30 885 XI
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2006 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 december 2006

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Kan de regering de Kamer voor de jaren 2000 tot en met 2006 een overzicht geven van de ramingen voor de uitgaven huursubsidie/huurtoeslag?

Voor het antwoord op vraag 1 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.

2

Kan de regering de Kamer voor de jaren 2000 tot en met 2006 een overzicht geven van de bijstellingen en de uiteindelijke uitgaven huursubsidie/huurtoeslag en daarbij per jaar de reden geven voor de bijstellingen zoals het aantal aanvragers, de inkomensontwikkeling en de huurontwikkeling?

Onderstaand overzicht geeft voor de jaren 2000 tot en met 2006 een beeld van de ramingen, de uiteindelijke uitgaven en de tussentijdse bijstellingen, verwerkt in de suppletore begrotingen, voor huursubsidie en huurtoeslag.

Uitgaven huursubsidie en huurtoeslag, afgerond op € 1 mln

 2000200120022003200420052006
Ramingen ontwerpbegroting1 4511 4961 7291 4931 6021 5611 902
Ramingsbijstellingen, verwerkt in suppletore begrotingen– 2– 79313668135201*
Gerealiseerde uitgaven1 4491 4891 8221 6291 6701 6962 103

* De totale uitgaven 2006 zijn thans nog niet bekend zij; vermeld is de stand 2e suppletore begroting 2006

In 2000 en 2001 zijn de ramingen in zeer beperkte mate onderschreden; een specifieke oorzaak hiervoor is niet aan te geven.

Voor de jaren 2002–2005 waren de redenen voor de ramingsbijstellingen als volgt.

In 2002 zijn de gerealiseerde uitgaven onder meer hoger uitgevallen als gevolg van de gemoderniseerde uitvoeringswijze van de huursubsidie (het Eos-programma). Hierdoor vond een versnelling van de uitgaven plaats door maandelijks vooraf in plaats van maandelijks achteraf te betalen. Tevens was sprake van een hoger aantal (eerste) aanvragen, een hogere gemiddelde bijdrage en nabetalingen over eerdere subsidietijdvakken.

In 2003 betrof de toename van het huursubsidiebudget met name het saldo van een groter dan verwachte toename van eerste aanvragers als gevolg van tegenvallende economische ontwikkelingen, de huurstijging als gevolg van de hogere gemiddelde inflatie en het uitstellen van het project T-biljetten (ad € 40 mln) naar 2004.

In 2004 zijn de uitgaven met afgerond € 68 mln overschreden als gevolg van een hogere volumeontwikkeling van het aantal positieve toekenningen in de tijdvakken 2003–2004 en 2004–2005, door een achterblijvende inkomensontwikkeling voor met name huishoudens met bovenminimale inkomens en door een voor de burger gunstige invulling van de «kan-bepaling» (namelijk met de bijstandontwikkeling te weten 1,8%).

In 2005 was sprake van een overschrijding van afgerond € 135 mln als gevolg van een hogere volumeontwikkeling van het aantal positieve toekenningen, een achterblijvende inkomensontwikkeling voor met name huishoudens met een laag inkomen en de invulling van de «kan-bepaling» (normhuren geïndexeerd met het percentage van de bijstandsontwikkeling, te weten min 0,6%).

Samengevat, de belangrijkste oorzaken van de overschrijdingen in 2002 en 2003 zijn respectievelijk omvangrijke wijzigingen in het uitvoeringsbeleid (Eos-programma) en de conjunctuuromslag van 2001 en 2002, die gevolgen heeft gehad voor de subsidiejaren 2002/2003 en 2003/2004. De overschrijdingen in 2004 en 2005 zijn in belangrijke mate veroorzaakt door de voor de burger gunstige invulling van de «kan-bepaling».

Voor de bijstelling van de raming 2006 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 10.

3

De ramingen voor de uitgaven komen vaak niet overeen met de werkelijke uitgaven. Waarop baseert de regering de verwachting dat de raming voor 2007 wel dicht in de buurt van de werkelijkheid komt?

In de periode 2002 tot en met 2006 heeft een aantal wijzigingen plaatsgevonden die moeilijk te voorziene effecten hebben gehad. Te noemen zijn de conjunctuuromslag vanaf 2001/2002 en de wijzigingen van uitvoeringsbeleid in 2002 en 2006. Daarnaast heeft tweemaal een tussentijdse beleidswijziging plaatsgevonden ten aanzien van de ontwikkeling van de eigen bijdrage voor de huurder (de zogeheten «kan-bepaling») die budgettaire dekking vergde waarin in de ontwerpbegrotingen van 2004 respectievelijk 2005 niet was voorzien.

De intensiteit van een conjunctuuromslag en de hoe die specifiek voor de doelgroep van de huursubsidie uitpakt vormen moeilijk te ramen ontwikkelingen. De conjunctuuromslag heeft tot onverwachte uitgaven geleid met name in 2002, 2003 en 2004.

In 2002 werd het Eos-programma (modernisering van de uitvoering huursubsidie) ingevoerd. Bij deze wijziging is de huursubsidie in de publiciteit gekomen, hetgeen een onverwacht groot effect gehad op het gebruik van de regeling. Een soortgelijke wijziging heeft zich voorgedaan in 2006, toen de uitvoering van de huurtoeslag is overgegaan naar de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de nieuwe Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.

In 2004 en 2005 leidden de tussentijdse beleidswijzigingen ten aanzien van de voor de burger gunstige invulling van de «kan-bepaling» tot extra uitgaven, waarin in de ontwerpbegrotingen niet was voorzien.

Voor 2007 wordt geen conjunctuuromslag noch een drastische wijziging in de uitvoering van de regeling verwacht. Wel wordt vooralsnog rekening gehouden dat de overschrijding van de uitgaven in 2006 voor een groot deel van structurele aard is. Over de invulling van de «kan-bepaling» per 1 juli 2007 moet nog besluitvorming plaatsvinden; deze wordt te zijner tijd ter kennis van de Tweede Kamer gebracht. Dit kan leiden tot extra uitgaven, waarin in de ontwerpbegroting 2007 niet is voorzien.

4

Waar is in de Najaarsnota het voorstel van het kabinet verwerkt om de om de Interimwet betaalbaarheidsheffing huurwoningen zo te wijzigen, dat van de heffing over het jaar 2006 ad € 154 miljoen wordt afgezien?

In de 2e suppletore begroting 2006 is in de tabel op pagina 8 bij de ontvangsten (laatste regel van de tabel) een verlaging van de raming van € 163 mln verwerkt. Deze mutatie betreft met name een intertemporele mutatie van 2006 naar 2007 van € 154 mln in verband met het niet meer in 2006 ontvangen van heffingen op grond van de Interimwet betaalbaarheidsheffing huurwoningen.

Deze intertemporele mutatie is ook al verwerkt in de ontwerpbegroting 2007 (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XI, nr. 2), in de tabel op pagina 129.

Daar wil ik aan toevoegen wat ik ook reeds in mijn brief van 24 november jl. (Kamerstukken I, 2006–2007, 30 410) heb aangegeven: «.........wil het kabinet in de eerste maanden van het volgende jaar een voorstel tot wijziging van de Interimwet betaalbaarheidsheffing huurwoningen indienen, dat er toe strekt dat van de heffing over het jaar 2006 ten bedrage van 154 miljoen euro wordt afgezien, omdat dit al te zeer een werking met terugwerkende kracht in zou houden.»

Dit zal alsdan begrotingstechnisch worden verwerkt in de 1e suppletore begroting 2007. Deze ontwikkeling was nog niet bekend ten tijde van het opstellen van de Najaarsnota en 2e suppletore begroting 2006.

5

Betekenen de hogere uitgaven voor de huurtoeslag dat de betaalbaarheidsheffing bij de corporatiesector hoger zal uitvallen? Zo ja, hoeveel hoger? Is hierover al gesproken met de sector? Zo ja, Wat is er besproken? Heeft de regering reden om aan te nemen dat corporaties niet in een hogere aanslag zullen voorzien?

In het wetsvoorstel inzake de betaalbaarheidsheffing is geen directe koppeling gelegd tussen de opbrengsten van de heffing en de hoogte van de uitgaven voor huurtoeslag. Wel is er een koppeling gelegd tussen de opbrengsten van de heffing en de procentuele toename van de huurprijzen van de aan huurtoeslagontvangers verhuurde woningen. Er zou op grond van de gerealiseerde huurstijgingen voor huurtoeslagontvangers in 2006 hoogstwaarschijnlijk geen aanleiding zijn geweest tot een opwaartse bijstelling van de Betaalbaarheidsheffing in 2006.

Voor nadere achtergronden en oorzaken van de hogere uitgaven voor de huurtoeslag wordt verwezen naar vraag 10.

6

Hoe staat het met de vorderingen op teveel betaalde huurtoeslag/huursubsidie? Welke bedragen staan nog uit? Hoe groot acht de regering de kans dat dit bedrag nog geïnd zal worden? Moet een deel van dit bedrag als oninbaar worden beschouwd?

Huurtoeslag

De actuele stand is dat thans een kleine 29 000 vorderingen op teveel uitbetaalde huurtoeslag openstaan. Het gaat om een in te vorderen bedrag van in totaal € 6,2 miljoen. De verwachting bestaat dat een groot deel van deze vorderingen alsnog geïnd kan worden. De Belastingdienst heeft nog weinig ervaring met de invordering van toeslagen. Ook is de doelgroep voor de huurtoeslag niet gelijk aan die voor de belastingheffing. Hoewel een deel van de vorderingen als oninbaar zal worden beschouwd, is daarom nog geen goede indicatie te geven over de omvang.

Huursubsidie

Het totaal aantal openstaande vorderingen is enerzijds opgebouwd uit 144 000 oude vorderingen met een totaalbedrag van € 88 mln. Anderzijds worden in de jaren 2006 en 2007 circa 43 000 nieuwe vorderingen ingesteld voor een bedrag van in totaal circa € 27 mln. Dit zijn alle vorderingen die betrekking hebben op teveel verstrekte huursubsidie-uitgaven. Van het totale vorderingenbedrag van € 115 mln zal volgens de huidige prognose € 85,8 mln worden ontvangen, waarvan € 31,5 mln in 2006. Deze prognose is in lijn met hetgeen aan de ontvangstenzijde van de begroting van VROM is opgenomen. Het restant dient als oninbaar te worden beschouwd.

7

Kan de regering de Kamer een overzicht geven van de nabetalingen in de periode 2000–2006? Wat is de verklaring voor deze aanzienlijke post bij de Najaarsnota?

Over de periode tot december 2003 zijn geen gegevens bijgehouden van de nabetalingen. Het aantal nabetalingen was gering omdat niet automatisch een nabetaling volgde indien bij de nacontrole van inkomens een lager gecorrigeerd verzamelinkomen of gecorrigeerd belastbaar loon werd vastgesteld. Bij een lager vastgesteld inkomen werd alleen op verzoek van de aanvrager de bijdrage herberekend en volgde een nabetaling indien een hogere bijdrage werd toegekend. Met ingang van december 2003 worden nabetalingen uit nacontroles op inkomens wel ambtshalve uitbetaald en worden gegevens over nabetalingen bijgehouden.

Nabetalingen uit nacontroles van inkomens

Subsidietijdvak2003200420052006Tot. Sub.Tijdvak
2002/20035 258 44018 718 3191 923 529 25 900 288
2003/20042 464 6281 047 73310 192 7803 619 02217 324 164
2004/2005  15 858 98210 078 68325 937 665
1-7-2005/31-12-2006  2 769 44820 262 89323 032 341
Tot. jaar7 723 06819 766 05230 744 73933 960 598 

De overschrijding op de nabetalingen in de Najaarsnota wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de hogere aantallen nabetalingen die resulteren uit de nacontroles van inkomens voor de tijdvakken 2004/2005 en het tweede half jaar van 2005 en door het eerder (in 2006) uitvoeren van inkomenscontroles die in de jaren 2007 tot en met 2009 waren gepland.

De verklaring voor de hogere aantallen nabetalingen in 2006 is dat de Belastingdienst vaker dan verwacht de definitieve inkomens voor de subsidiejaren 2004/2005 en het tweede half jaar van 2005 lager heeft vastgesteld dan de inkomens die zijn gebruikt voor de initiële toekenningen aan aanvragers.

8

De voorjaarsnota stelde dat € 13 miljoen van de hoger dan geraamde uitgaven voor huurtoeslag kon worden verklaard door de «gemiddeld hogere huurontwikkeling». Hoe is dat mogelijk tegen de achtergrond dat volgens de minister-president de huurstijging per 1 juli 2005 1,8% was en daarmee historisch laag was?

De verklaring van de toename van deze uitgaven ligt in het feit dat bij VJN de huurontwikkeling vanaf 2005 gemiddeld hoger wordt geraamd dan eerder bij de ontwerpbegroting 2006. Dit is met name toe te schrijven aan de hogere gerealiseerde inflatie over 2005 dan geraamd. Hierdoor komt in de raming ook het huurniveau vanaf 1 juli 2005 hoger te liggen ten opzichte van een eerdere raming.

Deze bijstelling van de raming laat onverlet dat het niveau van de gerealiseerde huurstijging historisch laag kan worden genoemd.

9

Wat is de reden voor het achterblijven van de woningbouwproductie in verschillende regio’s, leidend tot een «onderschrijding» van € 16 miljoen op het Budget Besluit locatiegebonden subsidie (BLS)? Om welke regio’s gaat het precies en wat is de achtergrond van het nieuwe instrument «Bijdragen stimulering woningproductie»?

Elke woningbouwregio heeft bij het afsluiten van de woningbouwafspraken 2005–2010 een 5-jaars fasering opgenomen in het convenant. Hierin staat voor elk jaar (2005 t/m 2009) het aantal woningen dat men denkt te gaan bouwen, op basis van bouwplannen, afgegeven vergunningen etc. In het eerste jaar (2005) hebben Twente, ROA, Zeeland, Noord-Brabant overig en Limburg meer geproduceerd dan gepland. De overige regio’s hebben in meer of mindere mate minder woningen geproduceerd. De redenen hiervoor zijn verschillend per regio. In mijn brief «Voortgang woningbouwafspraken» (Kamerstuk 27 562, nr. 9), die ik op 9 november jl. aan uw Kamer gestuurd heb, ben ik hier uitgebreid op ingegaan.

Per regio is in het convenant het voor die regio totaal beschikbare BLS-geld opgenomen. Dit gereserveerde BLS-geld is vervolgens op basis van de fasering in de convenanten verdeeld over vijf jaar. Sommige regio’s hebben in 2005 vanwege – bij de geplande fasering – achterblijvende woningproductie beduidend minder BLS-geld ontvangen, andere regio’s hebben voor 2005 meer BLS-geld ontvangen. Daarnaast zijn in 2005 minder woningen in «eigenbouw» gerealiseerd dan geraamd, waardoor daarvoor minder extra BLS-bijdragen zijn verstrekt. In z’n totaliteit heeft dit geleid tot een onderschrijding van € 16 mln.

Op het nieuwe instrument «Bijdragen stimulering woningproductie» worden (incidentele) bijdragen aan lagere overheden, gericht op het bevorderen van de woningproductie, begroot en verantwoord. In de 2e suppletore begroting is een mutatie verwerkt die betrekking heeft op een toezegging aan de gemeente Almere om de woningproductie te bevorderen.

10

Wat zijn de achtergronden en oorzaken voor de geraamde overschrijdingen huurtoeslag 2006 van € 121 miljoen?

Een reden voor de overschrijding is in dit stadium niet aan te geven. Een mogelijke oorzaak zou erin kunnen liggen dat door de omvangrijke voorlichtingscampagne rond de invoering van de huurtoeslag meer rechthebbenden gebruik hebben gemaakt van de huurtoeslag. Dit zou een positieve ontwikkeling betekenen in het tegengaan van het niet-gebruik van de toeslag.

De huurtoeslag 2006 is toegekend in de vorm van een voorschot, veelal op basis van verwachtingen die de rechthebbende zelf heeft over zijn persoonlijke situatie en zijn inkomen 2006. Definitieve toekenning vindt in 2007 plaats. Na de definitieve toekenning is een beter oordeel mogelijk over de oorzaak van de overschrijding.

11

Hoe luidt de toelichting op de omvangrijke daling van de ontvangsten op art. 3 van € 163 miljoen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar vraag 4.

12

Welk deel van de overschrijding van de uitvoeringskosten zijn terug te voeren op de invoering van de AWIR?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar vraag 13.

13

Waarom blijft de uitvoering van de oude regelingen langer bij VROM dan gepland? Waarom zijn deze werkzaamheden omvangrijker dan verwacht? Wanneer zijn deze werkzaamheden afgerond? Volgen er nog meer uitgaven voor de uitvoering van de huursubsidie nadat het uitgavenbedrag ad € 19,5 miljoen in 2006 is gerealiseerd? Zijn de werkzaamheden dan wél overgeheveld? Waarom rusten deze kosten op de begroting van het Ministerie van VROM? Het Ministerie van Financiën verzaakt deze kosten toch immers?

De additionele uitvoeringskosten zijn niet benodigd voor de invoering van de AWIR maar om de werkzaamheden bij VROM van oude coderegelingen af te ronden. De uitvoering van de oude regelingen blijft langer bij VROM omdat de geplande overdracht aan de Belastingdienst niet plaats kan vinden. De werkzaamheden zijn omvangrijker dan gedacht omdat er veel meer correspondentie wordt ontvangen van burgers dan gepland. Ook in 2007 zal nog een budget nodig zijn voor de uitvoering van de huursubsidie. Volgens planning zullen de werkzaamheden worden afgerond in de loop van 2007. Van overheveling aan de Belastingdienst zal geen sprake zijn omdat de Belastingdienst heeft aangegeven deze werkzaamheden, in verband met de omvang, niet te kunnen uitvoeren. De kosten samenhangend met de uitvoering van oude coderegelingen worden verantwoord op de begroting van het ministerie van VROM omdat hier de uitvoering plaatsvindt.

14

Waarom wordt de uitputting bij het instrument «klimaatverandering door post-Kyoto-afspraken» ingezet voor kosten van het stoffenbeleid voor SenterNovem? Hoe worden de kosten van het stoffenbeleid normaliter en in de toekomst gedekt?

Zie vraag 16.

15

Wat is de oorzaak van de vertraging bij de Clean Development Mechanism (CDM)-projecten, leidend tot een onderuitputting van € 15 miljoen? Hoe wordt de opgelopen achterstand weggewerkt?

De reden voor de onderuitputting in het kasbudget voor Clean Development Mechanism in 2006 is gelegen in het feit dat de registratie door de CDM Executive Board van CDM-projecten en met name de daaruit te genereren emissiereducties ten opzichte van de verwachtingen is achtergebleven. Een en ander heeft geen gevolgen voor het realiseren van de CDM taakstelling van 67 Mton CO2 eq. Overigens zijn in oktober de eerste gecertificeerde emissiereducties op de Nederlandse rekening in het CDM register van de Verenigde Naties bijgeschreven.

16

Waarom wordt de uitputting van het instrument «Beperken klimaatverandering door post-Kyoto afspraken» ingezet voor kosten van het stoffenbeleid voor SenterNovem? Hoe worden de kosten van het stoffenbeleid normaliter en in de toekomst gedekt?

Abusievelijk is in de tekst stoffenbeleid genoemd in plaats van afvalstoffenbeleid. Het budget voor het afvalstoffenbeleid is aangevuld om tekorten aan te vullen voor incidentele uitgaven op het gebied van automatisering ten behoeve van SenterNovem. Normaliter worden de uitgaven van zowel het stoffenbeleid als het afvalstoffenbeleid bekostigd uit de reguliere middelen van artikel 9.

17

Hoe is het te rijmen dat volgens de begroting onderuitputting van het instrument «Beperken klimaatverandering door post-Kyoto afspraken» het gevolg is van internationale afspraken en de eerste suppletore begroting 2006 VROM aangeeft dat een groot deel van deze post (circa € 10 miljoen) besteed wordt aan het BSIK-project «Klimaat voor Ruimte», dat niet gebonden lijkt te zijn aan internationale afspraken?

Op het genoemde instrument worden de middelen geraamd voor het (veelal internationale) klimaatbeleid op langere termijn. Bij het beschikbaar komen van de FES-middelen voor het BSIK-project «Klimaat voor Ruimte» is er destijds voor gekozen deze niet als een apart instrument op te nemen, maar als onderdeel van het instrument «Beperken klimaatverandering door post-Kyoto afspraken». Dit vooral vanwege het op de lange termijn gerichte karakter van het onderzoek binnen eerdergenoemd BSIK-project. Overigens is het bij eerste suppletore begroting hiervoor toegevoegde bedrag van € 10 mln bij tweede suppletore begroting verlaagd tot € 8 mln, zijnde het bedrag dat in 2006 daadwerkelijk is betaald. De thans gemelde onderuitputting doet zich dan ook met name voor met betrekking tot het overige (en dus wel van internationale afspraken afhankelijke) deel van het budget op dit instrument.

18

Zijn de instrumenten in relatie tot EHS, VHR en ILG, die zijn opgenomen onder het kopje «Bevorderen van gebiedsspecifieke milieumaatregelen in het landelijke gebied», en het budget dat omhoog gaat naar ruim € 13 miljoen, niet typisch instrumenten die in het ILG-budget op de LNV-begroting horen, of taken die juist aan de provincies zijn overgedragen?

In de begroting 2007, waar de € 13 mln is opgenomen, is het overgrote deel van de middelen onder dit artikel (voor de periode 2007 t/m 2011) bestemd voor het verbeteren van de milieukwaliteit voor de VHR-gebieden en de EHS (dat gold overigens ook voor de begroting 2006). Deze gelden worden vanaf 2007 via het ILG ingezet. Deze gelden staan op de begroting van VROM, omdat VROM primaire verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren van de benodigde milieukwaliteit voor de VHR-gebieden en de VHS. Middels de ILG-Bestuursovereenkomsten die eind 2006 worden afgesloten worden afspraken gemaakt over de inzet van deze middelen door de provincies en de daarvoor te leveren prestaties voor de periode 2007–2013. Voor het resterende deel betreft dit artikel vooral de zogenoemde Koopmansgelden (gericht op extensivering van de melkveehouderij). Over de besteding van deze gelden is de TK recent geïnformeerd bij brief van 5 december jl (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV en 29 939, nr. 39). Deze brief omvat onder meer een nadere onderbouwing van het voorstel om € 11,6 mln uit de Koopmansmiddelen te besteden aan kavelruil en herverkaveling als middel in de verdrogingsbestrijding (en deze middelen ook in het ILG in te zetten).

19

Waaruit bestaat het verschil tussen de in de tabel opgenomen € 4,5 miljoen en de in de tekst verantwoorde € 2,7 miljoen voor sanering van verontreinigde bodems?

De budgetverhoging van € 2,7 miljoen is een voortvloeisel uit een in 2005 gerealiseerde begrotingsontvangst in verband met het project Hollandse IJssel. Dit is de reden van speciale vermelding van deze verhoging.

Het verschil van € 1,8 miljoen tussen de toegelichte verhoging en de gerealiseerde verhoging van € 4,5 miljoen wordt veroorzaakt door een groot aantal met name technische mutaties die uiteindelijk tot deze bijstelling leiden. Belangrijkste verklaring voor de budgetverhoging is de uitgavenverhoging die voortvloeit uit de afrekeningen bodemsanering.

20

Waarom wordt het budget voor gebiedsspecifieke maatregelen voor het landelijk gebied gedecimeerd van € 6,6 miljoen naar € 0,7 miljoen in 2006? Voor 2007 staat € 13 miljoen geprogrammeerd. Zal dit wel kunnen worden uitgevoerd? Hoe verhoudt dit zich tot de kortingen dit jaar?

Het relatief lage bedrag in 2006 komt doordat de middelen voor verbetering van de milieukwaliteit voor de VHR-gebieden en de EHS, die in het kader van het Uitvoeringscontract gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied 2005–2006 (UC 2005–2006) en ook al in eerdere Uitvoeringscontracten door VROM zijn toegezegd, zijn overgeheveld naar de begroting van LNV. Dus hoewel er op de VROM-begroting minder middelen beschikbaar zijn, zijn deze wel beschikbaar op de begroting van LNV. Om die reden is er ook geen sprake van een bedreiging voor de uitvoering.

Ter illustratie hoe dit voor het UC 2005–2006 in zijn werk is gegaan het volgende; De bijdrage vanuit VROM ten behoeve van het uitvoeringscontract 2005–2006 bedraagt in totaal 27,2 mln. Dit budget is als volgt verdeeld:

Verplichting 200527,2 mln
Kas 2005 2,2 mln
Kas 2006 5,9 mln
Kas 2007 6,4 mln
Kas 2008 8,5 mln
Kas 2009 4,2 mln

Het verplichtingen- en het kasbudget 2005 zijn bij 2e suppletore begrotingswet 2005 overgeheveld naar de begroting van LNV. De kasbudgetten vanaf 2006 zijn overgeheveld bij 1e suppletore 2006. Het overgehevelde bedrag van € 5,9 mln bij 1e suppletore 2006 verklaart het verschil tussen de in de begroting 2006 opgenomen € 6,6 mln en de in de 2e suppletore begroting genoemde € 0,7 mln.

21

Kan de regering de Kamer een indicatie geven van de activiteiten die in 2006 zijn of nog worden ontplooid in het kader van «Geïntegreerd milieubeleid voor andere overheden» en waarvoor nu per najaarsnota het voorstel wordt gedaan € 36 miljoen toe te voegen aan het budget?

Bij najaarsnota is uit de FES middelen een bedrag van € 38,6 miljoen toegevoegd voor de uitvoering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Deze middelen zijn aan de gemeenten en provincies met knelpunten op het terrein van luchtkwaliteit beschikbaar gesteld. Deze middelen worden ingezet voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Inzet van deze middelen was al eerder voorzien. Het daadwerkelijke moment waarop deze middelen voor VROM beschikbaar zijn gesteld, is bij najaarsnota 2006.

Dit is de belangrijkste mutatie die op dit instrument heeft plaatsgevonden. Naast deze mutatie zijn nog een aantal kleinere wijzigingen doorgevoerd die per saldo tot een vermindering van budget en activiteiten van een bedrag van circa 2,6 miljoen heeft geleid.

22

Wat is de oorzaak van de met eenderde gestegen ontvangsten (€ 89,8 miljoen) op art. 8?

Het verschil van 9,8 mln (in tegenstelling tot de in de vraag gestelde € 89,8 mln) is het resultaat van een paar technische boekingen m.b.t. het beschikbaar krijgen van middelen uit het Fonds Economisch Structuurverbetering (FES) t.b.v. bijvoorbeeld in dit geval het project Luchtkwaliteit. Toegekende middelen uit dat FES fonds behoren zowel op de uitgaven- als ontvangsten kant geboekt te worden. De hier gepresenteerde toename bij de ontvangsten is het resultaat van een opboeking van 48,8 miljoen versus een afboeking van 39,0 mln omdat de aanvankelijk ter beschikking gestelde kasmiddelen in 2006 nog niet helemaal uitgegeven konden worden en doorgeschoven zullen worden naar 2007 en verdere jaren.

23

Er is voor het instrument «Verminderen van geluidhinder» het afgelopen jaar vooral «zacht» beleid ingezet, zoals een publiciteitscampagne (nog gepland), een convenant met verkopers, slepende internationale onderhandelingen over aanscherpen van de normering en tot slot de overstap op stille banden door de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM. Worden hiermee de streefwaarden voor terugdringen van geluidhinder gehaald?

Voor het instrument «verminderen van geluidhinder» is een waaier van beleid ingezet. Onderdeel van deze waaier was de stimulering van de toepassing van stillere banden. De genoemde acties hebben alleen betrekking op dit beleidsonderdeel. Alleen als het complete beleid wordt uitgevoerd kunnen de ambities voor het terugdringen van geluidhinder gehaald worden.

24

Zouden streefwaarden eerder in zicht komen wanneer niet alleen de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM overgaan op stille banden, maar alle overheden geïnstrueerd worden om bij vervanging over te stappen op stille banden, ook met het oog op de «100%-duurzaam-motie» Koopmans/De Krom?

Het halen van de ambities komt uiteraard eerder in zicht indien bij alle overheden stille banden worden toegepast. Los van het feit dat nog niet van alle banden de geluidemissie reproduceerbaar is bepaald, is het niet mogelijk de andere overheden te verplichten tot de toepassing van stillere banden. Met de genoemde motie is de regering verzocht bij 100% van de rijksaankopen en rijksinvesteringen duurzaamheid als zwaarwegend criterium mee te nemen. Dit geldt dus ook voor de andere departementen.

25

Welke effecten worden er van het convenant verwacht?

De effecten van het zogenaamde «stillere banden convenant» zijn ingeschat op een verschuiving van de gemiddelde geluidemissie van de door de convenantpartners verkochte banden met 0,5 dB(A) in twee jaar. De bekendheid van het bestaan van stillere banden en de mogelijkheid deze toe te passen zal bij de consument en de bandenverkopers toenemen.

26

Op welke termijn worden de Europese aanscherpingen van de geluidsnormen voor banden verwacht?

De verwachting is dat voor einde 2007 de Europese Commissie met een voorstel komt voor aanscherping van de normen. Het is echter niet bekend van welke omvang de aanscherping zal zijn en wanneer deze in werking zal treden. De Europese Commissie beschikt over een advies om de geluidsnormen voor banden met 2 tot 6,5 dB(A), afhankelijk van de breedte van de band, uiterlijk in 2012 aan te scherpen.

27

Is er een kosten-batenanalyse gemaakt waarin de kosten van geluidsschermen en fluisterasfalt worden afgewogen tegen een fiscale of financiële prikkel voor de aanschaf van stille banden? Zo ja, welke acties zijn er naar aanleiding van dat onderzoek ondernomen?

Het onderzoek naar de inzet van het financieel instrumentarium bij de stimulering van de toepassing van stille banden heeft onder meer aangetoond dat de inzet van dit instrument hoge administratieve kosten met zich meebrengt. Indien alle verkochte banden met laag BTW tarief zouden kunnen worden verkocht, zijn de kosten om dit BTW-tarief te compenseren qua ordegrootte waarschijnlijk vergelijkbaar met de kosten van de benodigde geluidsschermen. Vooralsnog zijn geen nadere acties ondernomen om het financieel instrumentarium in te zetten

28

De Najaarsnota geeft als reden voor de onderbenutting van het budget voor roetfilters de late beschikbaarheid van filters aan. Is echter niet ook de vormgeving van de regeling die autodealers tot voorfinanciering zou dwingen die het gebruik ervan ontmoedigt en is de ondersteuning van NOx-katalysatoren, als instrument genoemd in de ontwerpbegroting 2006, wel goed van de grond gekomen?

De regeling voor het achteraf monteren van roetfilters is in nauwe samenwerking met relevante branchepartijen tot stand gebracht. Het draagvlak voor de regeling is groot bij de branche. Er is gezamenlijk met de branche gekozen voor voorfinanciering door de garage/autodealer, omdat:

• de drempel voor de voertuigeigenaar lager wordt om een filter in te laten bouwen. Een garage/autodealer schiet makkelijker € 500,– voor dan een particuliere voertuigeigenaar. Een garage/auto-dealer betaalt in de regel de onderdelen ook pas later. Hij kan afspraken maken met de fabrikant om de filters later te betalen. Daarnaast streeft de uitvoeringsorganisatie, SenterNovem, ernaar om binnen vier weken de subsidie uit te keren. Met deze lagere drempel is de garage/autodealer ook gebaat, omdat dat meer omzet voor hen genereert.

• de uitvoeringskosten lager zijn. Bij de huidige vormgeving vraagt alleen een overzichtelijke groep van inbouwbedrijven met een APK erkenning, veelal gebundeld, de subsidie aan. De uitvoeringskosten zijn hierdoor aanzienlijk lager dan als 120 000 afzonderlijke voertuigeigenaren subsidie zouden aanvragen.

Er zijn nu behoorlijk wat roetfilters voor personenvoertuigen beschikbaar en de communicatie is gestart. Het aandeel ingebouwde filters neemt hierdoor sterk toe. De afgelopen week zijn er in 1 week meer dan 1000 filters ingebouwd. Ik heb daarom het vertrouwen dat we de regeling op de juiste wijze hebben vormgegeven.

Sinds 1 oktober stimuleert het Rijk de vervroegde intreding van Euro 5 vrachtwagens middels een subsidieregeling. In vrijwel alle Euro 5 vrachtwagens zit een NOx-katalysator. Daarnaast ontwerp ik momenteel een uitbreiding van de regeling voor roetfilters op vrachtwagens met een gecombineerde roetfilter/NOx-katalysator systeem. Ik streef ernaar om deze uitbreiding in april 2007 gereed te hebben.

29

Indien jaarlijks kosten voor de Commissie MER worden gemaakt, waarom zijn deze dan niet in de begroting van het Ministerie van VROM opgenomen? Vanuit welk budget is de Commissie MER in voorgaande jaren bekostigd?

Het ministerie van VROM draagt sinds de oprichting van de Commissie voor de milieueffect-rapportage (MER) voor 2/3 bij aan de exploitatiekosten. In 2006 is in totaal een bedrag van € 4,4 mln beschikbaar gesteld. Het ministerie van LNV draagt jaarlijks 1/3 bij aan de kosten van de Commissie MER. LNV heeft voor 2006 een bedrag van 1,4 mln bij Najaarsnota overgeheveld naar VROM. De begrotingsmiddelen van de Commissie MER zijn opgenomen op de VROM begroting artikel 10.

30

Welke versterking van de uitvoering en handhaving van het externe veiligheidsbeleid wordt precies gerealiseerd met de intensivering van € 4 miljoen op de «Preventie tegen nieuwe risicovolle situaties»?

Dit bedrag is besteed voor de versterking van de uitvoering en handhaving van het externe veiligheidsbeleid van 1e-lijnstaken bij andere overheden zoals de Arbeidsinspectie, Rijkswaterstaat, VROM-inspectie en de DCMR.

31

Wat is de reden voor de neerwaartse bijstelling van het budget voor naleving van nationale en internationale regelgeving ad € 5,3 miljoen, ressorterend onder het instrument «Primair toezicht»? Betekent dit dat minder toezicht wordt uitgevoerd?

Het betreffen hoofdzakelijk technische mutaties, zoals een kasschuif naar het jaar 2007ad € 3,1 mln ten behoeve van het project Eenduidig Toezicht, een overboeking naar het Directoraat Milieubeheer voor het helpen uitvoeren van het project Vitaal (VROM Security) ad € 0,25 mln en het aanpassen van het programma-kasbudget ad € 2,0 mln, aangezien een aantal projecten later is opgestart dan oorspronkelijk gepland.

Neen, er wordt niet minder toezicht wordt uitgevoerd.

32

Welke projecten zijn in 2006 gerealiseerd en hebben tot uitgaven geleid en welke projecten en uitgaven worden doorgeschoven naar 2007?

De VROM-Inspectie kent een meerjarig programma met een groot aantal projecten. Elk jaar worden deze projecten in het managementinformatiesysteem vastgelegd en wordt de uitfinanciering over de jaren bepaald. In dit systeem staan circa 150 projecten geadministreerd inclusief de daarbij behorende geplande uitfinanciering. Echter bij incidenten (OTAPAN, schiphol etc.) dient flexibel op de actualiteit te worden ingespeeld. Dit impliceert bijvoorbeeld dat eerder vastgelegde projecten een andere uitfinanciering kunnen krijgen en doorschuiven naar andere jaren. Circa 21 projecten zijn naar latere jaren doorgeschoven.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Kortenhorst (CDA), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV) en Ouwehand (PvdD).

Plv. leden: Neppérus (VVD), Sterk (CDA), Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Teeven (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Ortega-Martijn (CU), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Van der Burg (VVD), Smeets (PvdA), Boekestijn (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Haverkamp (CDA), Mastwijk (CDA), Dijksma (PvdA), Agema (PVV) en Thieme (PvdD).

Naar boven