30 880
Vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.)

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2007

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de samenwerking en het gemeenschappelijk functioneren van de politiekorpsen moeten worden verbeterd. Zowel op het terrein van ICT, specialisatie tussen korpsen als op het terrein van gemeenschappelijk beleid voor materiaal en personeel, en beheer. Indien met de samenwerking onvoldoende voortgang en resultaat wordt behaald, wordt de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van een landelijke politieorganisatie1, herijkt op basis van de dan ontstane situatie, voortgezet. Het kabinet beslist daar voor eind 2008 over.

Met de korpsbeheerders hebben wij, met het oog op het bovenstaande, overleg gevoerd over de gewenste ontwikkeling van de politie de komende jaren en over de resultaten die eind 2008 bereikt moeten zijn. Deze resultaten zijn gebaseerd op een gezamenlijke opvatting van de ministers van BZK en van Justitie en de korpsbeheerders over de gewenste samenwerking tussen de politiekorpsen alsmede het gemeenschappelijk functioneren van die korpsen. Op het evaluatiemoment in 2008 zullen de korpsen onomkeerbare stappen moeten hebben gezet op weg naar het gewenste eindbeeld.

Een belangrijk onderdeel van de te bereiken resultaten is dat de komende jaren één landelijke informatiehuishouding wordt ingevoerd bij de Nederlandse politie conform de hoofdlijnen van het ICT-programma 2007–2010, waardoor er geen belemmeringen meer bestaan voor het uitwisselen van operationele informatie tussen de korpsen. In dit ICT-programma zijn de gezamenlijke ICT-prioriteiten van de korpsen voor de periode 2007–2010 opgenomen. Alleen de belangrijkste resultaten uit dit programma die daadwerkelijk eind 2008 gerealiseerd moeten zijn, zijn opgenomen in de samenwerkingsafspraken. Dit betekent niet dat de rest van het programma stil komt te liggen. Het gaat hierbij o.a. om de ontwikkeling van aanvullende basisvoorzieningen voor de analyse, registratie en ontsluiting van gegevens op het terrein van handhaving en opsporing en het verbeteren van de informatie-uitwisseling in de strafrechtsketen, met de korpsen in de Schengen-landen en met Europol. Daarnaast zijn er randvoorwaardelijke voorzieningen vastgesteld, die gerealiseerd en geïmplementeerd moeten worden.

Ook op het terrein van personeel, materieel en bovenregionale samenwerking zijn duidelijke afspraken gemaakt over wat eind 2008 moet zijn gerealiseerd.

In de bijlage zijn de met de korpsbeheerders vastgestelde afspraken opgenomen1.

Voor de goede orde wil ik u erop wijzen dat deze resultaatsafspraken niet tot gevolg hebben dat andere afgesproken ontwikkelingen bij de politie stil komen te liggen. Dit zijn slechts de afspraken die eind 2008 een rol spelen bij het besluit over het al dan niet voortzetten van de behandeling van de Politiewet 200X.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Politiewet 200X, Kamerstuk 2006–2007, 30 880 II.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven