nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 oktober
2006 en het nader rapport d.d. 10 november 2006, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Justitie,
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Vreemdelingenzaken en
Integratie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 augustus 2006, no. 06.002741, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens
de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende goedkeuring
van het op 27 mei 2005 te Prüm tot stand gekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje,
de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden
en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende
samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende
criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197), met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 augustus
2006, no. 06.002741, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 5 oktober 2006, nr. W03.06.0344/I, bied ik U hierbij
aan.
Het Verdrag van Prüm wordt ook wel Schengen III genoemd en betreft
een intensivering van de samenwerking tussen een aantal lidstaten van de Europese
Unie op het gebied van met name de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit,
terrorisme, grensoverschrijdende handhaving van de openbare orde en illegale
migratie.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt daarbij de volgende kanttekening.
Artikel 47, tweede lid, van het Verdrag bepaalt dat het Verdrag de in
bestaande verdragen vastgelegde rechten of verplichtingen onverlet laat. Ook
staat het de Verdragsluitende Partijen vrij om de bestaande bi-
of multilaterale verdragen in hun wederzijdse betrekkingen toe te passen.
Ingevolge de slotzin van artikel 47, tweede lid, geldt bij tegenstrijdigheid
met rechten of verplichtingen uit hoofde van dergelijke verdragen de bepaling
uit het Verdrag van Prüm. In de artikelsgewijze toelichting op artikel
47, tweede lid, wordt gesteld dat deze bepaling slechts ziet op verdragen
die betrekking hebben op eenzelfde onderwerp. Het Verdrag voorziet echter
niet in deze beperking. De Raad wijst er bovendien op dat het voorliggende
Verdrag geenszins zal kunnen afdoen aan de rechten en verplichtingen jegens
derde staten opgenomen in verdragen die zijn gesloten tussen een grotere of
afwijkende groep van staten, noch zal kunnen afdoen aan de rechten en verplichtingen
uit verdragen waarvan de effectieve uitvoering door afwijkingen in het Verdrag
van Prüm in het gedrang zou kunnen komen, zoals het Europees Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden1.
De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
In navolging van het advies van de Raad van State is de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 47, tweede lid, van het verdrag aangepast.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot