30 877
Wijziging van de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het vervallen van de mogelijkheid om Nederlandse onderdanen tot inburgering te verplichten

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 december 2006

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1

In het opschrift wordt «de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: de Wet inburgering en enkele andere wetten, en wordt na «verplichten» ingevoegd: en het aanbrengen van enkele technische verbeteringen.

2

In de considerans wordt na «wijzigen» ingevoegd: en dat het wenselijk is enkele technische verbeteringen aan te brengen.

3

Artikel I wordt gewijzigd als volgt:

A

Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, wordt niet met terugwerkende kracht gevestigd.

B

Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

In artikel 15, eerste lid, wordt «door een door Onze Minister aan te wijzen instantie» vervangen door: door Onze Minister.

4

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

Aan artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering voorzover deze niet een vergoeding is als bedoeld in onderdeel f.

Toelichting

Onderdeel Aa (artikel 3)

Het voorgestelde vierde lid van artikel 3 strekt er toe buiten twijfel te stellen dat de inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, niet met terugwerkende kracht wordt gevestigd. Zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inburgering (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 3, blz. 67), de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2006/07, 30 308, H, blz. 4–5) en de nota van toelichting bij het Besluit inburgering, vangt de inburgeringsplicht voor nieuwkomers aan op het tijdstip waarop zij op basis van een verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel of als geestelijke bedienaar in Nederland mogen verblijven. Dat is vanaf de bekendmaking van de inwilligende beschikking (de verlening van de verblijfsvergunning). Indien de vergunning met terugwerkende kracht wordt verleend, heeft de vreemdeling in de periode tussen de ingangsdatum van de te verlenen verblijfsvergunning en de latere bekendmaking van de inwilligende beschikking, als regel rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Die vorm van rechtmatig verblijf vestigt geen inburgeringsplicht. De betrokken vreemdeling wordt eerst inburgeringsplichtig op het moment waarop de inwilligende beschikking wordt bekendgemaakt. De terugwerkende kracht waarmee de verblijfsvergunning is verleend, vestigt niet tevens een inburgeringsplicht met terugwerkende kracht. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich daartegen. Om ieder misverstand daarover te voorkomen, wordt voorgesteld dat uitdrukkelijk in het nieuwe vierde lid op te nemen.

Onderdeel Ca (artikel 15)

Op grond van het artikel 15, eerste lid, wordt het praktijkdeel van het inburgeringsexamen afgenomen door de IB-Groep of door een instelling die als exameninstelling is aangewezen. Die aanwijzing geschiedt door een instantie die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt aangewezen. De achterliggende gedachte daarbij is dat het onwenselijk wordt geacht dat de IB-Groep – zelf een exameninstelling die het praktijkdeel van het inburgeringsexamen kan afnemen – de bevoegdheid zou worden toegekend om andere examenstellingen aan te wijzen waarmee zij zou kunnen concurreren. Bij de uitwerking hiervan is er voor gekozen het onderzoek naar de vraag of een instelling voldoet aan de voorwaarden om als exameninstelling te worden aangewezen, te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie, waarna aanwijzing geschiedt bij besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Ook op deze wijze is de IB-Groep niet bij de aanwijzing betrokken.

Artikel IIa

Artikel 18 van de Wet inburgering regelt de vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald.

Een inburgeringsplichtige die zijn inburgering zelf ter hand neemt komt, in aanmerking voor een vergoeding indien hij het inburgeringsexamen binnen drie jaar behaalt. Deze vergoeding dient als stimulans voor de inburgeringsplichtige om het inburgeringsexamen (snel) te behalen.

De vergoedingen, bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering worden in het Besluit inburgering en de Regeling inburgering uitgewerkt in twee varianten, namelijk de kostengerelateerde en de forfaitaire vergoeding. Daarnaast is de mogelijkheid van een extra forfaitaire vergoeding opgenomen om inburgeringsplichtige oudkomers te stimuleren om voor een hoger niveau te gaan dan waartoe zij op grond van de Wet inburgering zijn verplicht. Oudkomers die binnen 3 jaar het inburgeringsexamen geheel op A2 niveau (dus ook voor wat betreft schriftelijke vaardigheden) hebben behaald komen voor deze laatste vergoeding in aanmerking.

Deze kostengerelateerde vergoeding wordt op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) niet tot de middelen gerekend. De forfaitaire vergoeding en de extra forfaitaire vergoeding, vallen niet onder artikel 31, tweede lid, van de WWB. Omdat de inburgeringsplichtige extra kosten heeft gemaakt en vanwege de stimulerende werking die van de bovengenoemde forfaitaire vergoedingen uitgaat, is het wenselijk dat ook deze vergoedingen buiten de middelen van de WWB vallen.

Het voorgestelde artikel 31, tweede lid, onderdeel s, strekt ertoe dat de forfaitaire vergoeding en de extra forfaitaire vergoeding niet tot de middelen worden gerekend.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven