30 853
Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 december 2007

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel I worden na onderdeel J twee onderdelen ingevoegd, luidend:

J1

Artikel 2.3.6a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e van het tweede lid komt te luiden:

e. het educatieprogramma (vakken);.

2. De onderdelen k en l van het tweede lid worden verletterd tot j en k.

3. In het derde lid wordt «zesde lid» telkens vervangen door: vijfde lid.

4. Het achtste en negende lid worden vernummerd tot het zevende en achtste lid.

J2

In artikel 2.3.6d wordt onderdeel d verletterd tot onderdeel c.

B

In artikel I wordt na onderdeel OO een onderdeel ingevoegd, luidend:

OO1

In artikel 7.3.3, tweede lid, wordt «onder b en e» vervangen door: onder b en f.

C

Onderdeel TT komt te luiden:

TT

Artikel 8.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede volzin van het zesde lid wordt vervangen door:

De toelating tot de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdelen c en d, staat niet open voor volwassenen die:

a. inburgeringsplichtig zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, of

b. behoren tot de categorie personen voor wie bij regeling van Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie per 1 januari 2007 een voorziening in het kader van inburgering is getroffen en die niet in het kader van die regeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, hebben afgelegd.

2. Het zevende lid vervalt.

D

Na artikel III wordt, onder vernummering van artikel IV tot artikel V, een nieuw artikel IV ingevoegd, luidend:

ARTIKEL IV

Artikel 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het achtste lid worden onder vernummering van het negende en tiende lid tot elfde en twaalfde lid, twee nieuwe leden opgenomen, luidend:

9. Uit het basisregister worden desgevraagd kosteloos persoonsgegevens verstrekt aan de rijksbelastingdienst, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de wetgeving op het gebied van rijksbelastingen zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10. Uit het basisregister worden kosteloos aan kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs de gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdelen c, d, i en j, van die wet, alsmede de leeftijd van de deelnemer bij aanvang van de beroepspraktijkvorming verstrekt.

2. In het elfde lid (nieuw) wordt «eerste tot en met zevende lid» vervangen door: eerste tot en met tiende lid.

Toelichting

Algemeen

De onderdelen A en B van deze nota van wijziging bevatten enige technische aanpassingen die nodig zijn omdat bij de wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) in de Wet inburgering (Stb. 2006, 625) enige verwijzingen en verletteringen over het hoofd zijn gezien. De technische wijziging van artikel 2.3.6a WEB is, aangepast aan de laatste stand van zaken, overgenomen uit het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het vervallen van de mogelijkheid om Nederlandse onderdanen tot inburgering te verplichten en het aanbrengen van enkele technische verbeteringen (hierna te noemen «wetsvoorstel wijziging WI»; Kamerstukken II 2006/07, 30 877, nr. 7).

De onderdelen C en D van deze nota van wijziging bevatten inhoudelijke aanpassingen. De wijziging van artikel 8.1.1, zesde lid, WEB in onderdeel C is eveneens overgenomen uit voornoemd wetsvoorstel. De wijziging van artikel 8.1.1, zevende lid, WEB was reeds opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel Deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL). Voor een toelichting zij verwezen naar de memorie van toelichting.

De overheveling van een aantal aanpassingen uit het wetsvoorstel wijziging WI naar het voorliggende wetsvoorstel DAL heeft tot doel om een tijdige invoering van deze aanpassingen te bevorderen. Bij aanvaarding door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel DAL kunnen de desbetreffende wijzigingen in het eerstgenoemde wetsvoorstel worden geschrapt.

Onderdelen A en B

Deze onderdelen behelzen enkele technische verbeteringen. Zie ook de opmerking hierover in het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel C

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, maakt de wijziging van artikel 8.1.1, zesde lid, van de WEB eveneens onderdeel uit van het wetsvoorstel wijziging WI. De toelichting is -waar nodig- aangepast aan de laatste stand van zaken.

In de Wet inburgering die op 1 januari 2007 in werking is getreden, is voorzien in een resultaatgerichte inburgeringsplicht voor onderdanen van derde landen die onvoldoende beschikken over vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Daarnaast biedt artikel 4 van die wet een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur en met instemming van beide kamers der Staten-Generaal bepaalde categorieën Nederlanders aan te wijzen die evenals onderdanen van derde landen inburgeringsplichtig zijn.

Nadat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer twijfel was gerezen omtrent de houdbaarheid van de mogelijkheid om bepaalde categorieën Nederlandse onderdanen op gelijke voet als onderdanen van derde landen tot inburgering te verplichten, is nader advies van de Raad van State ingewonnen. Uit het advies van de Raad van State van 3 augustus 2006 (nr. W03.060236/I) is gebleken dat de inburgeringsplicht niet kan worden opgelegd aan bepaalde categorieën Nederlanders zonder daarbij in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast acht de Raad delegatie van deze materie naar een algemene maatregel van bestuur onjuist.

In zijn advies onderkent de Raad van State dat de inburgeringsproblematiek zich ook kan voordoen bij onder meer Nederlandse onderdanen en andere EU- en EER-burgers aan wie geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft bij ministeriële regeling aanvullende maatregelen getroffen om ook de inburgeringsproblematiek onder deze personen te verminderen (zie hierover de brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 6 oktober 2006, Kamerstukken II 2006/07, 30 308, nr. 108). Dit is gebeurd in de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 en voor de G31 in de wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering, sociaal, integratie en veiligheid, in verband met de inwerkingtreding van de Wet inburgering. Het gaat daarbij om de facilitering van inburgering op vrijwillige basis, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de Wet inburgering. Deze regelingen strekken ertoe dat per 1 januari 2007 inburgeringsvoorzieningen kunnen worden aangeboden aan personen, ongeacht hun nationaliteit, die wel inburgeringsbehoeftig zijn, maar die niet op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig zijn. Het gaat daarbij om niet-leerplichtige Nederlanders, andere EU- en EER-onderdanen en bepaalde niet-inburgeringsplichtige onderdanen van derde landen, die niet ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en die niet beschikken over een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering. De exacte groep begunstigden is nader uitgewerkt in eerdergenoemde regelingen.

De aan hen aan te bieden inburgeringsvoorzieningen leiden op voor het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering enomvatten het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (vgl. artikel 19, derde lid, van de Wet inburgering). Evenals dat het geval is ten aanzien van het gemeentelijke aanbod van inburgeringsvoorzieningen aan inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering en de daaraan voorafgaande regelingen voor de inburgering op vrijwillige basis van oudkomers en allochtone vrouwen, is ook het aanbod van een inburgeringsvoorziening in het kader van vrijwillige inburgering niet vrijblijvend. De gemeenten worden in de gelegenheid gesteld inburgeringsvoorzieningen aan te bieden aan inburgeringsbehoeftigen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo zullen deze in ieder geval bereid moeten zijn aan de uitvoering van die inburgeringsvoorziening hun medewerking te verlenen en derhalve deel te nemen aan het inburgeringsexamen dat daarvan deel uitmaakt. De gemeenten zullen geen van rijkswege gefinancierde voorzieningen kunnen aanbieden aan personen die daartoe niet bereid zijn. Daarnaast moeten inburgeringsbehoeftigen evenals de inburgeringsplichtigen die een dergelijke inburgeringsvoorziening hebben aanvaard (vgl. artikel 23 van de Wet inburgering) een eigen bijdrage betalen. Met de eigen bijdrage wordt beoogd de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer te benadrukken. Aangezien de WEB een dergelijke eigen bijdrage niet kent voor NT2-opleidingen op de niveaus A1 en A2, betekent dit een verschil tussen de inburgeringsvoorziening, die naast de NT2-opleiding ook een component «kennis van de Nederlandse samenleving» en het inburgeringsexamen omvat, en de NT2-opleidingen op grond van de WEB.

Het beleid voor de inzet van zowel de inburgeringsmiddelen voor inburgeringsbehoeftigen die niet inburgeringsplichtig zijn, als de educatiemiddelen is belegd bij gemeenten. Deze keuze is gemaakt omdat gemeenten het beste zicht hebben op de lokale behoefte en de prioriteiten die zij daarbinnen willen stellen. Voor het aanbieden van de inburgeringsvoorzieningen ontvangen de gemeenten geen educatiemiddelen, maar middelen op basis van voormelde ministeriële regelingen. De educatiemiddelen die door de gemeenten werden ingezet voor de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) op de voor inburgering relevante niveaus, zijn structureel overgeheveld naar het Ministerie van Justitie voor inburgering. Daarom wordt in artikel 8.1.1, zesde lid, van de WEB opgenomen dat de NT2-opleidingen van de WEB in beginsel niet meer open staan voor de groep volwassenen die in aanmerking komt voor inburgering op vrijwillige basis en die (nog) geen examen heeft afgelegd. Zodra het examen is afgelegd, staan de NT2-opleidingen weer open: voor degenen die gezakt zijn, om alsnog het voor inburgering relevante niveau te halen; voor degenen die geslaagd zijn, om het hogere niveau te halen.

Er is een categorie inburgeringsbehoeftigen voor wie de eerdergenoemde regelingen weliswaar openstaan, maar die daar in eerste instantie geen gebruik van maakt en op eigen initiatief deelneemt aan het inburgeringsexamen. Voor diegenen die dat examen niet halen, geldt dat zij eerst het beoogde aanbod op basis van eerdergenoemde regelingen moeten krijgen alvorens zij toegelaten kunnen worden tot de NT2-opleidingen van de WEB.

Tot slot wordt nog ingegaan op de ontwikkeling van het Participatiefonds. Met dit Participatiefonds wordt beoogd dat gemeenten de middelen voor werk en bijstand, inburgering en educatie over en weer kunnen inzetten. Door deze ontwikkeling lijkt het vreemd om nu een scheiding aan te brengen tussen de inzet van educatiemiddelen en inburgeringmiddelen voor de inburgeringsbehoeftigen. Desondanks is er alle reden toe om deze scheiding aan te brengen. Over de wijze waarop het Participatiefonds wordt ingevuld vindt nog interdepartementaal overleg plaats. Door het, vooruitlopend op de besluitvorming, nu al mogelijk te maken dat educatiemiddelen worden ingezet voor inburgering dreigt het gevaar dat de doelgroepen van de educatie niet meer worden bediend en de educatievoorzieningen verdwijnen. Door nu een duidelijke grens aan te brengen tussen de doelgroepen voor inburgering en die voor educatie die in overeenstemming is met de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt tot aan de realisatie van het Participatiefonds helderheid gegeven over de inzet van beide budgetten. Op deze manier wordt bevorderd dat de educatiedoelstellingen, zoals vavo, alfabetisering van autochtone Nederlanders, bestrijding van voortijdig schoolverlaten en maatschappelijke participatie worden gewaarborgd. Deze argumenten onderstrepen het belang van de voorgestelde wijziging van de WEB.

Met deze wijziging van de WEB wordt de huidige praktijk zoals deze bestaat sinds de invoering per 1 januari 2007 van de Regeling vrijwillige inburgering 2007 en de wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, geformaliseerd.

Onderdeel D

Op grond van het nieuwe negende lid van artikel 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank verstrekt de Informatie Beheer Groep (IBG) desgevraagd kosteloos persoonsgegevens aan de inspecteur van de rijksbelastingen voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Door opneming in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt uit die wet duidelijk welke informatieverplichtingen de IBG heeft. In de praktijk zal het gaan om de volgende gegevens van deelnemers aan de beroepspraktijkvorming: burgerservicenummer, naam, naam onderwijsinstelling, omschrijving opleiding, begindatum opleiding, einddatum opleiding en naam werkgever waar de beroepspraktijkvorming wordt gevolgd.

In het nieuwe tiende lid wordt geregeld dat de IBG aan de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven informatie verstrekt over de leerbedrijven waarmee praktijkovereenkomsten zijn gesloten en over de bezetting van de leerplaatsen. De kenniscentra hebben deze informatie nodig om ervoor te zorgen dat er voldoende leerplaatsen zijn van voldoende kwaliteit. Daarvoor is onder andere nodig precies te weten wanneer welke leerplaatsen bezet zijn. Op dit moment ontlenen de kenniscentra deze informatie aan de praktijkovereenkomsten die ter mede-ondertekening aan hen worden voorgelegd. Door het vervallen van deze mede-ondertekening in het voorliggende wetsvoorstel vervalt ook de informatievoorziening via de praktijkovereenkomst.

Deze nota van wijziging wordt mede-ondertekend namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven