30 880 Vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.)

32 822 Invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X)

X1 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie2 heeft op 24 november 2015 een mondeling overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie ter aanbieding van het eerste rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012: «Evaluatie Politiewet 2012 in de Eenheid Oost-Nederland en landelijke thema's: eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012» (EK 30 880/32 822, V);

  • de aanbiedingsbrief van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 van het «eerste rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012» van 28 september 2015;

  • eerste rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012: Evaluatie Politiewet 2012 in de Eenheid Oost-Nederland en landelijke thema's: eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012;

  • de brief voortgang van de vorming van de Nationale Politie (EK 30 880/32 822, U );

  • het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie Voortgangsrapportage Tweede Kamer

  • de brief van de Commissie van toezicht op het beheer politie van 26 augustus 2015 aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het advies inzake herijkingsdocumenten;

  • de halfjaarlijkse voortgangsbrief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer over de Nationale Politie (voortgangsbrief Politie);

  • de herijkingsnota: Herijkingsnota realisatie van de Nationale Politie;

  • oneigenlijke taken;

  • het rapport Plan voor de herijking van de realisatie Nationale Politie;

  • het vierde onderzoek vorming Nationale Politie: het verder in werking brengen van de basisteams;

  • het Voortgangsbericht Aanvalsprogramma ICT;

  • het Voortgangsbericht administratieve lastenverlichting;

  • het Voortgangsbericht politieonderwijs;

  • het Voortgangsbericht vorming nationale politie;

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 23 november 2015 met een afschrift van een brief aan de Tweede Kamer met het tussenbericht herijking realisatie nationale politie:

  • de behandeling in de Tweede Kamer op 10 september 2015: Reorganisatie bij de Nationale Politie;

  • de stemmingen over moties ingediend bij het debat over reorganisatie bij de Nationale Politie;

  • de toezegging tot evaluatie van de Politiewet 2012 binnen drie jaar op vier punten (30 880/32 822) (T01538);

  • de Politiewet 2012 (30 880);

  • de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 (32 822).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

Voorzitter: Duthler

Griffier: Van Dooren

Aanwezig zijn veertien leden der Kamer, te weten: Barth, Van Bijsterveld, Bikker, Duthler, De Graaf, Hoekstra, Ten Hoeve, Knip, Markuszower, Rombouts, Van Rooijen, Ruers, Swagerman en Wezel,

en Minister van der Steur, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.30 uur.

De voorzitter: Van harte welkom. Heel fijn dat u hier vanmiddag naar deze Kamer bent gekomen, mijnheer de Minister. U bent hier bijna kind aan huis, zat ik me te bedenken. U bent meer dan welkom! We hebben het vanmiddag over de voortgang en de evaluatie van de vorming van de Nationale Politie. We hebben daar anderhalf uur voor uitgetrokken, maar als het niet nodig is om al die tijd te gebruiken, doen wij dat natuurlijk niet. Om 16.00 begint er een andere vergadering, dus dan moeten we echt klaar zijn.

Dé initiatiefnemer tot dit overleg is de heer Thom de Graaf. Ik wil daarom hem als enige de gelegenheid geven om kort het kader van en de aanloop naar dit overleg te schetsen. Wat was de aanleiding en waarom zijn we zo blij dat de Minister vanmiddag aanwezig is om dit overleg te voeren? Daarna krijgen de andere leden maximaal twee minuten de tijd om een pitch te houden, net als vorige week tijdens de deskundigenbijeenkomst. Ik heb het liefst dat zij daarbij zo snel mogelijk tot de kern van hun vraag komen, want we willen zo veel mogelijk interactie en met de Minister spreken, overleggen en eventueel discussiëren. Het is niet de bedoeling dat we zelf allemaal een betoog gaan afsteken.

De heer De Graaf (D66): De voorganger van deze Minister zou nu waarschijnlijk hebben gezegd «vasthouden die koers», maar ik weet niet of dat zo verstandig is. In ieder geval is het moment aangebroken om te bekijken hoe het met die koers van de nieuwe Politiewet gaat. In 2012 heeft de Eerste Kamer deze wet zeer uitvoerig besproken, in tegenstelling tot de Tweede Kamer, die niet eens een echt serieus plenair debat hield maar een wetgevingsoverleg, en die vervolgens de Politiewet unaniem aannam. De Eerste Kamer heeft er in meerdere sessies over gesproken en uiteindelijk ook de reparatiewetgeving, die zij zelf had afgedwongen, uitvoerig behandeld.

Er zijn toen een aantal opmerkingen gemaakt die het waard zijn om even in herinnering te brengen, omdat zij relevant zijn nu we drie jaar verder zijn. De perikelen van de reorganisatie wil ik niet per se nu hier behandelen. Er is heel veel over te zeggen, maar de Tweede Kamer is in september al zeer uitvoerig ingegaan op dit onderwerp en waarschijnlijk daarna ook nog. Het zou een doublure zijn als we dat hier nog eens doen. Er kwamen vragen aan de orde als «zijn die wijkagenten er wel in voldoende mate?» en «hoe staat het met de wijkbureaus?». Ik wil daar nu van afblijven. Een ander element destijds betrof de financiën. In het kader van de herijking heeft de Minister aangegeven dat er extra middelen ter beschikking komen. Die 230 miljoen extra komt overigens uit het staande politiebudget. Dat roept de vraag op, die ook voor deze commissie relevant is, mede in het kader van de behandeling van de begroting van V en J, of de politie niet een zodanig beslag op de middelen legt dat de Minister zelfs met een aangevulde V en J-begroting in de problemen komt.

Ik wil mijn betoog echter toespitsen op de meer bestuurlijk-juridische punten die deze Kamer nadrukkelijk aan de orde heeft gesteld. De voorganger van deze Minister heeft toegezegd dat er binnen drie jaar een evaluatie zou plaatsvinden op een viertal aangelegen punten. Dit betrof de vraag van de rechtspersoonlijkheid van het korps Nationale Politie en hoe verstandig het is om er een aparte rechtspersoon van te maken. Mede in verband met die vraag zou de evaluatie ook gaan over de positie van de korpschef ten opzichte van de Minister en de ondergeschiktheidsrelatie. Waar blijkt die precies uit? Is het wel verstandig om het zo te regelen dat die korpschef wat tussen wal en schip lijkt te hangen: wel een hoge ambtenaar, maar toch eigenlijk weer een eigenstandige positie? Verder zou de evaluatie gaan over het gezag en de rol van de regioburgemeester. De evaluatie die voor de regio Oost-Nederland is gedaan en waarin ook een paar algemene vragen voorzichtig zijn aangestipt, maakt duidelijk dat de regioburgemeester een Jan zonder Land is gebleken: geen positie, geen doorzettingsmacht en geen beheersbevoegdheden, maar wel aansprakelijk ten opzichte van alle collega's in de regio. Dat is geen gelukkige figuur. Moeten we daar niet iets mee? Daar is nog geen antwoord op. Ten slotte zou er ook nadrukkelijk een evaluatie komen van het lokaal gezag en de mogelijkheden die dat lokaal gezag heeft binnen de meer piramidaal georganiseerde politieorganisatie. Dat laatste ontbreekt nog. Ik zou dus graag willen dat het debat vandaag met name gaat over dit soort punten, want dat zijn aangelegen punten voor de Eerste Kamer.

Ik besluit mijn inbreng met aandacht te vragen voor het artikel 19-overleg, het overleg van de regioburgemeesters en een tweetal burgemeesters die daar namens de VNG zitten, met de Minister, de korpschef en de voorzitter van het college van procureurs-generaal. Dit lijkt een beetje een teleurstellend overleg te zijn, als ik de eerste signalen en het begin van de evaluatie zo eens bekijk. Ik ben erg benieuwd of de werkgroep-Van der Laan, die de Minister meermalen heeft genoemd, met nieuwe plannen komt om zowel dat overleg meer body geven als ook de invloed van de gezagsdragers op relevante punten rond het beheer. Anders blijkt namelijk wat veel burgemeesters geneigd zijn te zeggen, namelijk dat de politie alleen maar verder van het lokale gezag af is komen te staan.

De voorzitter: Dank u wel.

Mijnheer de Minister, u bent te gast in deze commissie, dus ik zou u willen vragen of u er de voorkeur aan geeft om meteen te reageren op het betoog van de heer De Graaf of dat ik andere leden de gelegenheid geef om hier nog aanvullingen op te doen. Wat vindt u het plezierigst?

Minister Van der Steur: Dat maakt mij niet uit. Ik doe graag wat de Kamer het liefste heeft.

De voorzitter: Dan geef ik eerst de Kamerleden de gelegenheid om aanvullingen te doen. Daarna geef ik u het woord.

De heer Rombouts (CDA): In mijn langjarige bestuurspraktijk heb ik geleerd dat als je als bestuurder iets voor elkaar wilt krijgen, je goede mensen moet hebben en die mensen voldoende budget mee moet geven. Het is eigenlijk een rekensommetje: goede mensen maal voldoende budget is succes. Ik heb de rijkspolitie, de gemeentepolitie en de regiopolitie meegemaakt en als ik kijk waar de Nationale Politie nu staat, levert dat een somber en zorgelijk beeld op. Er wordt al vier jaar gereorganiseerd en er zijn al te lang prikacties van de politie. Dat zijn allemaal zaken waardoor de mensen van het echte werk af worden gehouden. Ook zijn er vervelende incidenten rondom de politiemol, zien we dat de wijkagenten nog niet overal zijn waar ze horen te zijn en dat ze ook niet meer aangesteld mogen worden. Verder kunnen er geen rechercheurs meer bij komen en zien we dat duizenden politiemensen, of eigenlijk zelfs tienduizenden, in onzekerheid verkeren over hun definitieve plek.

Het vertrouwen van de Nederlandse burger in de Nationale Politie heeft de laatste tijd minstens een aantal deuken opgelopen. Dat gedeukte vertrouwen moet hersteld worden. Het vertrouwen is te paard vertrokken en keert natuurlijk slechts te voet terug. Het is wat mij betreft heel hard nodig dat daar hard aan gewerkt wordt. Om het externe vertrouwen, het vertrouwen van de burger, te herstellen, is het nodig om aan de binnenkant te beginnen, door het interne vertrouwen te herstellen van de mensen in het korps, die 50.000 mensen die daar samenwerken. Zij moeten weer trots worden op hun werk en hun werkgever, voor wie zij het doen. Zij moeten het samen willen doen. Er moet weer nieuw elan komen.

De Minister is in de mogelijkheid om die twee zaken te herstellen, door nu goede mensen en nieuwe leiding aan te trekken. Hij is in staat om een beweging te maken met het budget dat mede door de Kamers voor hem geregeld is. Wanneer mogen wij van hem de chirurgische ingrepen verwachten die nodig zijn om het Nederlandse volk het benodigde vertrouwen in de politie terug te geven?

Mevrouw Barth (PvdA): Aanvullend op het vertrouwen van de bevolking, is bij deze operatie ook het vertrouwen van de politiemensen zelf van belang, hun vraag of het nog goed gaat komen. Dit komt op een heel indringende manier uit het evaluatierapport naar voren. Zal het resultaat van de plaatsingsadviescommissie, dat vorige week is verschenen, helpen om meer duidelijkheid te bieden, zowel in de organisatie als daarbuiten, over de vraag waar de mensen zullen belanden en wie waarvoor verantwoordelijk is?

In aansluiting op wat collega De Graaf zei, vinden wij het zorgelijk dat uit de evaluatie naar voren komt dat de politie de blik meer naar boven dan naar buiten richt. Het Openbaar Ministerie heeft een meer landelijke oriëntatie gekregen en nu dreigt de politie daar achteraan te komen. Hier in de Eerste Kamer is tijdens het debat heel breed de zorg geuit of de connectie met het lokale gezag, het lokale bestuur en de lokale gemeenschap wel voldoende overeind blijft. Wij zijn snel geneigd om te denken aan allerlei grote incidenten die landelijk veel aandacht trekken, maar als je de veiligheid in Nederland wilt verbeteren, kun je heel veel doen met lokale samenwerking in de lokale samenleving.

Ik heb thuis een klein N=1-onderzoek gedaan hoe het burgemeestersoverleg in de regio bevalt. Daar werd al geklaagd over een Poolse landdag want «we zijn nu met 32 burgemeesters». Vroeger waren ze namelijk met negen. Die grotere groep maakt het lastiger om zaken goed af te stemmen, zo heb ik begrepen. Binnen dat overleg bestaat echt zorg over de vraag hoe de lokale driehoek straks zal functioneren, als zowel de politie als het OM de blik naar boven heeft gericht, terwijl de derde pijler van de driehoek toch vooral kijkt naar de lokale situatie. Mijn vraag is daarom of er ook een evaluatie van het functioneren van de lokale driehoek komt als straks de Nationale Politie goed op de rit staat.

Mijn laatste vraag sluit aan bij die Poolse landdag en betreft de regio Oost-Nederland. Ook aan dat punt is in de Eerste Kamer heel veel aandacht besteed tijdens het debat. Als een overleg van 32 burgemeesters al een Poolse landdag oplevert, dan kan een overleg met 79 burgemeesters helemaal niet een goed gevoel opleveren. Dit blijkt overigens ook uit de evaluatie. Ik vind de evaluatie wat dubbelhartig over de situatie in de regio Oost-Nederland. Aan de ene kant wordt gezegd dat er absoluut voordelen zitten aan het kunnen opschalen en aan het samenwerken. Aan de andere kant wordt gezegd dat het lastiger is om elkaar te vinden, dat de lijnen langer zijn geworden en het onderlinge overleg ingewikkelder. Wij hebben na het debat over de Nationale Politie in de Eerste Kamer bij de Minister bevorderd – zeg ik dat zo netjes? – dat de regio Oost-Nederland voor het Openbaar Ministerie gesplitst is. Is het dan nog wel logisch dat de regio Oost-Nederland deze omvang behoudt, als het beeld over het functioneren zo dubbelhartig is?

De voorzitter: Een hele trits vragen. Ik geef kort de heer Knip het woord en dan geef ik de Minister de gelegenheid om te reageren.

De heer Knip (VVD): Ik kan het heel kort houden, want de vier hoofdpunten die de heer De Graag naar voren bracht, zijn wat mij betreft op dit moment ook de belangrijkste punten. Ik wil één reorganisatieperikel benadrukken en wel de herplaatsing van al die functionarissen. Ik weet dat de Minister daarmee bezig is. Hij zal straks ook wel zeggen dat hij daarmee bezig is. Maar op welke termijn zal die herplaatsing haar beslag krijgen? Naar mijn gevoel is een van de voornaamste vraagstukken van de reorganisatie namelijk of al het leidinggevende personeel en niet-leidinggevende personeel nu ook echt op zijn plek is, zodat zij zich met hun werk kunnen gaan bezighouden in plaats van samen aan de koffiemachine staan en praten over de vraag: waar kom ik terecht? Ik zeg het maar even heel huiselijk.

De voorzitter: Aan u het woord, Minister.

Minister Van der Steur: Dank aan alle leden die aanwezig zijn bij dit overleg en die zich betrokken voelen bij de Nationale Politie. Die betrokkenheid is niet slechts van vandaag noch sinds mijn ministerschap, maar is zeker ook aan de dag gelegd tijdens de behandeling van de reorganisatie en de totstandkoming van de Nationale Politie, ook hier in de Eerste Kamer.

Zoals de heer De Graaf terecht zei, is op een aantal terreinen een zeer kritisch debat gevoerd met mijn voorganger. Daar is een aantal maatregelen uit voortgekomen waar ik eerlijk gezegd heel blij mee ben. Een daarvan is de instelling van een commissie van toezicht op het beheer, waar de Eerste Kamer op heeft aangedrongen. Een aantal van de hier aanwezige woordvoerders waren destijds ook al woordvoerder en hebben toen dat debat gevoerd namens hun partij. Die commissie is een van de instrumenten die mij helpen en die mijn voorganger hielpen om het beheer over de Nationale Politie in goede banen te leiden.

Ik zeg er wel bij dat er daarnaast nog een heel aantal andere toezichthoudende commissies zijn. Per saldo zijn het er misschien wel erg veel; daar zal ik in de toekomst, als de Nationale Politie zich in wat rustiger vaarwater bevindt, zonder enige twijfel nog weleens mijn gedachten over laten gaan. Maar in deze fase van de reorganisatie ben ik in ieder geval heel erg blij met alle toezichthouders. In het bijzonder ben ik blij met de commissie-Rinnooy Kan, de commissie Evaluatie Politiewet 2012, die begonnen is met een tussenrapportage over de regio Oost. Het is terecht dat er zojuist door de leden een aantal positieve maar ook minder positieve punten over dit onderwerp naar voren zijn gebracht. Aan de andere kant denk ik ook dat we kunnen vaststellen dat de algehele conclusie uit die evaluatie, ook al is het maar een tussenrapportage, is dat geen van de onderzochte burgemeesters en andere gesprekspartners terug wil naar het oude bestel.

Het is goed dat ik dit hier nog even aan de orde stel. De vorming van de Nationale Politie heeft nu al geleid tot mogelijkheden die in het oude bestel niet bestonden. Ik geef een paar simpele voorbeelden. Als er 400 agenten nodig zijn voor een driedaagse actie tegen de Bandidos in Limburg, dan komen die nu uit heel Nederland. In het oude bestel was het volstrekt onmogelijk om zo'n inzet te plegen. Dat wordt ook gewoon erkend door alle mensen die in het oude bestel werkzaam waren. Destijds zou namelijk ieder korps op zichzelf hebben gezegd: «wacht even, dat zit mijn prioriteiten in de weg» of «dat kan niet, ik heb die mensen niet beschikbaar.» Eindeloos en ingewikkeld, dus. Nu kunnen we zo'n slag wel in één klap slaan, middels een ongelofelijk goede samenwerking en, zeg ik er trots bij in dit specifieke geval, zonder dat het was uitgelekt. Ook hebben we 200 ME'ers kunnen uitlenen aan België toen in Brussel demonstraties plaatsvonden tegen de melkprijzen. De commissieleden vragen zich misschien af of dat wel zo bijzonder is. Nou, dat is héél bijzonder, want ook deze ME'ers kwamen uit heel Nederland en konden gecoördineerd worden uitgeleend aan onze Belgische collega's in Brussel, alwaar zij zeer succesvol bezig zijn gegaan. Er zijn natuurlijk nog veel meer voorbeelden. Op een heleboel terreinen zien we dus wat de voordelen zijn van de vorming van de Nationale Politie.

Tegelijkertijd stel ik vast dat toen ik als Minister begon, er door mijn voorganger een paar maanden eerder was vastgesteld dat een herijking van die reorganisatie dringend noodzakelijk was. Ik zeg hier in alle eerlijkheid, net zoals ik dat in de Tweede Kamer heb gedaan, dat dat niet was omdat die reorganisatie op een paar kleine puntjes nog wat verder moest worden geprofessionaliseerd. Nee, mijn voorganger stelde vast dat op een aantal terreinen de reorganisatie niet het tempo heeft kunnen volhouden dat van tevoren was bedacht. Is dat gek? Eigenlijk niet, want er was in Nederland nog nooit een reorganisatie geweest van deze omvang bij de politie. Dat neemt niet weg dat het natuurlijk heel jammer is dat het zo is gegaan. Het heeft effecten gehad die ook door een aantal Eerste Kamerleden aan de orde zijn gesteld.

De heer Rombouts vroeg terecht aandacht voor de personele reorganisatie, die veel langer heeft geduurd dan wenselijk is. Dat heeft ertoe geleid dat er in de organisatie veel zorg is over de plaatsingen. De heer Knip vroeg hier ook naar. Mensen vragen zich af wat hun positie is. Deze zorg houdt al twee jaar aan. Dat is absoluut onwenselijk; iedereen aan deze tafel weet hoe het is als je niet weet wat je positie is. Tot mijn vreugde kan ik de Kamer berichten dat voor de kerst en waarschijnlijk al rond sinterklaas de korpschef in staat zal zijn om de voorlopige plaatsingsbesluiten aan alle 65.000 medewerkers toe te sturen. Ook al omdat we die personele reorganisatie in de herijking als absolute prioriteit hebben genomen, zal zij in het voorjaar haar beslag krijgen. Wat spannend wordt, is de mate waarin de betrokken medewerkers zich herkennen in de functie die zij krijgen toegewezen. Heel veel mensen zullen overigens gewoon op de plek blijven waar zij al zitten. Maar de mogelijkheid bestaat natuurlijk dat mensen zeggen toch iets anders willen. De graadmeter van het succes van het werk van de plaatsingsadviescommissie (PAC) zal dan ook afhangen van het aantal bezwaarschriften dat wordt ingediend. We verwachten er natuurlijk een heel behoorlijk aantal, want op 65.000 mensen levert 5% aan bezwaarmakers al een gigantische hoeveelheid bezwaarschriften op. Maar ik heb toch ook de goede hoop dat een en ander in goede banen zal kunnen worden geleid.

Hiermee heb ik ook antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Barth. De rol van de plaatsingsadviescommissies is essentieel. Naar het zich laat aanzien, zal een en ander succesvol worden afgewikkeld.

Mevrouw Barth sprak ook over de onzekerheid van de mensen zelf en van de organisatie. Ik zie dit punt ook terug in de inbreng van de heer Rombouts. Dit is een van mijn grootste punten van zorg geweest toen ik begon als Minister. Dat is ook de reden dat ik altijd heb gezegd dat ik mij wilde inzetten voor het zo snel mogelijk bereiken van een deugdelijke cao. Die heeft vertraging opgelopen doordat de politiebonden niet mee wilden gaan in de rijksbrede afspraken die gemaakt zijn in het zogenoemde loonruimteakkoord. Dat heeft het natuurlijk ingewikkeld gemaakt. Echter gegeven die ongerustheid, de zorg en de onzekerheid binnen de organisatie, kun je ook wel begrijpen dat die dingen zo op elkaar hebben ingegrepen. Het goede nieuws is dat de uitkomsten van de werkzaamheden van de verkenner die de politiebonden en ikzelf gezamenlijk hebben aangesteld, aanleiding zijn geweest om de onderhandelingen weer op te starten. Ik heb deze uitkomsten aan de Eerste Kamer toegezonden. Ik heb goede hoop dat we binnen afzienbare tijd – ik weet niet precies wanneer – tot overeenstemming kunnen komen over een goede cao. Dat zou betekenen dat uiterlijk in het voorjaar iedereen weet wat zijn baan is en er hopelijk rust is op het arbeidsomstandighedenvlak. Ik zeg «hopelijk», want ten aanzien van het element cao heb ik het maar voor de helft in de hand.

Mijn volgende punt betreft de herijking van de reorganisatie. Toen in november mijn voorganger besloot dat een herijking noodzakelijk was, was het heel duidelijk dat we moesten gaan kijken naar een verlenging en herprioritering van de reorganisatie. Dat heb ik gedaan, in goed overleg met alle betrokken gremia. Dat waren er vrij veel, van de medezeggenschap, de politiebonden en de regioburgemeesters tot het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie zelf en de korpsleiding. En er zijn er nog meer; ik vergeet er altijd een of twee. De commissie van toezicht en de review board die over de ICT gaat, noemde ik nog niet; dat zijn ze allemaal. Met al die partijen hebben we de herijking helemaal afgekaderd. Dit heeft de instemming van de Tweede Kamer gekregen.

Deze herijking betekent feitelijk dat de reorganisatie langer gaat duren en dat er meer geld nodig is. Dat geld is gevonden, zoals de heer De Graaf terecht zei, binnen de begroting, maar zonder dat dit tot capaciteitswijzigingen leidt. Zo hebben we de rust in de reorganisatie gebracht om op een verstandige manier het eindresultaat te kunnen neerzetten. Intussen heeft de korpschef aangekondigd dat hij het einde van dat proces niet meer zal meemaken. Ik ben dan ook op zoek naar een nieuwe korpschef evenals naar een aantal andere leden van de korpsleiding. Een van de andere leden van de korpsleiding heeft er inmiddels voor gekozen heeft om een functie bij de Landelijke Eenheid te accepteren.

Ik kom te spreken over de evaluaties, waarnaar zowel door de heer Knip als door de heer De Graaf is gevraagd. We hebben al de evaluatie van de Politiewet zelf door de commissie-Rinnooy Kan, die inmiddels is omgevormd tot de commissie-Kuijken, zoals de leden zonder twijfel weten. Deze commissie zal de evaluatie van de Politiewet afmaken. Die evaluatie zal, denk ik, een van de belangrijke ijkpunten zijn voor een aantal van de onderwerpen die door de heer De Graaf naar voren zijn gebracht.

Deze voortgaande evaluatie heeft mij er overigens niet van weerhouden om ten aanzien van een aantal elementen nu al veranderingen aan te brengen, namelijk in de rol van het lokale gezag, met name de regioburgemeesters, en in de rol van de lokale driehoek. In de herijking is voorzien dat er structurele wijzigingen zullen plaatsvinden in de wijze waarop de politieorganisatie functioneert. Na het begin van de reorganisatie is het graan helemaal de andere kant opgebogen. Dat moest ook, want al die 26 verschillende organisaties moesten tot 1 Korps Nationale Politie gesmeed worden. Daartoe zijn terechte maar wel drastische maatregelen genomen. Het graan moet zich nu langzamerhand weer gaan oprichten. In die fase zitten we nu. Om die reden is ook in de herijking afgesproken dat het lokaal gezag veel meer de ruimte zal krijgen om datgene te doen wat noodzakelijk is.

Het artikel 19-overleg heet tegenwoordig het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. Iedereen die daar langer in zit dan ik, heeft daar heel veel moeite mee, want iedereen kent het als «artikel 19-overleg». Omdat het overleg naar zijn aard meer belang heeft gekregen, binnen de wettelijke kaders, en de deelnemers veel meer proactief betrokken worden bij de beheersvragen die rond de Nationale Politie leven, vonden wij het nodig om de naam te wijzigen. Ik ben heel blij dat ik met hen samenwerk en ik ben ook heel blij dat uit de tussenevaluatie blijkt dat de regioburgemeester in de regio Oost het uitstekend doet. Zijn werk wordt enorm gewaardeerd. Ik zeg dit met de kanttekeningen die terecht zijn gemaakt; ik ben benieuwd hoe dat in het eindrapport zal zijn. Maar er is grote waardering voor de manier waarop de betrokkene dit doet. Dat heeft veel succes; ik merk ook zelf als gesprekspartner dat dat een terechte constatering is.

Het lokaal gezag is dus veranderd. Het voormalige artikel 19-overleg, thans het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, is ook veranderd. Dat betekent dat er nog twee elementen over zijn die op termijn geëvalueerd zouden kunnen worden. Allereerst is dat de rechtspersoonlijkheid. Ik stel mij voor, maar kijk ook even naar de ambtenaren, dat dat een punt is dat we oppakken op het moment dat we de reorganisatie hebben afgerond, zodat we daarna kunnen zien of daar nog wensen en verlangens leven. Datzelfde geldt voor de positie van de korpschef, het tweede element. Ten aanzien van beide elementen kan ik zeggen dat ik er geen problemen mee ervaar, maar dat is misschien onvoldoende reden om het niet op een professionele wijze te evalueren.

De heer De Graaf noemde de werkgroep-Van der Laan. Deze heeft zijn functioneren gehad in het element waarover ik het zonet had: hoe veranderen we de bestaande werkwijze binnen het wettelijk kader ten aanzien van het lokaal gezag en de regioburgemeesters. Dat was de taak en de opdracht van de werkgroep-Van der Laan. Deze heeft zijn werk dus ook beëindigd op het moment dat de herijkingsnota waarin die afspraken zijn opgenomen, aan de Kamer is aangeboden. Die werkgroep-Van der Laan heeft zijn werkzaamheden dus neergelegd omdat aan alle eisen, verwachtingen en verzoeken van de zijde van de regioburgemeesters ten aanzien van het lokaal gezag is voldaan.

Tegelijkertijd signaleerde de heer de Graaf, en ik vond dit een goede opmerking, dat de politie verder van het lokale gezag af is komen te staan. De heren Knip en Rombouts zeiden dit ook. Dit is maar heel beperkt de ervaring van de meeste burgemeesters, maar er zijn inderdaad burgemeesters die dit gevoel hebben. Omdat wij ons dit realiseren, heb ik in goed overleg met alle betrokkenen besloten dat de lokale politiechef in zijn functie veel meer in zijn recht wordt gezet. Dat is een afspraak die je kunt realiseren door gewoon de werkwijze te veranderen. In de begroting voor 2017 van de Nationale Politie zal echter ook nog worden verankerd dat die politiechef binnen het bestaande landelijke kader wat meer ruimte heeft om eigenstandige beslissingen te nemen, ook op financieel gebied. Dit uiteraard binnen zijn of haar budget. Ook op dit punt is in de herijking dus een wijziging afgesproken die praktisch gezien al is ingevoerd, maar die haar beslag zal krijgen in de begroting over 2017 van de Nationale Politie.

De heer Rombouts heeft in dit kader een opmerking gemaakt over de rechercheurs. Het goede nieuws is dat er op dit moment nog steeds gewerkt wordt aan het vergroten van het aantal rechercheurs. Dat proces is ongoing. Daarnaast was in het kader van de herijking afgesproken dat er een contourennota zou worden opgesteld door het OM en de Nationale Politie. Deze nota is er inmiddels. Een eerste proeve ervan ligt voor in de Tweede Kamer, bij de begrotingsbehandeling van deze week. Daarmee wordt een extra impuls gegeven aan de versterking van de kwaliteit van de recherche in de toekomst. We realiseren ons allemaal dat dat nodig is. Niet omdat het nu niet goed zou gaan; dat wil ik benadrukken, want in de media wordt weleens geframed dat ik dat zou vinden. Dat is echter niet zo; er wordt uitstekend gewerkt bij de recherche. We zien echter wel een aantal uitdagingen voor de toekomst, bijvoorbeeld cybergerelateerde uitdagingen, zoals cybercrime en cybersecurity, en terrorisme. Die uitdagingen zullen zich op een heel andere manier manifesteren dan op de afschuwelijke manier die we in Parijs hebben gezien. Hierdoor is het nodig dat er hoger opgeleide rechercheurs komen, die dus ook duurder zijn. Het is de bedoeling dat de contourennota in mei klaar is. In mijn begroting heb ik een reserve opgenomen om te kunnen voldoen aan eventuele financiële uitspraken in die nota.

Ik ben het met de heer Rombouts eens dat de mensen trots moet worden op hun werkgever. Ik denk dat het enorm helpt als ze weten waar zij komen te zitten. Als die werkgever er dan ook nog voor zorgt dat er een nieuwe cao is, denk ik dat we een heel eind komen. In mijn persoonlijke contacten met politieagenten, de mensen op de werkvloer, merk ik dat die trots er nog is, maar dat die wel een deuk heeft opgelopen door alle discussies en zeker ook door de stakingen. Gelukkig zijn die op dit moment opgeschort, hangende de onderhandelingen. Er is dus een reeks chirurgische ingrepen gedaan, zoals de heer Rombouts het zo mooi noemde. Dergelijke ingrepen zullen ook nodig blijven, want de reorganisatie is nog niet afgerond en zal steeds weer moeten worden omgezet in nieuwe maatregelen, daar waar dat nodig is.

Ik kom op de Poolse landdag waarnaar mevrouw Barth verwees. Het is juist dat er 79 gemeenten actief zijn in de eenheid Oost-Nederland. Samen met de hoofdofficier die erbij betrokken is, betekent dat 80 gesprekspartners. Dat zijn er natuurlijk veel. De overlegstructuur in Oost-Nederland kent overigens wel een districtelijk overleg op het niveau van de veiligheidsregio's en een regionaal overleg op het niveau van de eenheid. De gezagsdragers uit de eenheid Oost-Nederland hebben in het kader van de evaluatie aangegeven dit graag te continueren. Met een eventuele splitsing van Oost zouden we volgen wat bij de rechtbanken is gebeurd, terwijl het nog maar zeer de vraag is of uit de evaluatie van de herziening gerechtelijke kaart zal blijken of dit verstandig is geweest. Dat wil ik nog wel even melden: het is niet uitgesloten dat men zal vaststellen dat het geen goed idee is of juist een uitstekend idee. Ik weet het niet, daar is het een evaluatie voor. Ik denk dat het verstandig is dat we beide evaluaties afwachten om te zien wat er met de eenheid Oost-Nederland gaat gebeuren. Het bijzondere is dat in de gesprekken die ik heb gevoerd, men grosso modo heel tevreden is met hoe het werkt. Dat heeft ook te maken met de wijze waarop burgemeesters individueel hun taak opvatten en oppakken. Dat wordt ook door de burgemeesters gedeeld.

Voorzitter, volgens mij heb ik alle onderwerpen en vragen behandeld.

De voorzitter: Dank u wel. Dat was een mooie, uitgebreide beantwoording. Ik word daar best een beetje vrolijk van. Ik heb echter ook om mij heen gekeken en zie nog veel vragende gezichten.

Minister Van der Steur: Hoe kan dat nou?

De voorzitter: Precies! De heer Ruers heeft nog niet het woord gevoerd, dus ik wil hem graag de gelegenheid geven om dat te doen. Ik zie dat verder bijna iedereen nog vragen heeft. We beginnen met de heer Ruers.

De heer Ruers (SP): Dank u wel, voorzitter. Zonder iets af te doen aan de eerdere vragen van leden van de commissie is er nog één aspect waarvoor ik aandacht wil vragen. Ik ben benieuwd naar de behoefte aan scholing en opleiding. We hebben dat onderwerp drie jaar geleden, bij de behandeling van de Politiewet in de Eerste Kamer en van het rapport over de prestatie van de strafrechtketen een aantal keer aan de orde gehad. Ik herinner mij nog de opmerking van professor Fijnaut, die zei dat een van de problemen bij de prestatie van de strafrechtketen is dat er onvoldoende opleiding is bij de politie, waardoor de hele keten vastloopt. Er moet meer geïnvesteerd worden in onderwijs en opleiding. De Minister schrijft dat zelf ook in zijn brief van 31 augustus aan de Tweede Kamer. Het komt ook terug in een aantal rapporten. In zijn brief schrijft de Minister bij het vierde onderdeel dat er andere kennis en kunde moet komen dan nu beschikbaar is en dat de kwaliteit van de opsporing vraagt om serieuze versterking. Hij schrijft bovendien dit van dusdanig belang te vinden dat hij er niet mee wil wachten tot na 2017 en dat daarom de korpschef opdracht heeft gekregen om nog voor de begrotingsbehandeling de contouren te schetsen van een versterkingsprogramma voor de opsporing.

We zitten vlak voor de begrotingsbehandeling. Hoe staat het met die contouren, die deze week zouden komen? De versterking en de kennis zijn ook in andere rapporten genoemd, zoals het rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 en in het rapport van de herijkingsnota. Daarin staat bovendien dat er 500 vacatures opengesteld zouden worden ter aanvulling van de kwaliteit. Deze vacatures zouden de tweede helft van 2015 zijn ingevuld. Hoe staat het hiermee? Is er bovendien voldoende financiering binnen de begroting om al deze opleidingseisen, die natuurlijk omvangrijk en kostbaar zijn, te dekken?

Minister Van der Steur: Zoals ik net al zei, is de contourennota deze week naar de Kamer gestuurd. Die ligt er dus. Volgens mij hebben we die gisteren gestuurd. Het heeft ook vrij uitgebreid in de krant gestaan. Ik herhaal voor de zekerheid wat ik zojuist al zei. Ik heb in de begroting een reserve opgenomen voor een aantal terreinen, waaronder de cao, maar ook de uitvoering van de contourennota. In principe is dus middels die reserve in financiering voorzien. Het benodigde bedrag kennen we echter pas in mei volgend jaar, want dan komt de contourennota, nadat die door iedereen besproken is, pas tot een definitieve eindconclusie.

Dan de 500 vacatures bij de recherche. Ik buig mij even naar mijn buurman. Ik begrijp van de ambtelijke ondersteuning dat er in de contourennota 350 worden ingevuld. De heer Ruers zal begrijpen dat het probleem met het invullen van de vacatures met name zit in de afspraken die we met de medezeggenschap en de politiebonden hebben gemaakt. Die betreffen het volgende. Op het moment dat de personele reorganisatie haar beslag krijgt en mensen hun functie krijgen toegewezen, zal het zo zijn dat sommige mensen geen functie krijgen of niet de functie krijgen die zij willen. Dan dienen zij wel de mogelijkheid te hebben om nog in een recherchefunctie terecht te kunnen komen. Dit is een heel lastig punt. Ik heb in de Tweede Kamer een paar keer veel kritiek gekregen op het feit dat we nog niet alle functies van wijkagenten invullen, maar dat heeft deze reden. Er kunnen mensen zijn die na hun toewijzing zeggen: nou, dan wil ik wel wijkagent worden. Dan moet er wel plek zijn. Daarom vullen we bewust niet alles in, zoals afgesproken met vakbonden. Ik denk dat de heer Ruers er als geen ander begrip voor zal hebben, gegeven zijn politieke achtergrond, dat we die afspraken met de politiebonden handhaven en uitvoeren. De financiering voor de vacatures zit gewoon in de begroting. De extra financiering die nodig is voor de contourennota is voorzien in de reserve.

De heer Hoekstra (CDA): Ik vond het volstrekt logisch wat de Minister zei over de wens om te wachten met de evaluatie van het oosten en van andere bestuurlijk-juridische zaken tot na de voltooiing van de reorganisatie. Dat lijkt mij heel verstandig.

Ik vond de Minister behulpzaam concreet daar waar het ging om wat hij wil bereiken in het voorjaar: de cao, idealiter in combinatie met de definitieve inrichting van de personele bezetting. Wat mij nog wel zou helpen is het volgende. Er is een enorme zee aan prioriteiten die verder moeten worden ingekleurd. Wat maakt dan een succes voor de Minister, laten we zeggen over een halfjaar en over een jaar? Wat wil de Minister absoluut bereiken te midden van al die prioriteiten? Hij heeft er twee genoemd. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat die heel wezenlijk zijn en in zekere zin ook een soort eerste stap vormen voordat je aan andere dingen kunt gaan werken. Maar het zou in ieder geval mij, en misschien ook anderen, enorm helpen om te begrijpen wat de Minister zelf ziet als zijn belangrijkste prioriteiten over een maand of zes, zeven – dus voor komende zomer – en over een jaar, als wij elkaar weer spreken.

De voorzitter: Zo'n beetje rond de contourennota in het voorjaar, begrijp ik.

Minister Van der Steur: De cao zou ik wel eerder willen dan in het voorjaar, zeg ik met nadruk. De personele reorganisatie zal haar beslag krijgen in het voorjaar, maar we verwachten al in december de voorlopige plaatsing aan de meerderheid van de mensen te kunnen meedelen. Die zal voor de meerderheid ongetwijfeld beantwoorden aan hun behoefte.

De herijkingsnota heeft op een aantal terreinen de enorme ambities die we terecht hebben voor de Nationale Politie een beetje gefaseerd. In de herijkingsnota zelf geef ik eigenlijk al antwoord op de vraag van de heer Hoekstra. Naast de cao en de personele reorganisatie ligt er absoluut een prioriteit bij het op orde krijgen van de basisteams. De basisteams moeten op orde zijn. Dat betekent dat er wijkteamchefs moeten zijn, dat er teamchefs moeten zijn en dat er ondersteuning moet zijn voor die teamchefs. Een van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie, dat we heel bewust naar het functioneren van die wijkteamchefs en teamchefs hebben laten doen, was dat zij in de huidige situatie nog onvoldoende ondersteund worden door de mensen die nodig zijn om hun werk op een aangename manier te kunnen doen. Dat zijn echt de dingen die ik voor 2016 op orde wil hebben, tegelijkertijd met het klaar zijn van de contourennota en het begin van de uitvoering daarvan. Daar is dus ook die financiering voor nodig, omdat we niet langer kunnen wachten met het ophogen van de kwaliteit van de recherche.

Daarnaast zijn er natuurlijk nog een heleboel andere dingen. De ICT, bijvoorbeeld, moet ook op orde komen. Daar zijn we heel druk mee bezig, samen met de review board en de Chief Information Officer van de Nationale Politie. Maar dat zal nog wel wat langer vergen, want het blijkt heel ingewikkeld te zijn om 25 losse systemen om te vormen tot functionele, werkbare systemen die voor iedereen toegankelijk zijn.

De heer Hoekstra (CDA): Dat begrijp ik. Dat is ook uitgelicht in de nota. Het gaat mij juist om het type probleem zoals dat met de ICT. Daar is het heel logisch om geen einddoel te formuleren voor over zes maanden, want die termijn zou de Minister, met alle respect, op geen enkele manier halen. Maar het is op dit punt wel behulpzaam om te begrijpen waar je over zes of twaalf maanden zou willen zijn. Dat geldt voor ICT, maar ook voor een aantal andere domeinen. We komen uit een situatie waarin heel veel resultaten zijn beloofd op een heel korte termijn. Nu zijn veel van die deadlines verschoven. Ik denk dat we de behoefte hebben om te weten wat de tussenstappen zijn waaraan de Minister zich wil committeren en die ambitieus maar ook realistisch zijn.

Minister Van der Steur: Het is volkomen logisch dat de heer Hoekstra dit vraagt. Het is ook mijn wens. Wij noemen dat de «mijlpalenplanning». In de herijkingsnota is voorzien dat die komt. Ik heb echter wel gezegd dat in de bijzondere situatie waarin ik mij bevind, waarin er een nieuwe korpschef komt per 1 februari – ervan uitgaande dat dat lukt – ik wel wil dat die nieuwe korpschef zelf een laatste hand kan leggen aan de mijlpalenplanning. Hij of zij is daar namelijk verantwoordelijk voor. Ik heb in de brief aan de Kamer van gisteren … Was dat gisteren? Ik heb de afgelopen week geloof ik wel 30 brieven aan beide Kamers geschreven, dus ik moet even denken welke het ook alweer was. Er gebeurden de afgelopen week namelijk ook nog een paar andere dingen waar mijn aandacht naar is uitgegaan. Maar ik heb in die brief uitgelegd dat we bij de mijlpalenplanning gekozen hebben voor harde afspraken op de korte termijn, potloodafspraken op de middellange termijn en penseelafspraken op de lange termijn. Dit omdat in het verleden is gebleken dat op een aantal terreinen zaken veel sneller gingen of veel sneller moesten terwijl andere dingen later konden. De review board vroeg terecht hoe zij nog de voortgang kon monitoren als wij die steeds veranderden. Iedereen is het erover eens dat er goede redenen waren voor die verandering, en dus gaan we het nu anders doen, in overeenstemming met alle betrokken partijen. Maar het is een terecht punt van de heer Hoekstra. De mijlpalenplanning komt dus in het voorjaar definitief af, na overleg met de nieuwe korpschef.

De voorzitter: We hebben dus een harde planning, een potloodplanning en een penseelplanning. Ik leer hier weer.

De heer De Graaf (D66): Ik constateer dat mijn opvolger in Oost-Nederland het een stuk makkelijker heeft dan ik, want van 81 gemeentes zijn we teruggegaan naar 79. Dat scheelt ongelofelijk in het overleg. Als uw collega van Binnenlandse Zaken wat succesvoller was geweest, mijnheer de Minister, waren het er nog minder geweest, maar dat is een andere discussie.

Ik concentreer mij op een paar punten, in de eerste plaats de planning van de evaluaties. Ik kom nogmaals terug op het feit dat de voorganger van deze Minister in juli 2012 heeft gezegd dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Politiewet, de evaluaties op de onderdelen die ik noemde op tafel zouden liggen. Ik heb alle begrip voor het feit dat reorganisaties nooit lopen zoals ze zouden moeten lopen, want dat weet je van tevoren. De voorganger van de Minister en ook zijn korpschef hadden dus misschien iets minder optimistisch kunnen zijn over de snelheid van de reorganisatie. Deze Minister zegt dat we moeten kijken naar de rechtspersoonlijkheid en naar de positie van de korpschef als de reorganisatie is voltooid. Dat klinkt eerlijk gezegd bijna als sint-juttemis, hoewel de Minister dat ongetwijfeld absoluut niet zo bedoelt. De reorganisatie is niet zomaar volgend jaar voltooid, zeker niet als ik over de potlood- en penseelplanningen hoor. Dan denk ik: dat kan nog heel lang duren. Ik zou de Minister willen uitnodigen om een concrete datum te noemen waarop die evaluaties zijn voltooid; ik hoop dat dit niet pas over drie of vier jaar is.

Mijn derde vraag gaat over de cao. We willen niet in de onderhandelingen treden, maar moet ik ervan uitgaan dat eventuele meerkosten van de cao moeten worden opgevangen binnen de politiebegroting, en wel binnen de toename van de V en J-begroting, zoals recentelijk aan onze Kamer gemeld is?

Ten slotte wil ik nog ingaan op de opmerking van de Minister over het lokaal gezag. Hij zegt letterlijk – en daar schrok ik van – dat het lokaal gezag nu weer veel meer de ruimte krijgt, omdat het nu weer kan. De Minister zei «ruimte», niet «financiële ruimte». Eerst was het graan naar rechts gebogen en nu is het weer teruggebogen. Daar schrik ik van. Dat betekent dat het impliciet het plan was om het lokaal gezag minder te laten zeggen. Ik vraag me af waaruit blijkt dat het lokaal gezag nu weer meer te zeggen krijgt. Ik heb de herijkingsnota nog even nagelezen, maar ik kan eigenlijk geen concrete voorstellen aantreffen ter verbetering van de positie van het lokaal gezag, anders dan dat de lokale politiechef meer mandaat krijgt. Maar of het lokaal gezag nu beter in positie is gezet, wordt mij niet duidelijk. Mij is overigens ook niet duidelijk waarom het veel beter gaat met de artikel 19-commissie sinds zij een andere naam heeft gekregen. Misschien kan de Minister daar nog wat over zeggen.

De Minister zei bij de behandeling in de Tweede Kamer letterlijk dat hij een probleem heeft opgelost met de vorming van de Nationale Politie. Ja, dat is zo, maar het is wel de vraag of we uiteindelijk niet meer problemen hebben gecreëerd dan we hebben opgelost. Dat is voor deze Kamer de toetsvraag. Die vinger moeten wij aan de pols houden.

De voorzitter: Dat waren vier vragen. Ik neem aan dat de leden zelf bijhouden of hun vragen beantwoord worden.

De heer De Graaf (D66): Gelukkig komt er een verslag.

De voorzitter: En een debat op 14 en 15 december.

Minister Van der Steur: Daar verheug ik mij nu al op. De commissie-Rinnooy Kan, thans geheten de commissie-Kuijken, is de commissie die de evaluatie op zich neemt van de hele Politiewet. Zij zal dus ook ingaan op de rechtspersoonlijkheid en de positie van de korpschef. Zij vond het zelf te vroeg voor de eindevaluatie; dat begrijp ik ook. Om die reden heeft zij een tussenrapport uitgebracht. Een ding is zeker: binnen vijf jaar na de vorming van de Nationale Politie moet de evaluatie zijn afgerond. Die afspraak ligt er. Ik denk dat dit ook heel mooi uitkomt, want dat is ongeveer tegen het einde van de thans voorziene periode waarin de reorganisatie moet zijn afgerond. Ik begrijp heel goed dat sommigen die evaluatie na drie jaar hadden gewild. Als de reorganisatie nu klaar zou zijn, zouden we dat ook zeggen, maar zo is de situatie nu niet. Ik begrijp dan ook heel goed dat de commissie-Rinnooy Kan heeft gezegd op dat moment niet tot een eindevaluatie te kunnen komen en daar meer tijd voor nodig te hebben. Het is een onafhankelijke commissie die dat ter hand neemt. Ik zal de wensen en gevoelens benadrukken bij de nieuwe voorzitter. Ik zal doorgeven dat de Kamer geïnteresseerd is in de uitkomsten, ook ten aanzien van de positie van de korpschef en de rechtspersoonlijkheid.

Een ding is zeker, mijn ervaring van de afgelopen zeven maanden is dat de manier waarop het nu werkt voor mij als Minister heel goed werkbaar is, zelfs in de zeer ingewikkelde discussies waarin wij de afgelopen maanden met het hele stelsel van belanghebbenden rond de Nationale Politie zijn verbleven.

Wat betreft de cao is het goede nieuws dat, als zij wordt afgesloten, het geld niet uit de begroting van de Nationale Politie hoeft te komen. Ik heb namelijk extra geld gekregen van het kabinet. Het komt dus wel uit de 310 miljoen die aan mijn begroting kan worden toegevoegd. Dat is ook logisch, want daar heb ik dat geld ook voor gevraagd.

De heer De Graaf (D66): Dat is goed om even te noteren. Betekent dat dus dat structureel die ruimte van 250 miljoen mede onder beslag staat van de cao?

Minister Van der Steur: Bij die 250 miljoen die beschikbaar gekomen is, is rekening gehouden met een reservepost die nodig is voor de cao voor de Nationale Politie, voor de contourennota waarover ik net met de heer Ruers heb gesproken, en voor een aantal andere aspecten, bijvoorbeeld de uitkomsten van de commissie-Wolfsen inzake rechtsbijstand en eventuele andere noden die zich nog zullen voordoen bij de Nationale Politie. Een daarvan zou het volgende kunnen zijn. Ik heb een commissie aan het werk gezet die aan het onderzoeken is of de bijdrage die voorzien is voor de Nationale Politie in de vorm van bezuinigingen op de Nationale Politie in 2016 en de jaren daarna, nog steeds realistisch is om, gegeven de verlenging van de reorganisatie, die opgave te kunnen vervullen. Als dat niet zo is, moet je het daarover hebben. Dat komt allemaal in het voorjaar. Daarom is er een post «onvoorzien» opgenomen in het bedrag van 138 miljoen structureel voor 2016 dat aan mij beschikbaar gekomen is, waarmee al deze noden in het voorjaar kunnen worden gedekt.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb een vraag over die 138 miljoen, die later 124 miljoen wordt. Als ik het goed begrijp, zijn dat twee posten op de begroting die onder de post «overige» worden gepresenteerd aan de Kamer. Komen daar geen andere overige posten bij? Dat suggereert de overkoepelende post «overige» namelijk wel. Gaan we dan nog zien wat de verhouding is tussen de uitkomst bij de politie en de uitkomst van de commissie-Wolfsen? Dit is nu immers nog een black box.

Minister Van der Steur: Ja, maar dat is dezelfde black box als waarin ik nu zit te staren ten aanzien van de politie-cao. Ik heb namelijk geen idee wat daar uit gaat komen. Omdat we niet weten wat er uit al die elementen gaat komen – ik weet ook niet wat er uit het onderzoek naar de bezuinigingsopgave van de politie gaat komen – hebben we een bedrag genomen waarvan we denken dat het toereikend is voor die onderwerpen.

Ik kom op de vraag over het lokaal gezag. Aan het wettelijk functioneren en de wettelijke positie van het lokaal gezag hoeft van het lokaal gezag zelf niets te veranderen. Het lokaal gezag liep aan tegen het feit dat er binnen de Nationale Politie te veel verticaal gewerkt werd, terwijl dat op zich helemaal niet hoeft, en te weinig maatwerk geleverd kon worden door de regionale eenheden. Daar heeft de werkgroep-Van der Laan zich op gericht. Dat hebben we opgelost door goede afspraken te maken. Zoals ik net al heb proberen duidelijk te maken, krijgen de regionale eenheden dit jaar praktisch gezien, en volgend jaar ook in de begroting, de gelegenheid om veel meer maatwerk te leveren ten behoeve van het lokaal gezag. Daarmee komt het lokaal gezag in de positie die oorspronkelijk de bedoeling was, namelijk dat het zelf bepaalt waar de prioriteiten liggen, aan de hand van de ervaring op lokaal niveau.

Mevrouw Barth (PvdA): Daar heb ik net ook naar gevraagd en de Minister heeft daar nog niet op gereageerd. Het versterken van het lokaal gezag is een heel goed punt van de heer De Graaf. In dit geval geldt dan toch: it takes three to tango. Het gaat bij het functioneren van de driehoek niet alleen om de politie en de burgemeester, maar ook om het Openbaar Ministerie. Als het Openbaar Ministerie geen boodschap heeft aan die lokale prioriteiten en zijn eigen koers trekt, is het heel makkelijk om de politie daarin mee te trekken. En dan staat de burgemeester daar lokaal, met zijn goede gedrag.

Mevrouw Wezel (SP): Ik heb zelf jaren in meerdere driehoeken gezeten en ik voel me ook enigszins aangesproken vanuit het Openbaar Ministerie. Er werd juist altijd, en nog steeds, gelegenheid gegeven voor die zaken. Die zaken worden ook allemaal door het Openbaar Ministerie opgepakt.

Mevrouw Barth (PvdA): Ik wil de vraag graag door de Minister beantwoord hebben.

Mevrouw Wezel (SP): Er wordt iets verondersteld wat niet klopt.

De voorzitter: We hebben even een ervaringsdeskundige aan het woord gehad en nu krijgen we de Minister die verantwoordelijk is.

Minister Van der Steur: Ik ben heel blij met de opmerkingen van de ervaringsdeskundige, want dat is ook echt mijn ervaring, ook al is die op dit terrein nog beperkt. De burgemeester heeft de voorzittersrol bij het lokaal driekhoeksoverleg. Die rol moet hij zelf pakken en invullen. Ik weet ook dat daarin her en der op individueel niveau verbeteringen mogelijk zijn. Dat is gewoon een feit. Ik herken me heel goed in het beeld dat mevrouw Wezel neerzet van het Openbaar Ministerie. Als de burgemeester het gevoel heeft dat er dingen moeten gebeuren, dan worden die door het OM en de politie uitgevoerd. Het probleem was als volgt. In een aantal gevallen, onder andere bij de financiering van dat soort wensen, zei de korpschef soms: ik moet even met Den Haag overleggen. Aan die discussie hebben we een eind gemaakt. Ze krijgen dus gewoon de mogelijkheid om dat zelf te beslissen. Dat is precies de bedoeling. Zo moet het gaan. Ik heb de ervaring dat er heel weinig klachten zijn op dat punt op dit moment, behalve dan dat sommige mensen misschien hun rol nog moeten vinden. In de wet- en regelgeving en de gedachtevorming binnen de Nationale Politie zit dat goed. Over het OM heb ik, met alle respect, nog nooit klachten gehad op dit terrein.

De heer Rombouts (CDA): Ik dank de Minister voor zijn uitgebreide antwoord. Ik zie ook dat hij op veel fronten bezig is. Toch zou ik nog even terug willen gaan naar het beeld dat ik net neerzette. Goede mensen en voldoende budget leiden tot succes. Dat moet ook in dit geval leiden tot herstel van het vertrouwen, waarin deuken zijn gekomen. Dat gaat om extern vertrouwen, maar begint bij intern vertrouwen binnen het korps. Ik hoop dat de Minister regelmatig spreekt met de mensen onder de leidinggevenden. Daar is echt wel iets aan de hand namelijk. Al die dingen die ik heb opgenoemd, zorgen er bij elkaar voor dat ik hier na 36 jaar burgemeesterschap zeg dat er nu wel enige zorg is om dit nationale korps er weer bij te trekken. Hoe laat je 50.000 mensen er vertrouwen in hebben dat zij hetgeen waarvoor zij staan ook voor elkaar krijgen? Dan wil ik van de Minister niet horen hoeveel commissies er aan de slag zijn, maar welke chirurgische ingrepen hij op het punt van personeel en budget kan doen of wil doen in de komende maanden, om een doorbraak te bewerkstelligen in de richting van de cao en in de richting van de bemensing van de as van het korps. Het begint bovenaan. Daarna komt de rest van de leidinggevenden in het korps. In de regio's heb je de voorlieden. Ook daar is sprake van enige beweging. Het is heel erg van belang dat die mensen vertrouwen naar beneden uitstralen, zodat de anderen er ook weer in gaan geloven. Dat is keihard nodig voor het korps.

Ik ben het met mevrouw Wezel eens dat het best goed gaat in de driehoek. Ik zit er zelfs nog steeds bij, wat zal verbazen, want ik ben geen regioburgemeester. Wij zitten echter met z'n vieren in de driehoek. Burgemeesters die klagen, moeten gewoon zorgen dat zij hun mondje roeren en voor hun zaken opkomen. Dan krijg je meestal wat je hebben wilt. Er speelt wel één ding dat ik onder de aandacht van de Minister zou willen brengen. Doordat de korpschef van de regio niet meer de zelfstandigheid heeft die hij in het verleden wel had, is de aanspreekbaarheid van burgemeesters richting de regiochef wel bemoeilijkt. Ik zou de Minister in overweging willen geven om het bij wet te veranderen zodat de benoeming van de regiochefs de volle instemming moet hebben van in elk geval het dagelijks bestuur van zo'n regio. Het gaat niet om alle 69 burgemeesters in oost of alle 40 in zuidoost, maar het gevoel moet ontstaan dat de leidende burgemeesters in zo'n regio de instemming moeten geven aan de benoeming van een chef. Er zal niet vaak wat gebeuren, maar alleen al het gevoel dat de man of vrouw in kwestie niet alleen naar boven maar ook naar buiten kijkt, is ongelooflijk belangrijk. Het is dus eigenlijk meer een psychologisch element dan dat het formeel zo krachtig is.

De voorzitter: Hiermee zijn we wel op een ander onderwerp gekomen, dan het onderwerp waarop we net zijn blijven steken. Ik zag de heer De Graaf al knikken. Zijn non-verbale communicatie is heel sterk. Volgens mij heeft hij nog iets over het vorige onderwerp. Laten we dat dus nog even afronden en dan geef ik de Minister gelegenheid om op de heer Rombouts te reageren.

De heer De Graaf (D66): U wijst elegant op mijn zwakke plek, voorzitter. Naar aanleiding van het gesprek van zojuist en de laatste opmerking van de heer Rombouts zou ik de Minister willen vragen om voor de Eerste Kamer op te schrijven wat hij zich precies voorstelt bij de veranderingen en verbeteringen in het lokaal gezag, het artikel 19-overleg, de positie van de korpsbeheerder en de lokale driehoek. Ik weet dat dit extra werk voor zijn ambtenaren betekent, maar deze punten zijn de Eerste Kamer zeer aangelegen. We hebben daar ook al vaker over gesproken. Uit de herijkingsnota wordt niet concreet duidelijk wat eraan verbeterd wordt. Er staat wel in dat de commissie-Van der Laan voorstellen heeft gedaan tot concretisering, maar daar staat niet bij wat die precies inhouden en wat daarvan wordt gerealiseerd. De Minister zou ons een plezier doen als hij voor ons die vier onderwerpen in onderling verband nog eens uiteen wil zetten in een brief.

Mevrouw Barth (PvdA): Ik wil daar graag nog een aanvulling op geven. Ik had het niet over een individuele burgemeester. In het evaluatierapport staat dat het Openbaar Ministerie meer naar boven gericht is en dat de Nationale Politie meer naar boven gericht is geraakt, en dat daardoor het risico bestaat dat de lokale driehoek te weinig naar buiten kijkt. Het gaat niet om de ervaringen van lokale, individuele burgemeesters die hun mondje moeten roeren. Het evaluatierapport geeft het signaal dat, precies zoals de heer De Graaf net aangaf, de poging van de Minister om het riet weer een beetje de andere kant op te buigen misschien wel een wat harder zetje nodig heeft dan alleen het geven van wat meer mandaat in het budget.

De voorzitter: De heer De Graaf merkte op dat het misschien extra werk is voor de ambtenaren.

De heer De Graaf (D66): De Minister mag het ook zelf schrijven

De voorzitter: Uiteraard, maar ik kan me voorstellen dat de Minister hier niet meteen op reageert, tenzij hij daar dringend de behoefte toe heeft. Wij hebben over twee of drie weken dat debat. Het zou handig zijn als we er dan over kunnen beschikken.

Minister Van der Steur: Zo zou ik het inderdaad willen doen. De heer De Graaf vraagt in feite een soort samenvatting van de herijkingsnota, voorzien van een aantal concretere maatregelen die inmiddels al genomen zijn of in andere documenten zijn opgenomen. Ik stel voor dat we dat voor de begroting aanleveren. Het is inderdaad extra werk. Het zal ook een beetje een herhaling van zetten zijn op een aantal terreinen; dat zal de heer De Graaf mij moeten vergeven. De resultaten van de werkgroep-Van der Laan zijn een-op-een opgenomen in de herijkingsnota. Dat deel heb ik dus niet zelf hoeven schrijven. Ik zal dat aanleveren.

De voorzitter: Heel fijn.

Mevrouw Wezel (SP): Ik loop inmiddels al even mee in de juridische wereld. We krijgen nu een Nationale Politie. Het is een soort cyclisch geheel. Een poos geleden ging het om het gebiedsgebonden werken. Daarvoor ging het ook om een nationale politie. Daarvoor was er sprake van gemeentepolitie of regiopolitie. Nu hoor ik alweer een nieuwe trend, want een aantal Eerste Kamerleden heeft het over het lokaal gezag. Ik zie de nieuwe trend dus alweer aankomen: met een paar jaar gaan we weer naar gebiedsgebonden werken. Dit zal vast een keer aan de orde geweest zijn in een of ander debat. Eerder was de lokale driehoek dus dé plek waar de prioriteiten werden bepaald. Hoe ziet de Minister dat geheel? Hoe kijkt hij daar nu tegenaan? Het heeft er ook mee te maken dat de lokale politiek niet meer het geheel bepaalt, maar dat prioriteiten ook nationaal worden bepaald. Ik denk dat dat een gewenning is, maar ik hoor graag de reactie van de Minister daarop.

Minister Van der Steur: Ik herhaal nog even dat ik op verzoek van de heer De Graaf vóór de begrotingsbehandeling zal zorgen voor een samenvatting van de herijkingsnota, aangevuld met een aantal inmiddels relevante en nieuwe ontwikkelingen.

De voorzitter: De heer De Graaf heeft ook gevraagd naar meer concrete punten.

Minister Van der Steur: Ja, ik zal zo concreet zijn als ik kan zijn, gegeven het feit dat we midden in een reorganisatieproces zitten dat drie jaar langer gaat duren dan we hadden gehoopt.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Als ik de heer De Graaf goed beluisterde, heeft hij ook gevraagd in te gaan op het lokale gezag en de veranderingen die daarin optreden. Dat was in ieder geval ook mijn wens. De Minister is gevraagd niet alleen samen te vatten wat er in de herijkingsnota staat, maar dat juist ook toe te lichten.

De voorzitter: Samenvatten en toelichten. Zullen we het daarop houden?

Minister Van der Steur: Ik volg uw conclusie met enthousiasme.

Er ligt nog een vraag van de heer Rombouts. Hij vroeg welke chirurgische ingrepen ik ga uitvoeren. Volgens mij moet de heer Rombouts niet al te veel van mij verwachten op het gebied van chirurgie, want ik ben maar een eenvoudige jurist. Het sluiten van de cao is geen chirurgische ingreep, maar is wel essentieel. Het afronden van de personele reorganisatie heeft niets met chirurgische ingrepen te maken, maar is ook essentieel. De elementen die we in de herijkingsnota hebben opgenomen, namelijk het werken aan kennis en kunde en het verbeteren van het welzijn van de politieagent, onder andere wat betreft PTSS, zijn essentiële onderdelen die voorzien zijn in de herijkingsnota en die met voorrang worden opgepakt. Iedereen realiseert zich immers dat de agent zich moet welbevinden binnen zijn organisatie. Dat is ook de geest die de herijkingsnota uitademt. Daar hoort bij dat het basisteam op orde moet zijn en dat de teamchefs en de wijkteamchefs op een deugdelijke wijze moeten worden ondersteund, zoals ook de inspectie heeft geadviseerd.

De heer Rombouts deed de suggestie om de politiechef mede te laten benoemen door de regioburgemeesters. Het goede nieuws is dat dit al zo is.

De heer Rombouts (CDA): Ik vroeg om consultatie.

Minister Van der Steur: Het gaat om een zwaar advies. Als je een Nationale Politie wilt, moet je sommige dingen ook echt nationaal organiseren. Daar hoort dit ook bij. Er zijn een heleboel bevoegdheden die ik wel af wil staan aan anderen, maar een paar bevoegdheden wil ik niet afstaan. Een daarvan is: de Nationale Politie blijft …

De heer Knip (VVD): Ik wil even opmerken dat ten tijde van de veelgeprezen rijkspolitie de burgemeester instemmingsrecht had voor de benoeming van de functionarissen vanaf schaal 10. Die vraag is dus niet nieuw.

De heer De Graaf (D66): In de huidige Politiewet is het instemmingsrecht geregeld voor de lokale politiechef. Dat is in het debat om het hardst toegezegd door Minister Opstelten.

Minister Van der Steur: Ja, maar dat is iets anders. Zo ver was ik nog niet gekomen in mijn beantwoording. Voor de teamchef geldt dat ook.

De heer Rombouts (CDA): Ik betuig eigenlijk steun voor het punt dat er niet zo veel veranderd is aan het lokale gezag. Dat is een kwestie van wennen aan de nieuwe situatie en daar zelf het beste van maken. Dat bedoel ik; niet meer en niet minder. De regiochef een zak geld geven, zodat hij meer kan acteren, is niet genoeg in die relatie. De burgemeesters zijn een chef waar ze bij konden, kwijtgeraakt. Nu is er een die vooral naar boven kijkt. Daar moet tevredenheid zijn. Dat heeft de Minister zelf ook een beetje uitgestraald in zijn quote van daarnet. Ik denk dat die balans hersteld kan worden door een instemmingsrecht in te voeren.

Minister Van der Steur: Ik stel voor dat ik in de brief die ik de heer De Graaf heb toegezegd, hierop zal ingaan. Ik zal netjes beschrijven hoe het nu afgesproken is. Ik zeg alvast dat ik zeer huiverig ben voor het nu aanbrengen van wijzigingen in het systeem, terwijl we de reorganisatie niet op orde hebben. Ik zal mij daar om allerlei redenen van organisatorische aard met hand en tand tegen verzetten, ook omdat ik denk dat dit een heel belangrijk onderdeel kan zijn van de evaluatie. Als we een evaluatiecommissie hebben, vind ik dat die ook haar werk moet kunnen doen. Dan moeten we niet tussentijds dingen gaan wijzigen.

De heer Rombouts (CDA): Ik vroeg de Minister ook niet meer dan hierover na te denken.

Minister Van der Steur: Dat zal ik met vreugde doen, want dat doe ik altijd, zeker naar aanleiding van de evaluatie. Ik verwacht daar namelijk veel van. Als ik naar het tussenrapport kijk, mogen we veel verwachten van het eindrapport. Ik zal ook het punt van mevrouw Barth over het lokaal gezag in die brief meenemen.

Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord, voorzitter.

De voorzitter: De heer Swagerman heeft nog een vraag.

De heer Swagerman (VVD): Ik kan niet nalaten te verwijzen naar een situatie die ik nog heb meegemaakt. Ik weet wel dat het veranderd is en dat we een nieuwe Politiewet hebben, maar in die tijd voerden in een regionaal college 27 burgemeesters het woord. Ik heb toen als hoofdofficier nooit meegemaakt dat er geen ruimte was voor lokale invulling. De vraag is eigenlijk, of meer een suggestie misschien, of je bij de evaluatie hetgeen waar het om gaat zou moeten betrekken, namelijk de vraag of de landelijke c.q. lokale prioriteiten sterk in hun uitwerking veranderd zijn door de nieuwe wet. Met alle psychologische en krachtenveldargumenten die we bezigen, vraag ik me wel af of dat niet een heel relevante vraag is. Waar in de wet zitten de schakelpunten die het lokale gezag ten opzichte van alle landelijke prioriteiten ondersneeuwen of minder gewicht geven? Ik denk dat dit voor de evaluatie een heel belangrijke vraag is.

Mevrouw Barth (PvdA): Dat is precies het punt dat in het evaluatierapport wordt aangestipt.

Minister Van der Steur: Dat is ook precies het punt waarop de eindevaluatie zal zien. Ik verwacht daar een antwoord op te krijgen van de commissie-Kuijken.

De voorzitter: We verwachten heel veel van de commissie-Kuijken.

Ik kijk even rond of er nog vragen zijn. We hebben nog een paar minuten.

De heer Ruers (SP): Ik zou de Minister een precair punt willen voorhouden. Eigenlijk zei de heer Rombouts het ook al. Al die toestanden bij de politie en de reorganisatie beginnen ook in de samenleving onrust te veroorzaken. Gisteren waren er twee programma's op tv over de politie. De Minister heeft ze waarschijnlijk ook gezien. Dat gaat toch niet goed zo? Als er zo veel onrust en spanning is, hoe gaat de Minister dat dan oppakken? Het suddert maar door. Het ene incident volgt het andere op. Dat is niet goed voor het vertrouwen in de politie en het politiebestel. Hoe denkt de Minister dat aan te pakken?

De heer Knip (VVD): De ontwikkelingen gaan snel. Er is financieel ingegrepen in verband met die langer durende reorganisatie. Ik wijs echter op het vluchtelingenvraagstuk en de aanslagen in Parijs. Moeten we geen rekening houden met nog meer noodzaak tot opplussing straks? Ik vermoed dat de politie dan nog verder uit de exploitatie loopt, gezien de eisen die op ons af gaan komen.

De voorzitter: «Opplussing»: ik leer allemaal nieuwe woorden.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik las in de herijkingsnota kort een aantal dingen over de Politieacademie. Heeft de noodzaak tot het op peil houden van de instroom bij de Politieacademie nog financiële gevolgen? Is daarin de wens van de Minister meegenomen om tot meer politiemensen op een hoger niveau te komen? Zo nee, wanneer gaan we dat terugzien?

De voorzitter: U trekt het dus breder dan de recherche?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ja, ook bij de Politieacademie ligt duidelijk een vraagstuk. De bedrijfsvoering valt om als je telkens enorme schommelingen hebt.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Ik heb eigenlijk dezelfde vraag als de heer Knip; fijn dat we dit samen kunnen doen. Exploitatiedruk is in potentie aanwezig. De voorbeelden zijn net genoemd. De Minister zei dat er 200 mensen naar België zijn gestuurd om te assisteren bij een melkprotest of iets dergelijks. Ik weet niet of ik de volgende opmerking mag maken. Als de Minister er niet op in kan gaan, hoeft hij dat niet te doen. Ik kan me met de situaties in Parijs en Brussel ook andere dingen voorstellen dan die bagatel, als ik het zo mag noemen. Ik zei al dat de Minister hier niet per se op hoeft te reageren omdat het ook heel andere aspecten heeft, maar het is wel iets wat grote zorgen veroorzaakt. Ik zag zondag een peiling van Maurice de Hond. 98% van de ouderen, onze achterban, tilt zwaar aan veiligheid. Daarmee bedoelen ze ook dat het in andere landen veilig moet zijn. Ik wil toch onze zorg daarover overbrengen. Laat de financiën nooit de barrière zijn om echt op te treden en te helpen.

Mevrouw Wezel (SP): Staat in het profiel van de nieuwe korpschef dat hij van binnen of van buiten de politie moet komen?

De heer De Graaf (D66): Ik ben er overigens van overtuigd dat veiligheid niet alleen voor ouderen een belangrijke prioriteit is. De Minister heeft zojuist gezegd dat de toevoeging aan het V en J-budget toereikend is – ik citeer dat letterlijk – terwijl hij tegelijkertijd zei dat een aantal punten nog een totale black box vormen. Ik zou graag willen dat de Minister nog even toelicht hoe hij tot de conclusie kan komen dat het toereikend is, terwijl tegelijkertijd de uitkomsten van de commissie-Wolfsen, de cao, de evaluatie over de bezuinigingen en de huisvestingsproblematiek nog niet boven tafel zijn. Dat vergt wel enige toelichting. Mocht hij die nu niet kunnen geven, dan hebben we het daar graag over bij de V en J-begrotingsbehandeling.

Ik vraag ook nadrukkelijk aandacht voor de positie van de individuele burgemeester. De regioburgemeester is in alle tien de gevallen burgemeester van een grote stad. In een enkel geval zijn het andere burgemeesters van een grote stad die aansluiten bij het regionale overleg. Zij hebben dus voldoende invloed, niet altijd op het beheer, maar in ieder geval wel gezagsmatig. De individuele burgemeester zit niet eens in een lokale driehoek, want die bestaat meestal uit meer burgemeesters en een officier van justitie. Die burgemeesters merkten onder de regionale politie al op dat ze steeds verder van de politie af kwamen te staan door het steeds centralere regime. Die burgemeesters hebben dat gevoel alleen maar meer gekregen. Als dat kan worden veranderd en als de Minister dat bedoeld met «meer maatregelen nemen om het gezag op lokaal niveau meer inhoud te geven», dan zou dat fantastisch zijn. Maar dan hoop ik wel dat hij het kan concretiseren.

De voorzitter: Het is aan de Minister in welke volgorde hij de vragen beantwoordt, maar ik kan me zo voorstellen dat hij met de vraag van de heer Ruers begint.

Minister Van der Steur: De heer Ruers vroeg naar het vertrouwen en naar incidenten. Er zijn iets meer dan 60.000 politieagenten. Van hen hebben er ongeveer 50.000 een uniform aan. Zij doen dag in, dag uit, 24 uur per dag en 7 dagen per week hun werk. Dat doen zij met volle inzet, groot enthousiasme, in weer en wind, bij nacht en ontij en voor de samenleving. Er zullen altijd incidenten plaatsvinden. Die beheersen mijn ministerschap en mijn dagelijks leven. Maar als we heel eerlijk zijn, zeggen ze niks over het totaal. Als je de cijfers vergelijkt met het buitenland doet de politie in Nederland ongelooflijk goed werk. Het kan nog beter, daar is geen discussie over, maar de Nederlandse politie doet ontzettend goed werk. Er zitten wel enkele rotte appels tussen, bijvoorbeeld de politiemol. We onderzoeken hoe dat heeft kunnen gebeuren. Het ziet ernaar uit dat er binnen de politie op een aantal terreinen grove fouten zijn gemaakt, zoals ik ook in mijn brief heb geschreven. Zo'n politiemol die moedwillig zijn eigen organisatie en zijn eigen collega's in gevaar brengt, geeft zonder enige twijfel een enorme klap aan het vertrouwen. Daar komt bij dat de situatie rond de arbeidsomstandigheden en de personele reorganisatie ook niet geholpen hebben. Ik ben het helemaal eens met het beeld dat er grote zorgen leven. Ik heb het van het begin af aan als mijn taak gezien om op een aantal terreinen die zorgen zo veel mogelijk weg te nemen. Dat geldt voor de cao, want die moet er gewoon komen, en voor de personele reorganisatie, waarover duidelijkheid moet komen. Ik denk dat daarmee al een heleboel zal zijn rechtgezet, maar dat wil niet zeggen dat het daarmee opeens opgelost is.

De nieuwe korpschef zal dus uitdrukkelijk tot taak moeten hebben om dat vertrouwen in de korpsleiding en het korps als zodanig te herstellen en die verbinding met de werkvloer staande te houden, zoals korpschef Bouman dat ook gedaan heeft. Hij is zelf als politieagent op de motorfiets begonnen en hij heeft die verbinding altijd nadrukkelijk in het oog gehouden. Ik realiseer me echter heel goed dat bij mij als Minister de eindverantwoordelijkheid ligt om die zorgen weg te nemen. Daar zal ik vanuit mijn positie alles aan doen wat ik kan doen.

De heer Knip wees op de nieuwe uitdagingen met betrekking tot vluchtelingen en terrorisme. Dat zal ongetwijfeld zo zijn. We hebben afspraken gemaakt over de inzet die we moeten plegen ten aanzien van de vluchtelingen, onder andere qua screening. Dat heeft sinds de aanslagen in Parijs ook weer een extra dimensie en urgentie gekregen. Er zijn maatregelen genomen die hun weerslag zullen hebben op de toekomst. We hebben afgesproken dat we in het voorjaar, bij de Voorjaarsnota, zullen bezien welke extra maatregelen daarvoor nodig zijn. Dat wil niet zeggen dat ik niet mogelijkerwijs al iets heb in die reserve. In reactie op de heer De Graaf merk ik op dat ik dus niet weet of die ruimte er zal zijn, maar dat we in het bedrag wel rekening gehouden hebben met een soort bandbreedte waarbinnen zoiets zich kan afspelen. Als er iets overblijft, is dat als eerste hiervoor beschikbaar.

De heer Van Rooijen wees erop dat ouderen veiligheid zwaar opnemen. Ik denk dat het goede nieuws voor zijn achterban is dat de resultaten van onze inspanningen en de trend in ons voordeel werken. Nederland wordt veiliger in een tempo dat twintig jaar geleden bijna ondenkbaar was. Dat zien we ook aan het enorm afnemende aantal gevangenen. Tegelijkertijd zien we ook dat uit onderzoek blijkt dat ouderen minder snel de effecten daarvan in hun gevoel meekrijgen. Dat het onveiligheidsgevoel bij ouderen is toegenomen, terwijl de veiligheid in de samenleving enorm is verbeterd, vind ik een punt van zorg. Dat is gek en ook zorgwekkend. Ik heb daar ook met VWS gesprekken over om te zien hoe we daar wat aan kunnen doen.

Mevrouw Bikker vroeg aandacht voor de Politieacademie. Dat is een terecht punt. Ook daar is recentelijk gereorganiseerd. Daardoor is er veel meer efficiency ontstaan en is er meer, beter, gerichter en gefocuster werk mogelijk. Het is een enorme organisatie. De Politieacademie is echt gigantisch. We leveren opleidingen van academisch niveau tot aan de basisopleiding voor aspirant-politici. Eh, dat moeten natuurlijk «politieagenten» zijn. Dat was een freudiaanse verspreking, voorzitter. We zien daar twee dingen. Als er op basis van de contourennota extra inspanningen nodig zijn, dan is daarin voorzien met de reserve voor de contourennota, waarvan we nog niet weten hoe hoog die is. Daarnaast is er de noodzaak om de instroom op peil te houden. Daarvoor is een voorziening in het meerjarenkader, dat al beschikbaar is voor de Politieacademie. In de praktijk zullen er naar verwachting meer mensen moeten instromen dan in de formatie eigenlijk kan, omdat we zien dat er over één à twee jaar een enorme uitstroom komt door de vergrijzing. Om die reden wordt dit gecompenseerd met een hogere instroom dan op dit moment is voorzien.

Ik kom op de vraag van de heer De Graaf. Het antwoord daarop is ja en nee. Mijn voorganger zou zeggen dat hij blij zou zijn om schouder aan schouder te staan met de heer De Graaf. Ik zal de positie van de individuele burgemeester meenemen in de brief. Dat past heel mooi in de overige vragen van de heer De Graaf.

Weet ik zeker dat de reservering toereikend zal zijn? Nee, natuurlijk weet ik dat niet zeker; daar heeft hij gelijk in. Ik weet echter ook niet zeker dat er een tekort zal zijn. Het zou zomaar kunnen dat de commissie-Wolfsen met adviezen komt die ertoe leiden dat er per saldo geen extra investering nodig is voor rechtsbijstand als je dingen anders organiseert. Het kan ook zijn dat dit niet zo is. Dat weet ik gewoon niet. Dat zal een thema voor 2016 zijn, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling voor 2017 of bij de Voorjaarsnota als het al eerder bekend is. Ik ben heel blij dat voor een aantal elementen in de 250 miljoen ruimte is, ook structurele ruimte, om extra investeringen te kunnen doen. Ik weet nu al dat ik die in het voorjaar vermoedelijk kan kwantificeren.

Mevrouw Wezel vroeg naar het profiel van de nieuwe korpschef. Het conceptprofiel ligt nu voor bij de gezagen en de centrale ondernemingsraad. Zodra die ernaar gekeken hebben, zal ik beide Kamers het profiel toesturen. Dan zal zij het antwoord op haar vraag kunnen lezen.

De voorzitter: Hartelijk dank. Heel fijn dat u vanmiddag hier was. Misschien was dit al een opmaat naar het begrotingsdebat. U weet nu waar de accenten zullen liggen. Over een paar weken zien we elkaar weer.

Sluiting 15.53 uur.


X Noot
1

De letter X heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 30 880.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Swagerman (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), P. van Dijk (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP)

Naar boven