30 877
Wijziging van de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het vervallen van de mogelijkheid om Nederlandse onderdanen tot inburgering te verplichten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Wijziging van de Wet inburgering

In het wetsvoorstel houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering), dat thans in behandeling is bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal en dat naar verwachting op 1 januari 2007 in werking zal treden, is voorzien in een resultaatgerichte inburgeringplicht voor onderdanen van derde landen die onvoldoende beschikken over vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Daarnaast vormt artikel 4 van dat wetsvoorstel een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur en met instemming van beide kamers der Staten-Generaal tijdelijk bepaalde categorieën Nederlanders aan te wijzen die evenals onderdanen van derde landen inburgeringsplichtig zijn. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering zo spoedig mogelijk wordt ingediend na de plaatsing in het Staatsblad van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, dan wel nadat een der kamers der Staten-Generaal de wens te kennen heeft gegeven dat de voordracht niet wordt gedaan.

Nadat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer twijfel was gerezen omtrent de houdbaarheid van de mogelijkheid om bepaalde categorieën Nederlandse onderdanen op gelijke voet als onderdanen van derde landen tot inburgering te verplichten, is nader advies van de Raad van State ingewonnen. Uit het advies van de Raad van State van 3 augustus 2006 (nr. W03.060236/I) is gebleken dat de inburgeringsplicht niet kan worden opgelegd aan bepaalde categorieën Nederlanders zonder daarbij in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast acht de Raad delegatie van deze materie naar een algemene maatregel van bestuur onjuist.

Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet besloten om geen voordracht te doen voor een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 4 en om artikel 4 te schrappen (brieven aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van 25 augustus 2006, Kamerstukken II, 2005/06, 30 308, nr. 105, en Kamerstukken I 2005/06, 30 308, C). Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe dat artikel 4 wordt geschrapt en de daarmee verband houdende bepalingen worden aangepast (artikel I).

Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs

In zijn advies onderkent de Raad van State dat de inburgeringsproblematiek zich ook kan voordoen bij onder meer Nederlandse onderdanen en andere EU- en EER-burgers aan wie geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd. Het kabinet is voornemens om bij ministeriële regeling aanvullende maatregelen te treffen om ook de inburgeringsproblematiek onder deze personen te verminderen (zie hierover de brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 6 oktober 2006, Kamerstukken II 2006/07, 30 308, nr. 108). Het gaat daarbij om de facilitering van inburgering op vrijwillige basis, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de Wet inburgering. Deze regeling zal er toe strekken dat per 1 januari 2007 inburgeringsvoorzieningen kunnen worden aangeboden aan personen, ongeacht hun nationaliteit, die wel inburgeringsbehoeftig zijn, maar die niet op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig zijn. Het gaat daarbij om niet-leerplichtige Nederlanders, andere EU- en EER-onderdanen en bepaalde niet-inburgeringsplichtige onderdanen van derde landen, die niet ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en die niet beschikken over een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering. De exacte groep begunstigden wordt nader uitgewerkt in de regeling voor de facilitering van inburgering op vrijwillige basis.

De aan hen aan te bieden inburgeringsvoorzieningen leiden toe tot het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering en omvatten het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (vgl. artikel 19, derde lid, van de Wet inburgering). Evenals dat het geval is ten aanzien van het gemeentelijke aanbod van inburgeringsvoorzieningen aan inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering en de daaraan voorafgaande regelingen voor de inburgering op vrijwillige basis van oudkomers en allochtone vrouwen, zal ook het aanbod van een inburgeringsvoorziening in het kader van vrijwillige inburgering niet vrijblijvend zijn. De gemeenten zullen in de gelegenheid worden gesteld inburgeringsvoorzieningen aan te bieden aan inburgeringsbehoeftigen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo zullen deze in ieder geval bereid moeten zijn aan de uitvoering van die inburgeringsvoorziening hun medewerking te verlenen en derhalve deel te nemen aan het inburgeringsexamen dat daarvan deel uitmaakt. De gemeenten zullen geen van rijksoverheidswege gefinancierde voorzieningen kunnen aanbieden aan personen die daartoe niet bereid zijn. Daarnaast wordt gedacht aan de betaling van een eigen bijdrage die ook verschuldigd is door inburgeringsplichtigen die een dergelijke inburgeringsvoorziening hebben aanvaard (vgl. artikel 23 van de Wet inburgering) om zo de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer te benadrukken. Aangezien de WEB een dergelijke eigen bijdrage alleen kent voor NT2-opleidingen op de (hogere) niveau’s 3 tot en met 5, betekent dit een verschil tussen de inburgeringsvoorziening, die naast de NT2-opleiding ook een component «kennis van de Nederlandse samenleving» en het inburgeringsexamen omvat, en de NT2-opleidingen op grond van de WEB. In het onderhavige wetsvoorstel wordt slechts één aspect van deze facilitering van de inburgering op vrijwillige basis geregeld, namelijk de relatie met de WEB.

Het beleid voor de inzet van zowel de inburgeringsmiddelen ten behoeve van inburgeringsbehoeftigen die niet inburgeringsplichtig zijn, als de educatiegelden is belegd bij gemeenten. Deze keuze is gemaakt omdat gemeenten het beste zicht hebben op de lokale behoefte en de prioriteiten die zij daarbinnen willen stellen. Voor het aanbieden van de inburgeringsvoorzieningen zullen de gemeenten geen educatiemiddelen ontvangen, maar middelen op basis van voormelde ministeriële regeling. Inmiddels zijn de educatiemiddelen die door de gemeenten werden ingezet voor de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) op de niveaus 1 en 2, overgeheveld naar het Ministerie van Justitie voor inburgering. Daarom wordt in artikel 8.1.1, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) opgenomen dat de NT2-opleidingen van de WEB in beginsel niet meer open staan voor de groep begunstigden van de regeling voor de facilitering van inburgering op vrijwillige basis. Deze beperking geldt niet voor degene die het inburgeringsexamen heeft behaald. Deze is immers niet meer inburgeringsbehoeftig en behoort derhalve niet langer tot de begunstigden van de regeling voor de facilitering van inburgering op vrijwillige basis. Er zullen echter ook inburgeringsbehoeftigen zijn die het inburgeringsexamen, dat deel uitmaakt van de aangeboden inburgeringsvoorziening, niet behalen. Met het oog op het maatschappelijk belang van hun sociale integratie is er voor gekozen voor hen de toegang tot de NT2-opleidingen op grond van de WEB open te houden.

Gemeenten kunnen dergelijke inburgeringsbehoeftigen derhalve via de educatie een NT2-opleiding blijven aanbieden. Het gaat hier dus om inburgeringsbehoeftigen die het inburgeringsexamen als onderdeel van de inburgeringsvoorziening zonder goed gevolg hebben afgelegd, en niet om inburgeringsbehoeftigen die zich buiten een dergelijke inburgeringsvoorziening om voor het inburgeringsexamen hebben aangemeld en dat examen vervolgens niet hebben behaald.

De gemeenten hebben van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 6 oktober 2006 nadere informatie ontvangen over de indicatieve voorschotten inburgering. In deze brief is onder meer opgenomen dat gemeenten de voorschotten voor inburgering mogen aanwenden om educatiedeelnemers (WEB) aan NT2-opleidingen, hun opleiding te laten afronden.

Het streven is er op gericht de onderhavige aanpassingen in werking te laten treden op hetzelfde tijdstip waarop de Wet inburgering in werking treedt, dan wel zo spoedig mogelijk daarna.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven