het opvangen van de kosten van vergrijzing. Uitgangspunt is om op die wijze een derde van het zogenoemde houdbaarheidstekort op te vangen. In drie periodes, dat wil zeggen voor 2020, worden dan houdbare overheidsfinanciën bereikt.

3. Uitgavenkader

Conform de huidige praktijk zullen (reële) uitgavenkaders worden opgesteld voor de rijksbegroting, sociale zekerheid en zorg. Rente-uitgaven zullen buiten de kaders worden gehouden omdat het kader hierdoor minder cyclisch wordt en omdat rentemeevallers dan automatisch aan de toekomstbestendigheid van de overheidsfinanciën bijdragen.

4. Lastenkader

a. Eveneens wordt een lastenkader opgesteld. Hier werken de automatische stabilisatoren.

b. Uitgangspunt voor het lastenkader is dat zowel burgers als bedrijven1 minimaal gevrijwaard blijven van per saldo2 lastenverzwaringen (ten opzichte van het «basispad»).

c. Binnen de lasten vinden verschuivingen plaats met het oog op vergroening, inkomensontwikkeling en arbeidsparticipatie.

5. Mee- en tegenvallers

a. Meevallers onder het uitgavenkader mogen in principe worden aangewend voor andere uitgaven, rekening houdend met de aard van de meevallers (conjunctureel/structureel) en de aard van de aanwending (tijdelijk/structureel). Tegenvallers in een kader, worden binnen dat kader opgevangen. Voor het uitgavenkader van de rijksbegroting gelden daarenboven de regels budgetdiscipline (noot: rente buiten kader, dus rente meevallers ten gunste van schuldreductie)

b. Aangescherpte signaalwaarde: Bij een tekort van 2% (de vorige kabinetsperiode was deze waarde – 2½%) van het feitelijk EMU-saldo worden de noodzakelijke maatregelen getroffen om een verdere verslechtering van de overheidsfinanciën te voorkomen.

6. Premies werknemersverzekeringen

Uitgangspunt is om lastendekkende premies te realiseren waarbij – met inachtneming van een ook na te streven evenwichtig inkomensbeeld – rekening wordt gehouden met het afbouwen van bestaande vermogenssaldi die uitgaan boven wat nodig is om een redelijke buffer te vormen tegen onverhoopte tegenvallers.

7. FES

a. Ons aardgas is ondergronds vermogen dat moet worden aangewend voor bovengronds vermogen. De huidige FES-criteria en toewijzingsprocedure worden gehandhaafd.

b. De aardgasbaten zullen na 2025 opdrogen, maar Nederland zal ook na 2025 ambities hebben op het gebied van FES-waardige investeringen. Er zal een nieuwe voedings- en uitgavensystematiek worden geformuleerd met meer stabiliteit (vaste voeding) en goede criteria gericht op investeringen die de economische structuur versterken (waarbij overwogen worden: infrastructuur, kennis en innovatie, duurzame energie, waterbeheersing, ruimtelijke investeringen). Een mogelijke invulling is de aardgasbaten aan te wenden voor schuldreductie en met de hieruit voortvloeiende rentevrijval het FES te voeden.

8. Macrobeeld

(in mld euro)2011
Ex ante ruimte bij 2% trendmatige groei8 mld
Lastenverzwaringen2½ mld
Ombuigingen6 mld
Totaal16½ mld
  
Lastenverlichtingen3 mld
Investeringsagenda, waarvan minimaal 500 mln FES waardig7 mld
Ten gunste van EMU-saldo 20116½ mld
Totaal16½ mld
  
Bijdrage aan de lange termijn houdbare financiën en collectieve voorzieningen0,7% BBP
Structureel EMU overschot 20111,0% BBP
Feitelijk EMU-overschot 20111,1% BBP

Het financieel kader wordt op basis van de specificatie (11) uitgewerkt op het niveau van de afzonderlijke begrotingen bij de Miljoenennota 2008. De ombuigingen worden dan toegedeeld aan de begrotingen, de intensiveringen worden nader uitgewerkt in enveloppen op een aanvullende post van de Miljoenennota gereserveerd. Er zal dan worden omschreven onder welke condities en in welk tempo en welke fasering de enveloppen worden vrijgegeven, waarbij gestreefd wordt ieder jaar het EMU-saldo te verbeteren ten opzichte van voorgaand jaar (beginstand 2007: tekort – 0,2% BBP). De lasten zullen in de Miljoenennota 2008 definitief worden ingevuld.

9. Investeringsagenda 2008–2011

 2011
Pijler 1: Nederland in Europa en in de wereld400 miljoen
Pijler 2: een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie1 775 miljoen
Pijler 3: een duurzame leefomgeving900 miljoen
Pijler 4: Sociale samenhang2 500 miljoen
Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect700 miljoen
Pijler 6: Overheid als bondgenoot – een dienstbare publieke sector725 miljoen
  
Enveloppe lastenverlichting voor arbeidsparticipatie1 200 miljoen
Enveloppe lastenverlichting voor economische structuurversterking500 miljoen
Enveloppe lastenverlichting voor kinderen, jeugd en gezin500 miljoen
Enveloppe lastenverlichting voor koopkrachtondersteuning800 miljoen
 10 miljard

10. Lange termijn houdbaarheid van collectieve voorzieningen en van de overheidsfinanciën

Onderstaande maatregelen, gericht op bevorderen van arbeidsparticipatie, een verantwoorde ontwikkeling van de zorg, vernieuwing van zorgconcepten en verbreding van het financieel draagvlak voor collectieve voorzieningen, dragen bij aan de lange termijn houdbaarheid van collectieve voorzieningen en van de overheidsfinanciën.

Lange termijn «Vergrijzingopgave» van 1½ à 2½% BBP (volgens CPB). In deze kabinetsperiode daarvan 1/3e te doen.  
a. Effectievere vormgeving arbeidskorting (EITC, combikorting, etc.)0,10%
b. Aanpassing overdraagbaarheid algemene heffingskorting0,25%
c. Bevordering arbeidsparticipatie 63 jaar en ouder, vergroten houdbaarheid aow0,20%
d. Verantwoorde ontwikkeling zorg en vernieuwing zorgconcepten0,15%
Totaal0,7% BBP

In de hoofdtekst is dit beleid onder de pijlers sociale samenhang en dienstbare publieke sector verwoord, respectievelijk toegelicht.

11. Nadere specificaties – en bijlage

a. Onderverdeling uitgavenintensiveringen per pijler

(in miljarden euro)2011
Pijler 1: een actieve en constructieve rol van Nederland in Europa en in de wereld400 mln
Defensie + vredesoperaties (HGIS)200 mln
Internationale samenwerking (ODA)200 mln
  
Pijler 2: een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie1 775 mln
Onderwijs1 000 mln
Bedrag per leerling MBO25 mln
Innovatie, kennis en onderzoek300 mln
Ondernemerschap200 mln
Infra en (vaar)wegen100 mln
Regionaal economisch beleid (w.o. bereikbaarheid)100 mln
Aandeel Provinciefonds in regionaal economisch beleid50 mln
  
Pijler 3: een duurzame leefomgeving900 mln
Energie500 mln
Water en kust150 mln
Natuur, EHS en vitaal platteland (incl. dierenwelzijn)100 mln
Aandeel Provinciefonds in EHS en vitaal en veelzijdig platteland50 mln
Openbaar vervoer100 mln
  
Pijler 4: Sociale samenhang2 500 mln
Investeren in wijkaanpak*400 mln
Integratie200 mln
Participatie arbeid, onderkant arbeidsmarkt, armoedebeleid280 mln
Kinderopvang700 mln
WAO – WIA520 mln
Jeugd en Gezin400 mln
  
Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect700 mln
Capaciteit veiligheidsketen400 mln
Preventie c.a. (w.o. campussen)150 mln
Aandeel Gemeentefonds in lokale veiligheid150 mln
  
Pijler 6: Overheid als bondgenoot – een dienstbare publieke sector725 mln
Zorg (pakket, verpleeghuizen)500 mln
Publieke omroep (inclusief media educatie)100 mln
Cultuur en monumenten100 mln
Sport20 mln
Overig Gemeentefonds en Provinciefonds*5 mln
 7 mld

* Het totale aandeel op grond van de evenredigheidssystematiek is ongeveer 0,65 mld. Met de gemeenten zullen bestuurlijke afspraken worden gemaakt over de inzet van deze intensivering langs de in de tabel opgenomen lijnen.

b. Uitgavenombuigingen en lastenverzwaringen

(in miljarden euro)2011
Efficiency Rijksdienst10,75
Af: flankerend beleid, investeringen, algemeen regeringsbeleid– 0,16
Efficiency uitvoering SZ en re-integratiebudget0,48
WW-premiedifferentiatie (middel)grote ondernemingen (volume effect)0,10
Beheersing zorgkosten (BKZ; zie hoofdtekst)0,50
Overhevelen TBU naar WMO20,40
Beperken subsidies0,25
Inlopen vermogensoverschotten provincies30,20
Woningbouwcorporaties ten behoeve van wijkaanpak40,75
Bijstand vanaf 27 jaar50,25
Aanpak fraude, verhogen boetes, alimentatieverhaal0,34
Verkoop gebouwen en gronden domeinen en defensie60,20
Diversen efficiency70,62
Dekking boedelbrief Financiën80,81
Evenredig aandeel Gemeentefonds en Provinciefonds90,55
Vliegticketbelasting (exclusief transfer)0,35
Milieudifferentiatie BPM schoon en zuinig0,15
Taakstellende verhoging milieuonvriendelijke energie en brandstof0,35
Verpakkingenbelasting0,25
Verhoging accijns op alcohol en tabak0,20
BTW kermissen e.a. attracties van verlaagd naar normaal niveau0,10
Constant houden algemene heffingskorting1,20
Totaal

1 Conform SGO voorstel (met programma SG die aan MP en vice MP’s rapporteert), inclusief flankerend beleid en investeringen (daalt structureel naar 0, zodat structurele opbrengst per saldo stijg naar mld). In het SGO voorstel zijn OM, ZM en GW uitgezonderd alsmede de niet tot rijksdienst en ZBO’s behorende sectoren als onderwijsinstellingen.

2 In MLO definitie van CPB een lastenschuif. Zie aansluittabel.

3 Meerjarig incidentele opbrengst, bijvoorkeur via bestuurlijke afspraak aan te wenden voor investeringen in EHS, vitaal platteland en bereikbaarheid.

4 Vormgeving nader te bezien; in afwachting daarvan wordt een heffing verondersteld (en daardoor in CPB-termen een MLO-relevante mutatie; zie aansluittabel).

5 Dit impliceert dat jonge mensen werken of leren. Deze besparing is netto, dus na aftrek van (extra) kosten voor leren en inkomensvoorzieningen.

6 Een meerjarig incidentele opbrengst waartegenover de intensiveringen bij pijler 1 eveneens beperkt blijven tot en met 2011.

7 Optelling van een reeks aan concrete maatregelen. Zie bijlage.

8 De minister van Financiën heeft op verzoek van de informateur aan de fracties bekend gemaakt welke onvermijdelijke budgettaire uitgaven nog niet zijn gedekt. Het Centraal Planbureau heeft deze tegenvallers opgenomen in zijn budgettaire beeld. Het – taakstellend – oplossen door de ministeries van hun eigen tegenvallers, levert daardoor een besparing op. Ministers/ministeries mogen de ter dekking van de boedelbrief benodigde besparingen niet in minder brengen van de intensivering voor de zes pijlers uit dit coalitieakkoord.

9 Tegenover dit evenredig aandeel in de ombuigingen, conform de «trap op, trap af systematiek», staat ook bij de intensiveringen een evenredig aandeel voor het Gemeentefonds en voor het Provinciefonds. Deze zijn tentatief toegedeeld.

BIJLAGE

Afgesproken specificatie van het financieel kader van het coalitieakkoord 2008–2011

(in mln €)20072008200920102011struct
Ombuigingen      
Efficiency Rijksdienst (SGO voorstel)      
a. Efficiency 5% rijk, zbo’s en hoge colleges – 41– 82– 162– 315– 315
b. Beleidskernen departementen (gericht) – 19– 38– 75– 150– 150
c. Kennisfunctie en adviesraden – 2– 4– 8– 15– 15
d. Staf en ondersteuning ministeries – 8– 17– 35– 70– 70
e. Inspecties en toezicht – 8– 17– 35– 70– 70
f. Uitvoering van beleid – 15– 30– 60– 130– 130
g. Flankerend beleid, aanpassingskosten en ICT25751001501500
i. Coordinatie algemeen regeringsbeleid (az)5101010105
Efficiency uitvoering SZ/re-integratie      
a. Prestatieplannen CWI/UWV/genmeenten (cf pt 9/10 p 25) 50– 74– 136– 180– 190
b. Korting flexibel re-integratiebudget gemeenten – 50– 100– 200– 300– 300
WW premiedifferentiatie – 100– 100– 100– 100– 100
Beheersing zorgkosten (BKZ) – 500– 500– 500– 500– 500
Overhevelen TBU naar WMO – 400– 400– 400– 400– 400
Beperken subsidies – 62– 125– 250– 250– 250
Inlopen vermogensoverschotten provincies tbv EHS3 – 200– 200– 200– 200 
Woningbouwcorporaties tbv wijken2 – 750– 750– 750– 750– 750
Bijstand vanaf 27 jaar 0– 95– 220– 250– 250
Aanpak fraude, verhogen boetes, aliment.      
Beleidsmatige verhoging boeten en transacties – 90– 90– 90– 90– 90
Alimentatie: verhaal werkgever – 20– 40– 40– 40– 40
Intensivering fraudebestrijding door koppeling bestanden en meer veiligheid  – 30– 60– 110– 110
Boetebeleid: naar high trust (o.a. Nma, Opta) – 25– 50– 75– 100– 100
Verkoop gebouwen en gronden domeinen en defensie3 – 120– 120– 200– 2000
Fusieprikkels VO – 28– 84– 84– 84– 84
Samenwerking bedrijfsvoering politie – 25– 50– 75– 100– 100
Teldatum MBO – 52– 155– 155– 155– 155
Profijtbeginsel cultuur – 15– 20– 35– 50– 50
Meerpersoonscelgebruik – 25– 50– 50– 50– 50
Dekking Boedelbrief Financien– 827– 667– 694– 743– 808– 808
BDU uitkering indexeren op 1% ipv 2% – 80– 80– 80– 80– 80
Verzekeringsstelsel rechtsbijstand – 25– 50– 50– 50– 50
Rente op nieuwe projecten op 6,5% – 50– 50– 50– 50– 50
Evenredig aandeel GF/PF – 350– 400– 500– 550– 450
Totaal– 797– 3 592– 4 385– 5 258– 6 037– 5 702

1 Ten behoeve van meerjarige incidentele investeringen EHS en vitaal platteland, energie en regionale bereikbaarheid. Communicerend vat.

2 Convenant met als communicerend vat even hoge (meerjarig incidentele) intensiveringen voor de wjkaanpak. Indien geen convenant, dan structurele heffing.

3 Ten behoeve van (meerjarig incidentele) invensteringen defensie (communicerend vat)

(in mln €)20072008200920102011struct
Intensiveringen      
Pijler 1: actieve en contstructieve rol van Nederrland in Europa en in de wereld      
Defensie + vredesoperaties (HGIS) 501001502000
Internationale samenwerking (ODA) 501001502000
  1002003004000
Pijler 2: innovatieve, concurrerende en ondernemende economie      
Onderwijs 2505007501 0001 000
Bedrag per leerling MBO 825252525
Innovatie, kennis en onderzoek 75150225300300
Ondernemerschap 5075100200200
Infra en wegen 255075100100
Regionaal economisch beleid (w.o. bereikbaarheid) 255075100100
Aandeel PF in regionaal economisch beleid 02525500
  4338751 2751 7751 725
Pijler 3: een duurzame leefomgeving      
Energie 125250375500500
Water en kust 5075100150150
Natuur, EHS en vitaal platteland (incl dierenwelzijn) 255075100100
Aandeel PF in EHS en vitaal platteland 152035500
Openbaar Vervoer 255075100100
  240445660900850
Pijler 4: sociale samenhang      
Investeren in wijkaanpak via GF 1002003004000
Integratie 50100150200200
Participatie arbeid, onderkand arbeidsmarkt en armoedebeleid 1575215280280
Kinderopvang 175350525700700
WAO – WIA – brugbanen680665655565520375
Jeugd en Gezin 100200300400400
  1 1051 5802 0552 5001 955
Pijler 5: veiligheid, stabiliteit en respect      
Capaciteit veiligheidsketen 100200300400400
Preventie c.a. (w.o. campussen) 5075100150150
Aandeel GF in lokale veiligheid (w.o. buurtbudgetten) 50751001500
  200350500700550
Pijler 6: overheid als bondgenoot en een dienstbare publieke sector      
Zorg (pakket, verpleeghuizen) 500500500500500
Publieke omroep (inclusief media educatie) 505050100100
Cultuur en monumenten 255075100100
Sport 1020202020
Overig GF/PF 00050
  585620645725720
       
Totaal6802 6634 0705 4357 0005 800
w.v. aandeel GF/PF 1653204606550
(in mln €)20072008200920102011struct
Lastenverzwaringen      
Vliegticketbelasting (exclusief transfer) – 350– 350– 350– 350– 350
Milieudifferentiatie BPM schoon en zuinig – 150– 150– 150– 150– 150
Taakstellende verhoging milieuonvr. energie – 350– 350– 350– 350– 350
Verpakkingenbelasting – 250– 250– 250– 250– 250
Accijns alcohol en tabak – 200– 200– 200– 200– 200
BTW kermissen e.a. attracties – 100– 100– 100– 100– 100
Bevriezen algemene heffingskorting – 300– 600– 900– 1 200– 1 200
Totaal0– 1 700– 2 000– 2 300– 2 600– 2 600
       
Lastenverlichtingen      
Enveloppe arbeidsparticipatie  3006001 2001 200
Enveloppe economische structuur versterking  125250500500
Enveloppe kinderen, jeugd en gezin  125250500500
Enveloppe koopkracht, inclusief huur- en zorgtoeslag  200400800800
Totaal007501 5003 0003 000
       
Saldo belastend/ontlastend– 117– 2 629– 1 565– 6231 363498

XNoot
1

Deze vrijstelling correspondeert met een inkomen voor het 65ste jaar van ongeveer 38 000 euro (voor gehuwden) en 43 000 euro (voor alleenstaanden).

XNoot
2

Dit inkomen van 31 000 euro stemt overeen met de inkomensgrens van een aanvullend pensioen van 18 000 euro l plus AOW.

XNoot
1

De vorige kabinetsperiode was de groeira- ming in het hoofdlijnenakkoord 2¼%.

XNoot
1

Mocht door de EU de rente- en of R&D-box uit Werken aan winst niet doorgaan, dan blijft dit bedrag voor bedrijven beschikbaar.

XNoot
2

Woningbouwcorporaties en de verschuiving van de TBU naar de WMO worden hierbij bui- ten beschouwing gelaten.

Naar boven