30 831
Wijziging van diverse wetten op of in verband met het terrein van VWS, ten einde wetstechnische gebreken te herstellen en andere wijzigingen van ondergeschikte aard aan te brengen (Reparatiewet VWS 2006)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ALGEMEEN

Met ingang van 1 januari 2006 zijn op het terrein van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vier belangrijke wetten in werking getreden, te weten: de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) en de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (I&A-wet Zvw). Daarnaast traden met ingang van dezelfde datum of vlak daarvoor vele wetten in werking waarvoor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) eerstverantwoordelijk is. Het gaat daarbij vooral om de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en bijbehorende wetten, alsmede – per 29 december 2005 – de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en bijbehorende wetten. De wetten van VWS interfereren met die van SZW, en die van SZW interfereren bovendien met elkaar. Waar gehakt wordt, vallen spaanders: door de grote hoeveelheid wijzigingen en de grote snelheid waarmee deze tot stand moesten komen, zijn soms typefouten gemaakt, verouderde verwijzingen (zoals die naar de Ziekenfondswet (Zfw) of de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv) in wetten van andere departementen over het hoofd gezien of zijn wijzigingen vastgesteld van artikelleden die ten gevolge van een vlak daaraan voorafgaande wijziging in een andere wet, niet meer bestaan. Deze foutjes worden in voorliggend wetsvoorstel hersteld. Daarbij worden niet alleen VWS-wetten gewijzigd, maar ook wetten van andere departementen die met ingang van 1 januari redactioneel gewijzigd hadden moeten worden. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook kennelijke onjuistheden in VWS-wetten die niet bij de grote wijzigingen van begin 2006 betrokken zijn geweest, recht te zetten.

Naast redactionele wijzigingen bevat dit wetsvoorstel enkele inhoudelijke wijzigingen van ondergeschikte aard. In het hiernavolgende worden de wijzigingen, met uitzondering van herstel van evidente redactionele misslagen (typefouten, verkeerd geplaatste komma’s, en dergelijke) kort toegelicht.

B. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Algemene nabestaandenwet)

Deze wijzigingen betreffen een correctie van de wijze waarop de bruto-nabestaandenuitkering (artikel 17) en de bruto-halfwezenuitkering (artikel 25) worden vastgesteld.

Door deze wijzigingen wordt bij de vaststelling van de genoemde bruto-uitkeringen rekening gehouden met de vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage en de daarover in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Verder is de formulering van de artikelleden op zodanige manier aangepast dat zichtbaar wordt hoe de vaststelling van de bruto-uitkeringen feitelijk plaatsvindt. De correctie moet terugwerken tot 1 januari 2006.

Artikel II (Algemene wet bestuursrecht)

Artikel 35 van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (IWfsv) wijzigde artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder dat daarbij al rekening kon worden gehouden met de Zvw. Dit is in de I&A-wet Zvw over het hoofd gezien. In voorliggend onderdeel wordt de verwijzing naar de Zfw in artikel 4:21, tweede lid, Awb alsnog gewijzigd in een verwijzing naar de Zvw. Omdat de Zvw, anders dan de Zfw, geen premies of premievervangende belastingen kent, maar inkomensafhankelijke bijdragen en bijdragevervangende belastingen, zijn ook deze in het tweede lid opgenomen. De correctie moet terugwerken tot 1 januari 2006.

Artikel III (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)

B

Het tweede onderdeel strekt ertoe ook in artikel 36 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan te sluiten bij de moderne accountantsterminologie. In bijvoorbeeld de artikelen 38, 73 en 74 Zvw alsmede in artikel 37 AWBZ is dat reeds geschied.

Het is van belang dat de toleranties die de accountant bij het afgeven van de verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid dient te hanteren, door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) worden voorgeschreven. De in acht te nemen toleranties bepalen namelijk de waarde (mate van zekerheid) van de verklaring. De wijziging in het tweede onderdeel stelt zeker dat de NZa dergelijke regels mag stellen.

C

Door de voorgestelde wijziging wordt de verplichting van de Minister van VWS om in overeenstemming met de Minister van Justitie bij ministeriële regeling de controle van onder verantwoordelijkheid van laatstgenoemde minister verleende AWBZ-zorg te regelen, gewijzigd in een bevoegdheid om dit te doen. Die regels zijn namelijk nooit getroffen, noch bestaan er voornemens om dergelijke regels te treffen.

D

In artikel 45 AWBZ staat op dit moment, dat het College zorgverzekeringen (CVZ) jaarlijks voor 31 december een jaarrekening en een verslag van bevindingen over het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) over het voorafgaande kalenderjaar aan de Minister van VWS zendt. Voorgesteld wordt deze datum, net zoals dat in artikel 74 Zvw ten aanzien van het Zorgverzekeringsfonds is geschied, naar voren te halen en op 15 maart te bepalen. Aan het CVZ wordt gevraagd de nodige maatregelen te nemen om de stukken vanaf 2007 voor die datum te kunnen leveren.

De datum voor welke de zorgverzekeraars in de zin van de AWBZ hun financiële verslagen bij het CTZ/de NZa ingediend moeten hebben, blijft ongewijzigd (1 juli van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar, net zoals dat overigens voor de uitvoeringsverslagen Zvw en AWBZ geldt (artt. 38 Zvw en 37 AWBZ) alsmede meestal ook voor de jaarstukken, bedoeld in art. 37 Zvw.

De consequentie hiervan is, dat het CVZ in zijn jaarverslagen over het Zorgverzekeringsfonds en het AFBZ meer zal moeten gaan rapporteren over wat in een verslagjaar gebeurd is, dan over wat over een verslagjaar gebeurd is. In een verslagjaar kan dus ook worden gerapporteerd over de jaarverslagen van verzekeraars en zorgkantoren van het vorige verslagjaar. Aldus zal het CVZ zich in zijn jaarverslagen meer verantwoorden over het systeem (dat over de jaren heen in continuïteit in werking is).

E

Dit onderdeel betreft herstel van een onjuiste verwijzing.

F

Artikel 63, eerste lid, AWBZ stelt beroep tegen beschikkingen van de Minister van VWS of het CVZ open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De huidige formulering van het artikellid bevat twee overbodige zinsneden, te weten dat het beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak «in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht» (Awb) geschiedt (dat in afwijking van artikel 8:7 Awb beroep elders dan bij een rechtbank kan worden geregeld, volgt namelijk reeds uit artikel 8:6 van die wet) en dat het niet gaat om beroep tegen besluiten als bedoeld in artikel 8:2 Awb (dat is reeds geregeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State). Voorliggende wijziging strekt ertoe deze overbodige passages uit artikel 63, eerste lid, AWBZ te halen.

Bij de herformulering van artikel 62 oud AWBZ, thans artikel 63 AWBZ, bij gelegenheid van de I&A-wet Zvw, is in het tweede lid abusievelijk niet de uitzondering opgenomen voor een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, AWBZ. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

G (in samenhang met artikel XI)

Met dit onderdeel wordt aan het slot van de AWBZ een evaluatiebepaling toegevoegd. Deze evaluatiebepaling staat thans nog in artikel X van de Wet herziening overeenkomstenstelsel zorg (Wet Hoz), die op 1 februari 2005 in werking trad. Artikel X van de Wet Hoz geeft opdracht aan de Minister van VWS om uiterlijk 1 februari 2008 (en vervolgens na vier jaar) aan de Staten-Generaal een verslag te zenden over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen die met die wet in de Zfw en de AWBZ werden aangebracht.

De Zfw is bij de inwerkingtreding van de Zvw op 1 januari 2006 ingetrokken. Omdat een evaluatie van de wijzigingen die de Wet Hoz in de Zfw aanbracht over de periode van 11 maanden niet erg zinvol is, is besloten de evaluatiebepaling te beperken tot de gevolgen van die wet voor de AWBZ. Daarbij heeft mede een rol gespeeld dat de beleidsmatige wijzigingen die de Wet Hoz voor de Zfw bevatte, grotendeels zijn overgenomen in de Zvw en dat ook de Zvw een evaluatiebepaling bevat (art. 125 Zvw).

De overige bepalingen van de Wet Hoz zijn inmiddels uitgewerkt (zie toelichting artikel XI). De inhoud van de artikelen 42 e.v. van de AWBZ, waarop de evaluatiebepaling betrekking heeft, is inmiddels (bij artikel 3.1.1 van de I&A-wet Zvw (onderdeel L juncto onderdeel O) overgebracht naar de artikelen 15 tot en met 16c AWBZ. Om redenen van inzichtelijkheid van het wetgevingscomplex wordt er thans de voorkeur aan gegeven deze verder uitgewerkte wet geheel in te trekken. In verband daarmee is ervoor gekozen de evaluatiebepaling rechtstreeks op te nemen in de AWBZ.

De AWBZ kent thans geen artikelen 78 en 78a; er is desalniettemin voor gekozen het evaluatie-artikel op te nemen onder nummer 78b. Dit gebeurt omdat momenteel niet duidelijk is of dit wetsvoorstel dan wel een wetsvoorstel waarbij de AWBZ wordt gewijzigd in verband met de centralisering van de indicatiestelling, welk wetsvoorstel voorziet in opneming van de artikelen 78 en 78a, als eerste in werking zal treden.

Artikelen IV (Beroepswet)

Beschikkingen die bestuursorganen in het kader van de socialezekerheidswetten nemen, kunnen in hoger beroep aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden voorgelegd. Aangezien ook de Zvw een socialeverzekeringswet is, was het de bedoeling beschikkingen, door bestuursorganen op grond van die wet jegens verzekeringsplichtigen en andere burgers genomen, ook onder de competentie van de CRvB te brengen. Voor de belangrijkste soort beschikkingen, te weten de boetebeschikkingen die het CVZ op grond van artikel 96 Zvw wegens te laat verzekeren neemt, is dat in artikel 3.3.1 van de I&A-wet Zvw ook daadwerkelijk gebeurd. Echter, op grond van de Zvw worden nog enkele andere soorten beschikkingen jegens burgers genomen, die bij het schrijven van de I&A-wet Zvw uit het oog zijn verloren.

Het gaat daarbij allereerst om beschikkingen als bedoeld in artikel 69, derde lid, Zvw. Ten tweede gaat het om beschikkingen van het CVZ in het kader van het openen, beheer en sluiten van de spaarrekening voor gemoedsbezwaarden, bedoeld in artikel 70 Zvw. Met artikel IV worden de twee bovengenoemde soorten beschikkingen en de beschikking op grond van artikel 96 van de Zvw via opname in bijlage C bij de Beroepswet alsnog onder de hogerberoepscompetentie van de CRvB gebracht.

Artikel V (Infectieziektenwet)

Artikel 28, eerste lid, van de Infectieziektenwet verwijst naar te vernietigen waren als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder d, van die wet. Deze waren worden echter niet in dat artikel aangeduid, maar in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de Infectieziektenwet. De onjuiste verwijzing wordt in voorliggend artikel hersteld.

Artikel VI (I-&A-wet Zvw)

A

Artikel 2.5.7, zevende lid, bepaalt dat de ziekenfondsen voor de vaststelling van hun solvabiliteit in het kader van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 gegevens over de jaren 2003, 2004 en 2005 moet gebruiken. Inmiddels is evenwel geconcludeerd dat kan worden volstaan met de in het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994 gestelde eis dat slechts naar de gegevens van het voorafgaande jaar (2005) hoeft te worden gekeken. In dat licht is het ter voorkoming van misverstanden beter het artikellid te doen vervallen. Dat gebeurt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.

B

Op grond van de Zvw is een verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage over zijn bijdrage-inkomen verschuldigd. Indien de verzekeringsplichtige loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, dient de werkgever – afgezien van een paar uitzonderingssituaties – de werknemer de over dat loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge artikel 46 Zvw geheel te vergoeden. Over deze werkgeversvergoeding zijn wel loon- en inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd, maar geen premies voor de werknemersverzekeringen. Dat laatste is geregeld in artikel 16 van de Wfsv.

Deze vergoeding wordt op grond van artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) evenmin tot het loon in de zin van die wet gerekend.

Daarnaast is in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, Zvw geregeld, dat over de op grond van artikel 46 Zvw genoten werkgeversvergoeding geen inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd.

Op grond van artikel 2.5.8 I&A-wet Zvw mag een werkgever zijn vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage verminderen («salderen») met voor 1 januari 2006 met werknemers(organisaties) overeengekomen vergoedingen in de premies voor ziektekostenverzekeringen of voor andere verzekeringen die de behoefte aan geneeskundige zorg dekken, voor zover deze althans hetzelfde pakket dekken als de vanaf 1 januari 2006 geldende zorgverzekering in de zin van de Zvw. Het hiervoor bedoelde gedeelte van de door de werkgever overeengekomen vergoeding komt derhalve, overeenkomstig de strekking van de motie Schippers en Bakker1 (ter uitvoering waarvan deze salderingsregeling tot stand is gebracht), als het ware in de plaats van (een deel van) de werkgeversvergoeding die hij op grond van artikel 46 Zvw moet betalen. Inmiddels is echter gebleken dat de huidige bepalingen nog niet helemaal tot het beoogde resultaat leiden. Gezien de doelstelling en de achtergrond van de salderingsregeling is het voor de hand liggend dat wat betreft de toepassing van artikel 16 Wfsv, artikel 6 Wml en artikel 43 Zvw op het gesaldeerde deel van de overeengekomen vergoeding hetzelfde regime van toepassing is als op de op grond van artikel 46 Zvw te betalen vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Op grond van de huidige bepalingen zouden over het bedrag waarmee de wettelijk verplichte vergoeding wordt verminderd echter wél premies voor de werknemersverzekeringen moeten worden geheven. Ook zou dit bedrag wel tot het loon worden gerekend, dat als grondslag dient voor de berekening van de vakantietoeslag. Ten slotte zou over dit bedrag wel een – door de werkgever te vergoeden – inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd zijn. Ten opzichte van de situatie waarin geen vergoedingen meer hoeven te worden verstrekt op basis van bestaande afspraken, hebben de hiervoor bedoelde regelingen dus onbedoeld een kostenverhogende uitwerking.

Het voorgestelde vierde en vijfde lid zorgen er voor dat de salderingsregeling op deze punten alsnog in overeenstemming wordt gebracht met de doelstelling. Voorgesteld wordt dan ook om deze artikelleden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 in werking te laten treden.

C, D en E

De I-&A-wet Zvw bevat vele wijzigingen in andere wetten. In enkele gevallen zijn minieme omissies opgetreden in te vervangen zinsneden. De databanken wetgeving hebben in deze gevallen gehandeld alsof de te vervangen zinsneden deze foutjes niet bevatten, en hebben derhalve inmiddels de nieuwe teksten ingevoegd. Steeds is echter in die databanken de opmerking bijgevoegd, dat de in de I&A-wet Zvw opgenomen wijzigingsopdracht (eigenlijk) niet kon worden doorgevoerd. Deze foutjes worden nu hersteld, opdat de te vervangen gedeelten ook formeel vervangen kunnen worden en de eerderbedoelde noten uit de databanken kunnen worden geschrapt. Daarom wordt ook aan deze wijzigingen terugwerkende kracht verleend.

F

Artikel 3.5.1, onderdeel D, I&A-wet Zvw is niet in werking getreden, omdat naar aanleiding van de motie Dittrich1 de beurzen via de Wet van 1 december 2005 tot wijziging van de Lesen cursusgeldwet, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met afschaffen lesgeld in het voorgezet onderwijs alsmede voor deelnemers van 16 en 17 jaar in het beroepsonderwijs (Stb. 2005, 641) verder zijn verhoogd. Artikel 3.5.1, onderdeel D, kan daarom vervallen.

G

Omdat de I&A-wet Zvw in werking is getreden nadat de artikel 104 en 108 Wfsv door de inwerkingtreding van de Wet invoering en financiering Wet WIA waren gewijzigd (verlettering onderdelen van de eerste leden en tussenvoeging van nieuwe leden van die artikelen), kon de wijzigingsopdracht die in artikel 3.8.12, onderdeel M, I&A-wet Zvw is vervat, geen uitvoering vinden. Voor artikel 108 Wfsv is de beoogde wijziging overigens alsnog gerealiseerd door de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006, met welke wet artikel 108 Wfsv geheel opnieuw is geformuleerd. Door nu artikel 3.8.12 I&A-wet Zvw, met terugwerkende kracht, te herformuleren wordt bereikt dat ook in artikel 104 Wfsv de beoogde wijziging alsnog haar beslag krijgt.

Artikel VII en VIII (Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen en Verzamelwet sociale verzekeringen 2006)

Artikel 30 IWfsv) en XLIV van de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 wijzigden de Zfw. Aangezien de Wfsv en derhalve ook de bijbehorende invoeringswet, alsmede de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 op dezelfde datum in werking traden als de I&A-wet Zvw, waarmee de Zfw werd ingetrokken (te weten 1 januari 2006), zijn de artikelen 30 IWsfv en XLIV Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 nooit in werking getreden. Zij kunnen worden geschrapt.

Artikel IX (Warenwet)

In artikel 25a, eerste lid, Warenwet staat dat, onverminderd artikel 25 van de Warenwet, bij ministeriële regeling personen in dienst van privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen worden belast met het uit de Warenwet voortvloeiende toezicht op «bij die maatregel» aan te wijzen categorieën waren. Dit dient natuurlijk «bij die regeling» te zijn. Van een (algemene) maatregel (van bestuur) is in dat lid immers geen sprake.

Artikel X (Wet financiering sociale verzekeringen)

A en B

Met de aanvaarding van het amendement met stuknummer 9 op het wetsvoorstel Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 (Kamerstukken II 2006/06, 30 238, nr. 9; inmiddels tot wet verheven en in werking getreden) is per abuis de mogelijkheid vervallen om andere rijksbijdragen, dan de in artikel 15 van de Wfsv bedoelde rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen, aan het AFBZ te verlenen. Dit wordt in de voorliggende twee onderdelen alsnog mogelijk gemaakt. Bovendien wordt met onderdeel B in onderdeel c van artikel 90, eerste lid, Wfsv nog een correctie aangebracht van een onjuiste verwijzing naar artikel 6 AWBZ.

Artikel XI

De Wet Hoz wordt ingetrokken omdat die wet, op enkele hierna te noemen onderdelen na, geheel is uitgewerkt. Merendeels ging het om bepalingen tot wijziging van andere wetten die direct na inwerkingtreding waren uitgewerkt; deels bevatte de Wet Hoz bepalingen van overgangsrechtelijke aard; ook die zijn inmiddels uitgewerkt.

Artikel IV van de Wet Hoz, waarin de Wet op de economische delicten (Wed) wordt gewijzigd, is nooit in werking getreden. In plaats daarvan trad artikel II van de WTG ExPres, dat hetzelfde artikelonderdeel van de Wed wijzigde, wél in werking. Artikel IV dient dan ook te vervallen.

Artikel V van de Wet Hoz bevat een wijziging van artikel 4 van de Wtzi die, gezien de aanhef van eerstgenoemd artikel, effect zou hebben moeten gehad zodra de Wtzi trad (1 januari 2006). Echter, nadat artikel V in werking was getreden, is de inhoud van artikel 4 Wtzi naar artikel 5 Wtzi overgeheveld. Gevolg is, dat de in artikel V opgenomen wijzigingen niet doorgevoerd konden worden. Gezien het voorgaande dient ook artikel V te vervallen.

Met artikel III onderdeel H, wordt geregeld dat de inhoud van artikel X van de Wet Hoz wordt overgebracht naar de AWBZ.

Artikel XII (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)

De wijziging strekt ertoe een opsomming redactioneel te vervolmaken.

Artikel XIII (Wet inzake bloedvoorziening)

Artikel 26 van de Wet inzake bloedvoorziening verwijst nog naar het Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen als bedoeld in de – met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken – Wzv. Dit hoeft echter niet gewijzigd te worden, aangezien het artikel inmiddels is uitgewerkt. Daarom vervalt het.

Artikel XIV en XV (Wet kinderopvang, Wet klachtrecht cliënten zorgsector)

Artikel XV, A en B (Wet klachtrecht cliënten zorgsector)

Artikel 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Klachtwet) is onlangs gewijzigd bij twee wetten gepubliceerd in de Staatsbladen 216 en 217 van 2005. Stb. 216 voegde aan het artikel een tweede lid toe; Stb. 217, dat een novelle inhield op de wet van Stb. 216, schrapte dat tweede lid en maakte er een apart artikel 2a van. De Wet kinderopvang, Stb. 455 van 2004, voegde aansluitend bij de wet van Stb. 216 aan artikel 4 van de Klachtwet een derde lid toe. Deze toevoeging is niet aangepast aan de novelle van Stb. 217. Het gevolg is dat artikel 4 van de Klachtwet bestaat uit een ongenummerde tekst en een derde lid. Met de wijziging van voorliggend artikel wordt dat «derde lid» verplaatst naar artikel 2a.

Artikel XIV (Wet kinderopvang)

Artikel 116 van de Wet kinderopvang houdt onder meer in dat artikel 4, derde lid, van de Klachtwet komt te vervallen. In aansluiting op de wijziging in artikel XV wordt met artikel XIV de verwijzing naar artikel 4, derde lid, vervangen door een verwijzing naar artikel 2a, tweede lid. Voorts is de verwijzing naar artikel 2, zevende lid, derde volzin, geschrapt; zij is door de bovenvermelde wijzigingswetten overbodig geworden.

Artikel XVI (Wet marktordening gezondheidszorg)

Er wordt van uitgegaan dat de Wmg in werking zal zijn getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

A

Deze wijziging zorgt ervoor dat in de Wmg de formulering van artikel 31, onderdeel b, dat in de plaats treedt van artikel 36, vierde lid, AWBZ overeenstemt met laatstgenoemde bepaling (zoals die met artikel III wordt gewijzigd).

B

Volgens artikel 108, onder E, Wmg vervalt hoofdstuk 7 van de Zvw. Artikel 81 van die wet staat in dat hoofdstuk. De verwijzing naar dat artikel in artikel 83 van de Wmg dient dan ook te worden geschrapt.

C

In artikel 124 Wmg is een zinsnede opgenomen, gelijkluidend aan die in een wetsvoorstel waarbij de Ziekenfondsraad werd omgezet in het CVZ. Die zinsnede was in dat wetsvoorstel op haar plaats, maar past bij nader inzien niet in de Wmg.

Artikel XVII (Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen)

In artikel 11, eerste volzin, van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen staat door de laatste wijziging abusievelijk «artikel 6, zesde lid, tweede volzin, en negende lid, 7, 9, 10 en 12». Dit had uiteraard moeten zijn «artikelen 6, zesde lid, tweede volzin, en negende lid, 7, 9, 10 en 12». Met voorliggende wijziging wordt de fout in de tekst hersteld.

Artikel XVIII (Wet op de orgaandonatie)

Artikel 34 van de Wet op de orgaandonatie (WOD) komt te vervallen, omdat dit artikel is uitgewerkt. Dit artikel treft een voorziening voor de toezending van het donorformulier aan de ingezetenen die de leeftijd van achttien jaar al bereikt hebben op het moment van inwerkingtreding van de WOD. Op grond van dit artikel moet het donorformulier binnen twee jaar na inwerkingtreding van de WOD worden toegestuurd aan deze personen. De WOD is in 1998 in werking getreden. De kosten van toezending werden betaald uit het AFBZ, bedoeld in artikel 38 van de Wet financiering volksverzekeringen. Deze wet is met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen, en het AFBZ is vanaf dat moment gebaseerd op artikel 89 van de Wfsv. Omdat artikel 34 WOD is uitgewerkt, wordt dit artikel niet aangepast doch komt het te vervallen. Opgemerkt zij dat met het vervallen van artikel 34 van WOD ook de daarop gebaseerde Regeling donorregister komt te vervallen.

Artikel XIX (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Ten gevolge van samenloop van een wijziging van artikel 33, tweede lid, onderdeel d, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in de I&A-wet Zvw enerzijds en de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 anderzijds, bevat dat onderdeel nu een redactioneel lelijke opsomming met tweemaal het voegwoord «en» («a en b en c»). In voorliggend onderdeel wordt het eerste voegwoord door een komma vervangen («a, b en c»).

Artikelen XX (Wet toelating zorginstellingen)

A en B

De artikelen 23 tot en met 28 en 32, derde lid, van de Wtzi regelen de planning, verslaglegging en financiering van het College bouw zorginstellingen (CBZ) en het College sanering zorginstellingen (CSZ).

Inmiddels is de Zvw in werking getreden. De artikelen 71 tot en met 76 van die wet bevatten bepalingen over de planning, verslaglegging en financiering van het CVZ alsmede, in artikel 74, over de jaarrekening van het Zorgverzekeringsfonds. Op grond van artikel 85 Zvw zijn deze bepalingen bovendien, uiteraard met uitzondering van artikel 74 Zvw, van overeenkomstige toepassing op het CTZ/de NZa. Vergelijkbare bepalingen zijn in de artikelen 11 tot en met 15 van het wetsvoorstel Wmg voor de financiering van de zorgautoriteit opgenomen.

Vanuit het oogpunt van stroomlijning van regelgeving is het wenselijk om vergelijkbare bepalingen voor de financiering op te nemen voor alle zelfstandige bestuursorganen die in de zorg werkzaam zijn. Het gaat hier om: het CVZ, het CTZ/de NZa, het CBZ en het CSZ. De onderdelen A en B zorgen ervoor dat ook voor het CBZ en het CSZ de nieuwe regels inzake planning, verslaglegging en financiering gaan gelden.

C

Artikel 39, onderdeel E, Wtzi liet de zinsnede: als bedoeld in artikel 8a, in artikel 44, tiende lid, Zfw vervallen. Artikel 44 van die wet – die overigens bij de I&A-wet Zvw inmiddels is ingetrokken – had echter op het moment waarop de Wtzi in werking trad, slechts vier leden, zodat artikel 39, onderdeel E, Wtzi, geen doel kon treffen. Het onderdeel kan vervallen.

D

In artikel 46 Wtzi wordt geregeld dat bepaalde lagere regelgeving die vroeger op artikelen van de Wzv berustte, in de toekomst op artikelen van de Wtzi berusten. Het gaat daarbij onder meer om regels, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 18b, vierde lid, Wzv in plaats van op grond van het tweede lid van die wet.

E

Artikel 56 Wtzi voorzag in wijziging van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen; die wijziging kon evenwel niet worden uitgevoerd door de wetswijziging waarop ook artikel 59 Wtzi betrekking heeft (die kon wel worden uitgevoerd). Daarom wordt artikel 56 ingetrokken.

F

Door een verschrijving wijzigde artikel 57 Wtzi per abuis het (niet bestaande) artikel 26c van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg). Dat moet artikel 29c van die wet zijn. Er is hier voor aanpassing van het wijzigingsartikel van de Wtzi gekozen (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006) in plaats van voor het laten vervallen van artikel 57 Wtzi onder gelijktijdige wijziging van de Wtg. De reden daarvan is dat het niet uit te sluiten is dat de Wtg ten gevolge van de inwerkingtreding van de Wmg zal zijn ingetrokken op het moment waarop voorliggende wet in werking treedt.

Artikel XXI (Wet op de jeugdhulpverlening)

In de databanken staat nog een viertal wetten waarbij de inmiddels ingetrokken Wet op de jeugdhulpverlening is gewijzigd. Deze wetten waren deels al uitgewerkt voor zover het de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening betreft, maar kenden nog enkele overgangsrechtelijke bepalingen; ook die zijn inmiddels uitgewerkt. Daarom kunnen de wijzigingswetten nu geheel worden ingetrokken.

Artikel XXII (Wet van 3 februari 2005 tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen)

Bij de wet van 3 februari 2005 tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Stb. 95) is artikel VII van de wet van 13 juli 2002 tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging en observatiemachtiging), (Stb. 431) gewijzigd. Bij die wijziging is verzuimd de woorden «dan wel» aan het eind van onderdeel b in artikel 40, derde lid, te laten vervallen. Dit verzuim wordt nu rechtgezet.

Met deze wijziging wordt dus niet de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) gewijzigd, maar de wet van 2002 waarbij het instrument observatiemachtiging is geïntroduceerd. Reden hiervoor is dat die weliswaar een aantal wijzigingen van de Bopz bevat, maar het artikel dat het betreft, een zelfstandige bepaling is, welke nog niet is geëffectueerd.

Artikel XXIII (opheffing kas zeelieden)

De Wet van 14 november 2002 tot wijziging van de Ziekenfondswet in verband met het opheffen van de afzonderlijke kas van het Algemeen Ziekenfonds voor Zeelieden (opheffing kas zeelieden) (Stb. 2002, 583) is uitgewerkt en wordt daarom ingetrokken.

Artikel XXIV (Fusiewet DNB-PVK) en Artikel XXVIII, eerste lid

In artikel 6 van de Fusiewet De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer (Fusiewet DNB-PVK) staat dat De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) jaarlijks voor 1 november een begroting voor het volgende jaar voor de werkzaamheden uit de in dat artikel genoemde wetten aan de bewindslieden van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt. Eén van de genoemde wetten is de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 (Wtz 1998). Deze is op grond van artikel 2.2.1 van de I&A-wet Zvw met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken, maar blijft wel van kracht voor de gehele afwikkeling van de wettelijke aanspraken, rechten en verplichtingen. DNB zal haar werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de Wtz 1998 de komende jaren gewoon voortzetten. Daarom wordt de vermelding van de Wtz 1998 in artikel 6 van de Fusiewet DNB-PVK eerst op termijn geschrapt (artikel XXIV in combinatie met artikel XXVIII, eerste lid). Na dat jaar ligt ingevolge artikel 2.2.2 I&A-wet Zvw de afwikkeling van de Wtz 1998 geheel in handen van het CVZ, als rechtsopvolger van het uitvoeringsorgaan van de Wtz 1998; de schrapping laat onverlet dat DNB-PVK haar toezichthoudende taak ten aanzien van deze werkzaamheden van CVZ gewoon blijft uitoefenen.

Wat betreft onderdeel B, valt daar aan toe te voegen dat geen behoefte meer bestaat aan een evaluatie, in 2011, van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van DNB inzake de afwikkeling van de Wtz 1998.

Artikel XXV (Wet tot wijziging op de orgaandonatie (evaluatie)

In de artikel II van de Wet tot wijziging op de orgaandonatie (evaluatie) is abusievelijk 10, vijfde lid, van de Wet op de orgaandonatie, opgenomen, terwijl dit het vierde lid zou moeten zijn. Deze vergissing is hiermee hersteld.

Artikel XXVI (Zorgverzekeringswet)

A

Artikel 1, onderdeel k, Zvw, verwijst op dit moment voor de definitie van het begrip «inhoudingsplichtige» onder meer naar het begrip «inhoudingsplichtige» in de zin van de Wfsv. In die wet wordt dat begrip echter niet gedefinieerd. Voorliggende wijziging herstelt deze technische onjuistheid.

C

Artikel 7, derde lid, aanhef en onderdeel b, Zvw regelt dat een verzekeringnemer de zorgverzekering niet op kan zeggen indien een verslechtering in de polisvoorwaarden rechtstreeks voortvloeit uit de bij of krachtens de artikel 11 tot en met 14 Zvw gestelde regels, dat wil zeggen: als de wetgever wijzigingen in het te verzekeren pakket oplegt. Ten onrechte is niet tevens naar het later toegevoegde artikel 14a Zvw inzake het persoonsgebonden budget – dat met ingang van 1 januari 2007 in werking zal treden – verwezen.

D

Artikel 7:934 BW regelt dat (de dekking van) een verzekering pas wegens het niet betalen van de premie mag worden opgeschort of beëindigd, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de dag waarop de premie betaald had moeten worden, is verstreken,

b. de verzekeraar heeft na die dag de verzekeringnemer aangemaand om de premie te voldoen,

c. in de aanmaning wordt een termijn van ten minste veertien dagen gegeven om alsnog te betalen,

d. in de aanmaning staat dat opschorting of beëindiging het gevolg is als binnen de onder c bedoelde termijn niet alsnog is betaald en

e. de onder c bedoelde termijn is verstreken.

Artikel 7:934 geldt echter slechts voor het niet betalen van vervolgpremies. De reden daarvan is, dat het niet betalen van een eerste premie er doorgaans toe leidt dat een verzekeraar aanneemt dat de verzekering in het geheel niet tot stand is gekomen dan wel leidt tot het met terugwerkende kracht beëindigen of opschorten. Ten gevolge van de acceptatieplicht (art. 3 Zvw) in combinatie met artikel 5 Zvw is het eerste onwenselijk, en ook acht de Zvw-wetgever het met terugwerkende kracht opschorten of beëindigen van zorgverzekering of dekking ervan ongewenst. Daarom wordt in het voorgestelde derde lid van artikel 8 neergelegd dat artikel 7:934 BW voor zorgverzekeringen ook geldt indien een eerste premietermijn niet wordt gehaald.

G

Artikel 18 regelt dat zorgverzekeraars met werkgevers collectieve arrangementen kunnen overeenkomen die resulteren in een geldelijk voordeel. De tekst van het eerste lid spreekt in dat verband uitsluitend over werknemers en hun gezinsleden die op basis van dat arrangement een zorgverzekering bij de zorgverzekeraar sluiten. Gebleken is dat er werkgevers zijn die eraan hechten in die arrangementen ook ex-werknemers en hun gezinsleden te betrekken. De letter van het eerste lid wekt de indruk dat dat niet mogelijk is. Het vijfde lid regelt evenwel dat ook andere rechtspersonen dergelijke afspraken met zorgverzekeraars kunnen maken. Werkgevers die rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen dus desgewenst op basis van het vijfde lid ook voor hun ex-werknemers en hun gezinsleden dergelijke afspraken maken. Alleen voor een werkgever die geen rechtspersoonlijkheid bezit, staat deze weg niet open. Om discussie te voorkomen over de mogelijkheid dat werkgevers ook voor hun ex-werknemers collectieve arrangementen met zorgverzekeraars overeenkomen, wordt nu voorgesteld dit expliciet in het eerste lid te regelen.

H

De wijziging in artikel 39, vierde lid, Zvw is aangewezen nu vooralsnog geen middelen voor het vormen en in stand houden van een reserve zijn gebruikt.

J

Artikel 49, derde lid, van de Zvw strekt ertoe dat bij de heffing van de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw rekening wordt gehouden met de heffing van de Zvw-bijdrage in de inhoudingensfeer. Het huidige artikellid heeft, nu besloten is niet één, maar meerdere bijdragepercentages te hanteren, het ongewenste gevolg dat het effect van een lager percentage over een bepaald inkomensbestanddeel van de verzekeringsplichtige, door een hoger percentage over een ander inkomensbestanddeel teniet kan worden gedaan. De wijziging van artikel 49, derde lid, strekt ertoe dit te voorkomen door bij de vaststelling van de maximale heffing in de aanslagsfeer geen rekening te houden met de in de inhoudingensfeer ingehouden bijdrage, maar met het bijdrage-inkomen dat in de inhoudingensfeer in de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is betrokken. In artikel 49, derde lid, wordt derhalve geen maximum meer gesteld aan de op aanslag verschuldigde bijdrage, maar aan het bijdrage-inkomen dat hierbij in aanmerking mag worden genomen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ook loon waarover als gevolg van het per tijdvak geldende maximum feitelijk geen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden, voor de toepassing van dit artikel wordt meegenomen als bijdrage-inkomen dat ingevolge het eerste lid ten aanzien van de verzekeringsplichtige over het jaar reeds in aanmerking is genomen. Indien iemand in een tijdvak van bijvoorbeeld 6 maanden een bijdrageloon geniet van € 30 015 (maximumbijdrage-inkomen over 2006) of meer en er nadien geen loontijdvakken meer zijn – denk aan iemand die ontslag neemt en een onderneming start – wordt dus maximaal geheven over 6/12 van € 30 015 = € 15 007, maar wordt de heffingsruimte in de aanslagsfeer wel met € 30 015 verminderd (en in dit geval dus op nihil gesteld).

K

Artikel 50 Zvw gaat over het teruggeven van ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage indien in totaal over meer dan het maximumbijdrage-inkomen is ingehouden (bijvoorbeeld omdat de verzekeringsplichtige twee werkgevers heeft). Oorspronkelijk was in dat artikel geregeld dat de belastinginspecteur hierover op aanvraag een voor bezwaar vatbare beschikking gaf. Met de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 is dit, door middel van vervanging van het eerste lid van artikel 50 Zvw, veranderd in een ambtshalve vaststelling. Daarbij is echter vergeten het zesde en zevende lid van dat artikel, waarin de beslistermijnen van de beslissing op aanvraag wordt geregeld, te schrappen. In voorliggend onderdeel gebeurt dat alsnog.

P

Subonderdeel 1

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel III, onderdeel F.

Subonderdeel 2

In voorliggend subonderdeel wordt geregeld dat van beschikkingen van het CVZ inzake de oplegging van boeten aan verdragsverzekerden of inzake de spaarrekening voor gemoedsbezwaarden, geen beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze beschikkingen kan men namelijk opkomen bij de rechtbank en – zie artikel IV – in hoger beroep bij de CRvB of, in geval van zorgverzekeraars die het niet eens zijn met een boetebeschikking op grond van artikel 100 Zvw, bij het CBB.

Artikel XXVII (Wet voorzieningen gehandicapten)

De Wtzi verving toelating van zorginstellingen op grond van de AWBZ door toelating op grond van de Wtzi. Per abuis is dit niet redactioneel doorgevoerd in twee artikelen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Dat geschiedt in onderhavig artikel alsnog. De Wvg zal worden ingetrokken op het moment waarop de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo; Kamerstukken I 2004/05, 30 131, A) in werking treedt. Daarom geldt voorliggend artikel alleen indien voorliggende wet eerder in werking treedt dan de Wmo.

Artikel XXVIII (Wet maatschappelijke ondersteuning)

In artikel 31, onderdeel B, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), wordt een nieuw zesde lid toegevoegd aan artikel 274 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van artikel 274 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (teneinde doorstroming in voor studenten bestemde woonruimte te bevorderen) (Stb. 2006, 270) heeft echter een nieuw vierde lid ingevoegd in artikel 274 van Boek 7 BW, hierbij zijn de leden vier en vijf vernummerd tot vijf en zes. In artikel XXVIII wordt daarom het zesde lid zoals dat bij artikel 31, onderdeel B, tweede lid, van van de Wmo wordt toegevoegd, omgenummerd tot het zevende lid.

Artikel XXIX (Opiumwet)

Bij de laatste wijziging van de Opiumwet (Stb. 2006, 292) zijn abusievelijk het zesde lid van artikel 10 en het derde lid van artikel 13, die verwijzen naar het oude artikel 10, niet vernummerd. Deze omissie wordt met dit artikel hersteld.

Artikel XXX (inwerkingtreding)

De artikelen of onderdelen daarvan die krachtens het tweede lid terugwerken tot en met 1 januari 2006, betreffen herstel van per die datum ten gevolge van de inwerkingtreding van de Wtzi, Zvw, I&A-wet Zvw, al dan niet in combinatie met gelijktijdige inwerkingtreding van de Wfsv, de IWfsv en de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 ontstane onjuistheden waarvan reparatie met terugwerkende kracht aangewezen is.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 29 763, nr. 54.

XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 30 300 nr. 25.

Naar boven