30 859
Wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding met wonen

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 november 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift wordt na «uitbreiding met» ingevoegd: onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs en met.

B

In de considerans wordt na «uit te breiden met» ingevoegd: onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs en met.

C

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen A en B worden geletterd B en C.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

A

Na artikel 5a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2A. Basisonderwijs en voortgezet onderwijs

Artikel 5b

Onderscheid is verboden bij het verlenen van toegang tot, het aanbieden van, het afnemen van toetsen tijdens en het afsluiten van onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover niet begrepen onder artikel 6, onder b.

D

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

1. Inleiding

Voorliggende nota van wijziging beoogt de werkingssfeer van de huidige Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) naast wonen uit te breiden met onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. De nota komt overeen met hetgeen is voorgesteld in het voorstel van wet van de leden Smits, Rouvoet en Azough tot wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met uitbreiding van de reikwijdte tot het primair en voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2005/06, 30 570, nr. 2).

Doel van de uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wgbh/cz met onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (hierna: basisonderwijs) en onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: voortgezet onderwijs) is, een formele basis te leggen onder het uitgangspunt van gelijke behandeling in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs en de individuele rechtsbescherming van mensen met een handicap of chronische ziekte te vergroten. Dit is ook de strekking van het genoemde voorstel van wet van de leden Smits, Rouvoet en Azough. In het Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie van 7 februari 2007 is opgenomen dat de uitbreiding van de werkingssfeer van de Wgbh/cz met kracht wordt voortgezet.

Om redenen van efficiëntie verdient het de voorkeur het regeringsvoornemen de werkingssfeer van de Wgbh/cz uit te breiden met het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, te realiseren via een nota van wijziging op het onderhavige wetsvoorstel, dat de bedoeling heeft de werkingssfeer van de Wgbh/cz uit te breiden met wonen, en niet via een nieuw te doorlopen wetgevingsprocedure.

In deze toelichting zal de regering ingaan op het belang van de voorgestelde uitbreiding met de twee onderwijsterreinen en haar zienswijze geven op het advies van de Raad van State dat is uitgebracht op het genoemde initiatiefvoorstel van wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 570, nr. 4 Herdruk).

Het belang van de uitbreiding van de Wgbh/cz met basisonderwijs en voortgezet onderwijs is met name gelegen in het versterken van de rechtspositie van de gehandicapte en de chronisch zieke leerling in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, zodat die leerlingen in dat onderwijs tegen ongerechtvaardigde ongelijke behandeling kunnen opkomen. Daarnaast wil het kabinet onderzoeken of binnen dit kader de consulententaken van de huidige tijdelijke Adviescommissie toelating en begeleiding (ACTB) door de Commissie gelijke behandeling (CGB) kunnen worden voortgezet wanneer eerstgenoemde commissie, naar wettelijk voorschrift, ophoudt te bestaan per 1 augustus 2009.

Hoewel de laatste jaren verbeteringen zijn opgetreden, is er in voorkomende gevallen, nog steeds sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op de terreinen van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, waardoor kinderen met beperkingen op achterstand worden gezet in hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Vooral de ouderorganisaties voor kinderen met een handicap hechten veel waarde aan de individuele rechtsbescherming vanuit de Wgbh/cz. De Commissie gelijke behandeling wordt regelmatig om een oordeel gevraagd op terreinen die al onder de Wgbh/cz vallen, bijvoorbeeld beroepsonderwijs. Tussenkomst van de CGB heeft vaak geleid tot aanpassing van situaties die als discriminerend werden ervaren en, belangrijker wellicht nog, tot aanpassing van het beleid van de aangesproken organisaties.

In het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs neemt het systeem van leerling gebonden financiering, een wettelijk systeem van ondersteuning voor leerlingen met een beperking, een belangrijke plaats in. Ook in aanpalende sectoren zijn voorzieningen beschikbaar, als AWBZ- en WIA-onderwijsvoorzieningen/ hulpmiddelen waarmee extra ondersteuning van leerlingen met een ernstige handicap of stoornis in het (speciaal) onderwijs kan worden gerealiseerd. Dat betekent dat voorzieningen zijn geregeld, waarmee individuele beperkingen veelal compenseerbaar zijn.

In de praktijk blijkt dat de emancipatie en integratie van kinderen met een handicap in het reguliere onderwijs nog voor verbetering vatbaar is. Uit de aan de ACTB voorgelegde zaken is gebleken dat een deel van de scholen de nieuwe verplichtingen die uit «lgf-regelgeving» volgen, nog slecht kennen en soms geringe bereidheid tonen om bij aanmelding van een leerling met een beperking een gedegen onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van plaatsing. Naast de voorzieningenkant is het derhalve nodig in de individuele rechtsbescherming te voorzien. Gekozen is voor uitbreiding van de Wgbh/cz. Met de Wgbh/cz wordt immers ten aanzien van mensen met een handicap of chronische ziekte nadere invulling gegeven aan de gelijkebehandelingsnorm alsmede de mogelijke uitzonderingen. Ook wordt langs deze weg een laagdrempelige rechtsbescherming door de CGB geboden. Niet alleen kan de CGB toetsen op verzoek van ouder of leerling of onderscheid is of wordt gemaakt ten nadele van de leerling, maar zij kan ook op verzoek van het bevoegd gezag van de school adviseren of schoolbeleid uitgaat van ongelijke behandeling. Deze oordelende functie kan bijdragen aan het expliciteren van wat van scholen kan worden verwacht waar het gaat om het treffen van maatregelen en aanpassingen om het onderwijs aan leerlingen met een handicap of chronische ziekte vorm te geven. Naast het verbod op onderscheid in de sfeer van bejegening voorziet artikel 2 van de Wgbh/cz immers in de plicht tot het treffen van een doeltreffende aanpassing naar gelang de behoefte, mits dit redelijkerwijs verlangd kan worden.

2. Wetgeving leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben in het onderwijs

De onderwijswetgeving voorziet in verschillende voorzieningen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben om het onderwijs te kunnen volgen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in eerstelijnsvoorzieningen voor leerlingen met «lichte» problematiek en tweedelijnsvoorzieningen voor leerlingen met ernstige handicaps of stoornissen. De eerstelijnsvoorziening voor leerlingen met leer- en sociaal emotionele problematiek in het basisonderwijs, is het weer-samen-naar-schoolbeleid met de scholen voor speciaal basisonderwijs. In het voortgezet onderwijs bestaat de eerstelijnsvoorziening uit de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs, met het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Voor leerlingen met zwaardere handicaps of stoornissen is een tweedelijnsvoorziening ingericht, bestaande uit het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en de lgf («rugzak») voor leerlingen die worden ingeschreven in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.

3. Recente ontwikkelingen: Passend onderwijs

Evaluatie van de bestaande zorgstructuren in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs heeft geleid tot een discussie over noodzakelijke herziening van het stelsel. Onlangs is een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2006/07, 27 728, nr. 98) met voorstellen om de randvoorwaarden en de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben te verbeteren, onder de titel «passend onderwijs». In het kader van passend onderwijs is het de bedoeling dat schoolbesturen de verantwoordelijkheid krijgen om voor elke leerling met speciale onderwijsbehoeften die staat ingeschreven/ wordt aangemeld een passend onderwijszorgaanbod te ontwikkelen. Dat aanbod kan georganiseerd worden bij de eigen scholen of bij een school van een ander bestuur. Door samenwerking in een regionaal netwerk kunnen besturen een aanbod organiseren voor elke leerling. Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren worden landelijk heldere kaders ontwikkeld voor het speciaal onderwijs om voor leerlingen die geen reguliere kwalificatie kunnen behalen, goed gedefinieerde speciale kwalificaties vast te stellen. Ook worden kerndoelen en leerlijnen uitgewerkt, zodat de doelstellingen van het onderwijs helder zijn en de resultaten beter kunnen worden verantwoord. Uitgangspunt is dat elk regionaal netwerk op zijn eigen manier de extra zorg voor leerlingen moet kunnen inrichten. De positie van ouders zal langs twee lijnen kunnen worden versterkt: ouders krijgen als groep meer zeggenschap, zodat zij effectief invloed kunnen uitoefenen op de afspraken die besturen binnen het regionale netwerk maken, en de positie van individuele ouders wordt versterkt omdat zij sterker betrokken worden bij afspraken over het passende onderwijszorgaanbod voor hun kind.

4. Uitbreiding Wgbh/cz

De Wgbh/cz heeft het karakter van een aanbouwwet. Langs de lijnen van de wet wordt nadere invulling gegeven aan de gelijke behandelingsnorm en de mogelijke uitzonderingen, evenals aan de procedurele aspecten. De wet voorziet in een laagdrempelige rechtsbescherming door de CGB.

In de inleiding is aangegeven dat het doel van de uitbreiding van de Wgbh/cz met basisonderwijs en voortgezet onderwijs, is om een formele basis te leggen onder het uitgangspunt van gelijke behandeling in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs en de individuele rechtsbescherming van mensen met een handicap of chronische ziekte te vergroten. Hoezeer ook het bovenomschreven onderwijssysteem met speciaal basionderwijs/praktijkgericht onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, weer-samen-naar-school en lgf, steeds meer ook is gericht op voorzieningen voor leerlingen met een (ernstige) handicap of stoornis, toch blijkt, met name uit ervaringen met lgf, dat er nog veel winst te boeken is bij het optimaliseren van gelijke behandeling van kinderen met een beperking in het onderwijs. Het bestaan van de huidige voorzieningen voor gehandicapte leerlingen of leerlingen met een chronische ziekte betekent niet dat gelijke behandeling voor deze leerlingen is gegarandeerd. De gelijke behandeling van kinderen met een beperking in het onderwijs, kan worden belemmerd door vooroordelen en onheuse bejegening, weigering van de toelating of weigering van de benodigde aanpassing(en). Het opnemen van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in de Wgbh/cz helpt die belemmeringen te doen wegnemen en in de toekomst te voorkomen.

Ook in een systeem van passend onderwijs, zoals boven omschreven, dat erop neerkomt dat scholen onderling in regionaal verband afspraken maken over passend onderwijs voor leerlingen met een beperking, blijft behoefte aan de normstelling van de Wgbh/cz – zoals verwoord in de artikelen 1, 2 en 3 van die wet – en individuele rechtsbescherming. Het voorgestelde passend onderwijssysteem heeft als doel te voorzien in een passend onderwijsaanbod dat bijvoorbeeld specifiek op een gehandicapte of chronisch zieke leerling is toegesneden. Daarbij kan het geval zich voordoen dat een school, alle specifieke belangen in overweging nemende, tot de conclusie komt dat een leerling niet op de school van de keuze van de ouders kan worden geplaatst. De school houdt in dat geval de verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat een kind op een andere school passend onderwijs wordt geboden. Toch kan het zijn dat de ouders in dat geval menen dat zij ongerechtvaardigd ongelijk behandeld zijn in het proces van passend onderwijsaanbod. Op grond van de voorgestelde artikelen in deze nota van wijziging hebben deze ouders het recht daarover een oordeel te vragen aan de CGB. Van belang daarbij is dat de bescherming van de Wgbh/cz zich ook uitstrekt over gevallen van ongelijke behandeling in het onbekostigde onderwijs en dat het om alle leerlingen met een handicap of chronische ziekte gaat, welke handicap of chronische ziekte in de Wgbh/cz niet nader wordt omschreven. De onderwijswetgeving over bijvoorbeeld lgf gaat daarentegen uit van indicaties voor ernstige gebreken, stoornissen en beperkingen die bij algemene maatregel van bestuur nader worden omschreven. De overweging van de Raad van State in zijn advies op het eerdergenoemde initiatiefwetsvoorstel dat, gelet op de mogelijkheden die de Wet op de expertisecentra en lgf bieden, de uitbreiding in de Wgbh/cz niet geboden zou zijn, kan de regering dan ook niet onderschrijven.

• Commissie gelijke behandeling en tijdelijke Adviescommissie toelating en begeleiding

De Wgbh/cz voorziet in de mogelijkheid dat een persoon die meent gediscrimineerd te zijn (of diens ouder of opvoeder) een oordeel vraagt aan de CGB. Ook staat deze weg open voor personen, organisaties en instellingen die willen weten of zij door een bepaald handelen of nalaten ongerechtvaardigd onderscheid (zullen) maken. Daarnaast is altijd een beroep op de rechter mogelijk.

Voorts heeft de CGB, om toe te zien op de naleving, de bevoegdheid uit eigen beweging een onderzoek in te stellen of een rechterlijke uitspraak te vragen. Van deze mogelijkheid kan de CGB gebruik maken op grond van de ernst van het onderscheid, de verwachte precedentwerking of de aard van de in het geding zijnde belangen.

In het kader van het initiatiefvoorstel is door de CGB advies uitgebracht. De CGB achtte uitbreiding van de Wgbh/cz wenselijk en noodzakelijk met de kanttekening dat meer inspanningen zijn geboden om de gelijke toegang en vrije onderwijskeuze voor deze groep te waarborgen. De hiervoor geschetste ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs getuigen van blijvende verantwoordelijkheid van de regering hiervoor.

In afwijking van het burgerlijk procesrecht zijn partijen in een procedure bij de CGB niet primair verantwoordelijk voor het aandragen van feiten en zonodig het bewijs daarvan. De CGB stelt immers zelf een onderzoek in en beoordeelt dat aanpassing moet tenzij er redenen zijn waarom dit niet zou kunnen. Niettemin dient een partij die meent dat er ten opzichte van haar verboden onderscheid is gemaakt zelf feiten aan te dragen die kunnen doen vermoeden dat er sprake is van onderscheid. Ook dient een partij die een doeltreffende aanpassing wenst hierom zelf te vragen. De laagdrempelige voorziening bij de CGB voor ouder, leerling en school is van bijzonder veel waarde om reden van versterking van de rechtsbescherming van de leerling en totstandkoming van schoolbeleid gericht op gelijke behandeling.

De bemiddelende taak van de ACTB die men vervult door de inzet van onderwijsconsulenten is van wezenlijk belang gebleken voor (ouders van) gehandicapte kinderen met een lgf-indicatie in conflictsituaties met de school en er is behoefte aan een vervolg. Ten behoeve van een goede invoering van lgf werd voorzien in de instelling van de ACTB (Artikel XII van de regeling leerlinggebonden financiering). De ACTB heeft de taak te bemiddelen (via consulenten) of formeel te adviseren in die gevallen waarin ouders van een kind met handicap of stoornis in conflict zijn met een school over een besluit tot afwijzing of verwijdering van een leerling met handicap of stoornis of in conflict zijn over de inhoud van het handelingsplan. In die zaken waarin de ACTB-onderwijsconsulenten werden ingeschakeld om te onderzoeken en bemiddelen, kwam het vaak tot een plaatsing die op instemming van de ouders kon rekenen. Een succesvolle bemiddeling maakt een formeel advies van de ACTB niet meer nodig. Uit de aan de ACTB voorgelegde zaken is gebleken dat een deel van de scholen de nieuwe verplichtingen die uit «lgf-regelgeving» volgen, nog slecht kennen en soms onvoldoende bereidheid tonen om bij aanmelding van een leerling met een beperking een gedegen onderzoek in te stellen naar mogelijkheden van plaatsing. Latere rapportages laten geen ander beeld zien. In de zaken waarin het tot een formeel advies kwam van de ACTB is steeds geadviseerd een nieuw onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden of onmogelijkheden van de school om de leerling met beperking toe te laten. In geen van de voorgelegde zaken is het op grond van dat onderzoek alsnog tot toelating gekomen. De ACTB houdt op te bestaan met ingang van 1 augustus 2009. De commissie werd namelijk naar wettelijk voorschrift ingesteld voor een periode van drie jaar, tot 1 augustus 2006, en die periode kon slechts eenmaal worden verlengd.

Gelet op de ervaringen van de ACTB tot nu toe en gelet op het gevoelen van de ouderorganisaties van kinderen met een handicap, zal behoefte blijven bestaan aan een adviesorgaan met specifieke deskundigheid op het gebied van de toelating van geïndiceerde leerlingen en de vormgeving van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of stoornis. Het kabinet is daarom voornemens om nader te onderzoeken of de bemiddelende functie van de ACTB ondergebracht kan worden bij de CGB.

Onlangs heeft een gesprek plaatsgevonden met de CGB waarin de Commissie heeft aangegeven dat zij voor de onderwijsconsulenten ook een rol ziet weggelegd onder het stelsel van de Wgbh/cz. Onderzocht wordt met de CGB en de betrokken partijen of dit het best kan worden verzekerd via onderbrenging van de onderwijsconsulenten bij de CGB.

De oordeelsvorming van de CGB beperkt zich echter niet tot gevallen van (veronderstelde) ongelijke behandeling van leerlingen die voor lgf zijn geïndiceerd, maar gaat over alle gevallen van ongelijke behandeling van gehandicapte en chronisch zieke leerlingen. Een beroep op de CGB gaat ook over meer dan de vraag of doeltreffende aanpassingen nodig zijn. Het gaat ook om bejegening en over de vraag in hoeverre vooroordelen meespelen bij het verkrijgen van onderwijs. Hierdoor neemt de rechtsbescherming toe.

• Wgbh/cz en het recht op toelating

Het uitbreiden van het werkingsgebied van de Wghb/cz betekent geen ongelimiteerd toelatingsrecht voor leerlingen met een handicap of chronische ziekte tot de reguliere school van voorkeur van de ouders. De huidige wetgeving en de voorstellen voor passend onderwijs voorzien ook niet in een absoluut toelatingsrecht. Het schoolbestuur beslist over de toelating van een leerling. Op basis van de beperkingen en de mogelijkheden van de leerling en van de beperkingen en mogelijkheden van de school wordt beoordeeld of het onderwijs aan de leerling (aangepast) kan worden vormgegeven. Wat precies kan worden verstaan onder «doeltreffende aanpassing» in de zin van artikel 2 van de Wgbh/cz, zal in de rechtspraktijk nadere invulling moeten krijgen. De open omschrijving maakt het voor de CGB en de rechter mogelijk om bij hun afwegingen rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen en, uiteraard, de specifieke omstandigheden van de casus die wordt voorgelegd. Of iemand van zijn beperking belemmeringen ondervindt is immers sterk contextafhankelijk. De toets of de gevraagde doeltreffende aanpassing wel of niet een onevenredige belasting vormt, houdt enerzijds een weging in van de belangen van de gehandicapte of chronisch zieke leerling bij deze aanpassing en anderzijds de belangen van de school. Er zijn verschillende gradaties van handicap en/of de ziekte van een leerling en verschillende schoolgebonden factoren. Het type aanpassing zal daardoor per geval specifiek op de leerling en de school moeten worden afgestemd. Dat maakt dat een algemene beschouwing over de aanpak en de redelijkheid van aanpassingen op basis van verschillen in typen en gradaties van handicaps en ziekten, zoals de Raad van State adviseerde bij eerdergenoemd initiatiefvoorstel, nauwelijks verhelderend kan zijn. Wel kan worden aangegeven met welke aspecten de CGB, gelet op de bestaande praktijk, naar verwachting rekening zal houden.

Naast het relevante wettelijke kader voor het onderwijs, zal rekening worden gehouden met factoren als de grootte van de instelling, de noodzakelijke investeringen en kosten voor het aanbrengen van de aanpassing, de beschikbare financiële tegemoetkomingen op basis van de relevante wet- en regelgeving, de operationele en technische haalbaarheid van de aanpassing en de financiële draagkracht van de instelling.

5. Algemene wet gelijke behandeling (Awgb)

Momenteel wordt een wetsvoorstel voorbereid, dat beoogt diverse wetten inzake gelijke behandeling te integreren. Het voornemen is de Wgbh/cz door middel van deze Integratiewet Awgb integraal op te nemen in de Awgb. De thans voorgestelde uitbreiding van de werkingssfeer van de Wgbh/cz met de terreinen basis- en voortgezet onderwijs staat aan integratie niet in de weg. De systematiek van de Wgbh/cz zal door de uitbreiding niet veranderen. Ervan uitgaande dat onderhavig wetsvoorstel eerder van kracht zal worden dan de Integratiewet Awgb, zullen de in dit wetsvoorstel opgenomen uitbreidingen van de Wgbh/cz worden overgenomen in het voorstel voor de Integratiewet Awgb.

6. Financiële gevolgen

Op basis van de onderzoeken die in opdacht van het Ministerie van OCW door bureau Smets en Hover uitgevoerd zijn (oktober 2003: «Effectstudie toepassing Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in primair en voortgezet onderwijs» en augustus 2005: «Update: Effectstudie toepassing Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in primair en voortgezet onderwijs»), worden minimale financiële consequenties verwacht. Redenen die hiervoor in genoemde onderzoeken worden aangedragen zijn o.a. dat het aantal leerlingen met beperkingen dat in de zorgstructuur (wsns en lgf) wordt opgevangen sterk is toegenomen en dat het absorptievermogen van het regulier onderwijs in diepte (aantal leerlingen) en breedte (aantal scholen met ervaring ) bij een groot aantal scholen is toegenomen. Voorts dient te worden opgemerkt dat gelijke behandeling van leerlingen met een beperking niet altijd geld hoeft te kosten. Zo kost het bieden van extra tijd aan leerlingen voor het maken van toetsen de school geen geld. Ook waar het gaat om bejegening van leerlingen met een beperking gaat het niet om de kosten die gemaakt moeten worden, maar om de attitude van scholen jegens deze leerlingen.

7. Overleg met onderwijsveld en ouderorganisaties

Het overleg met het (georganiseerde) onderwijsveld, waarnaar de Raad van State in zijn advies bij het eerdergenoemde initiatiefwetsvoorstel heeft gevraagd, heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. In het kader van het zogenaamde Breed Overleg passend onderwijs (waarin de besturen Primair Onderwijs, de WEC-Raad, de VO-Raad, de AOC-Raad, vakbonden en ouderorganisaties zijn vertegenwoordigd) is het voornemen om de wgbh/cz uit te breiden met basis- en voortgezet onderwijs, aan de orde gesteld. De organisaties zijn het ermee eens dat de taken van de huidige ACTB gecontinueerd moeten worden als de huidige wettelijke regeling per 1 augustus 2009 afloopt. Op grond van het gegeven dat de CGB een zorgvuldige afweging maakt tussen de belangen van de school en die van de gehandicapte leerling, de ervaringen met de toepassing van de wet in het beroeps- en hoger onderwijs en het feit dat hiermee het gehele onderwijs onder een (geharmoniseerd) regime gebracht wordt, kunnen zij zich vinden in het voornemen de Wgbh/cz uit te breiden met basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Bijzondere aandacht heeft men daarbij gevraagd voor de zeer gewaardeerde rol van de bij de huidige ACTB ondergebrachte onderwijsconsulenten. Met name de (specifieke) ouderorganisaties zien het voornemen tot uitbreiding van de Wgbh/cz als de vervulling van een lang gekoesterde wens om de rechtpositie van ouders en leerlingen met een beperking te versterken. Op verzoek van de organisaties is toegezegd dat de invoering gemonitord zal worden en geëvalueerd. Verder worden de organisaties op gezette tijden op de hoogte gehouden over de voortgang van het proces.

8. Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid

De verwachting is dat het onderhavige voorstel, de werkingssfeer van de Wgbh/cz uit te breiden met basisonderwijs en voortgezet onderwijs, uitvoerbaar en handhaafbaar is.

Ten opzichte van de huidige situatie is er geen lastenverzwaring voor scholen te verwachten, omdat het onderwijsbeleid al vergelijkbare inspanningen vergt en de gang naar de CGB duidelijk is. Het gaat om een mogelijkheid voor de individuele ouder of leerling om zelf een klacht in te dienen bij de CGB. De CGB is om haar mening gevraagd over dit voorstel tot uitbreiding en zij staat, zoals eerder aangeven, positief tegenover die uitbreiding en verwacht binnen dit kader een jaarlijkse instroom van circa 35 verzoeken. Voor de goede orde wordt benadrukt dat zeker niet elk verzoek tot een oordeel leidt. Naar verwachting, ook op basis van ervaringen met de Wgbh/cz in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs, zal er een overzienbaar aantal oordelen worden gevraagd. Uiteraard zal er vanuit het ministerie van OCW extra budget beschikbaar komen om de expertise op de nieuw voorgestelde onderwijsterreinen binnen de CGB te regelen en te waarborgen.

9. Administratieve lasten

Administratieve lasten voor burgers zullen zeer beperkt zijn zoals ook bij de uitbreiding van de Wgbh/cz met het terrein wonen het geval is.

Voor de burger die op basis van het onderhavige voorstel een verzoek om een oordeel wil indienen bij de CGB bestaat de laagdrempelige procedure bij de CGB. De klachtenprocedure is dermate eenvoudig ingericht, dat de lasten zeer beperkt zijn. De CGB verwacht voor het eerste jaar na inwerkingtreding 35 verzoeken om informatie en 16 verzoeken die tot een oordeel zullen leiden. Gezien dit beperkte aantal verwachte verzoeken zijn de administratieve lasten voor burgers geschat op 138 uur tijdsbesteding en 55 Euro.

De uitbreiding van de Wgbh/cz leidt in beginsel niet tot extra uitvoeringslasten voor de scholen. Het onderhavige wetsvoorstel bevat voor scholen geen directe informatieverplichting. De onderwijswetgeving vraagt al van de scholen om beleid te maken voor het onderwijs aan leerlingen met een handicap of chronische ziekte. Voorts dient een school wanneer een geïndiceerde leerling wordt aangemeld te beoordelen of zij in staat is het onderwijs vorm te geven. Wanneer de school van mening is dit niet te kunnen, dan moet zij dit met redenen omkleed schriftelijk aan de ouders laten weten. Uit de rapportages van de ACTB blijkt dat scholen nog onvoldoende uitwerking geven aan deze voorschriften. Oordelen van de CGB leiden er mogelijk wel toe dat scholen worden gedwongen beter na te denken over het vormgeven van het onderwijs aan leerlingen met een handicap of chronische ziekte in algemene zin en het vormgeven van het onderwijs in individuele situaties.

10. Inwerkingtreding

Het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld bij koninklijk besluit. Op grond van het, bij deze nota van wijziging, nieuw voorgestelde artikel II, kan dat moment voor de afzonderlijke onderdelen van het wetsvoorstel verschillend zijn. Deze mogelijkheid is aangebracht om de inwerkingtreding van de uitbreiding met het basisonderwijs en voortgezet onderwijs te kunnen laten ingaan per 1 augustus 2009, dus na ommekomst van de periode waarvoor de ACTB werkzaam is. Anders dan de inwerkingtreding van de uitbreiding met wonen, die zo spoedig mogelijk is beoogd.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

C. P. Vogelaar

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en wetenschap,

S. A. M. Dijksma

Naar boven