30 874 (R1818)
Voorstel van rijkswet van het lid Van der Staaij houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van het vereiste van een meerderheid van twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen in de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen betreffende de Europese Unie

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2009

Bijgaand informeer ik uw Kamer over de afhandeling van een aantal moties en toezeggingen rond de interpretatie van artikel 91, derde lid, van de Grondwet.

Naar aanleiding van het debat op 17 juni 2009 in de Tweede Kamer over het voorstel van rijkswet van het lid Van der Staaij houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van het vereiste van een meerderheid van twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen in de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen betreffende de Europese Unie, zijn twee moties aanvaard (Kamerstukken II 30 874, R1818, nrs. 11 en 12).

De motie-Kalma c.s. verzoekt een activering van artikel 91, lid 3, van de Grondwet, zoals voorzien in de motie-Schinkelshoek c.s., te betrekken in de beraadslagingen van de staatscommissie Grondwet. Ik heb toegezegd deze wens over te brengen aan de staatscommissie en heb dit zo geïnterpreteerd dat het gaat om de interpretatie van artikel 91, derde lid, Grondwet, mede in relatie tot de bevoegdheidsopdracht aan internationale organisaties ingevolge artikel 92 Grondwet. In mijn toespraak bij de installatie van de staatscommissie heb ik expliciet op deze discussie en het debat van 17 juni gewezen, waarmee ik deze motie als afgehandeld beschouw.

De motie-Schinkelshoek c.s. verzoekt om in de memorie van toelichting bij elk wetsvoorstel voor goedkeuring van een verdrag tot wijziging van de verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest, uitdrukkelijk en gemotiveerd in te gaan op de vraag of artikel 91, lid 3, van de Grondwet van toepassing is. In het debat heb ik toegezegd deze motie uit te willen voeren, na afstemming met de minister van Justitie, die over het wetgevingskwaliteitsbeleid gaat, en de minister van Buitenlandse Zaken, die over de goedkeuring van verdragen gaat. Deze afstemming moet nog plaatsvinden, maar mocht in de toekomst de uitvoering van deze motie eventueel op complicaties stuiten, dan zal ik u dat uiteraard melden.

In de bijlage bij de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2009 was tevens de toezegging opgenomen dat de criteria-Oud1 worden gezien als een extra criterium bij de beoordeling of er wel of niet sprake is van afwijking van de Grondwet (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VII, nr. 2, p. 187). Deze toezegging is door mij gedaan in het debat op 3 april 2007 in de Eerste Kamer over het kabinetsstandpunt op het onderzoeksrapport «De constitutionele bepalingen over verdragen die van de Grondwet afwijken en de opdracht van bevoegdheid aan internationale organisaties» (Kamerstukken I 2003/04, 27 484, A), en de motie-Jurgens c.s. inzake een rapport van de regering over artikel 91, lid 3, van de Grondwet (Kamerstukken I 2000/01, 27 484, 237c).

Met het feit dat de staatscommissie Grondwet zich in het kader van de invloed van de internationale rechtsorde op de nationale rechtsorde ook zal buigen over de interpretatie van artikel 91, derde lid, Grondwet, beschouw ik deze toezegging als afgehandeld.

Ten aanzien van de brief van 26 mei 2009 van de voorzitters van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Justitie uit de Eerste Kamer over de vestiging van internationale ad hoc straftribunalen in relatie tot de Nederlandse Grondwet, wordt de Eerste Kamer nog apart bericht.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Hors


XNoot
1

De criteria-Oud, zoals op 3 april 2007 verwoord door het Eerste Kamerlid Jurgens (PvdA): «Als het verdrag zaken regelt die de Grondwet zelf niet regelt, of aan de gewone wetgever overlaat, dan is er geen probleem met de Grondwet, en is een gewone meerderheid voldoende. Slechts daar waar de Grondwet zelf iets uitputtend regelt, bijvoorbeeld het tweekamerstelsel, of aan de wetgever beperkingen stelt bij de regelgeving, zoals bij sommige grondrechten, komt de vraag op of de verdragsbepaling afwijkt van de Grondwet», Handelingen I 2006/07, nr. 25, blz. 815.

Naar boven