nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2009
Uw Kamer heeft mij gevraagd een schriftelijke toelichting te geven op
het advies, dat ik op 3 juni jl. in uw Kamer heb gegeven over het voorstel
van wet van de leden Van Velzen (SP) en Waalkens (PvdA) houdende een verbod
op de pelsdierhouderij (Kamerstukken II, 30 826). De schriftelijke toelichting
is specifiek gevraagd over de cijfers die ik genoemd heb over mogelijke schade
die optreedt bij aanvaarding van het initiatiefwetsvoorstel, en over de herkomst
van die cijfers. Daarnaast vroeg uw Kamer om mijn visie op het Deloitte-rapport
dat recentelijk is verschenen. In deze brief geef ik gevolg aan beide verzoeken.
Er zijn in het afgelopen jaar drie rapporten verschenen over de gevolgen
van het initiatiefwetsvoorstel. De rapporten hadden ieder een eigen opdrachtgever.
Ik heb bij mijn advies gebruikgemaakt van het LEI-rapport uit 2008 «Sanering
nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie», opgesteld door Baltussen
en Van der Veen. Dit rapport is in mijn opdracht opgesteld naar aanleiding
van specifieke vragen die in uw Kamer leefden, en geeft daarnaast een actualisatie
van een eerder rapport uit 2006, dat was opgesteld voordat het definitieve
initiatiefwetsvoorstel was ingediend. De actualisatie van het oorspronkelijke
LEI-rapport is op 18 november 2008 (Kamerstukken II, 30 826, nr.
12) naar uw Kamer gestuurd.
Schadeposten
Ik heb in mijn advies aangegeven dat ik de inschatting maak dat er een
reëel risico is dat schadevergoedingen door juridische procedures afgedwongen
zullen worden. Of er in een concreet geval recht op schadevergoeding ontstaat
en hoe hoog die eventuele schade per bedrijf zal zijn, is uiteindelijk aan
de rechter om te bepalen. Op sector-niveau onderscheid ik in ieder geval de
volgende drie categorieën kosten:
1. Verplichte investeringen in welzijnsvriendelijke huisvesting van nertsen
De sector heeft zich gebonden aan het sterk investeren in welzijnsverbeteringen.
De sector houdt zich hieraan en aan het afgesproken tijdpad. Er is in de jaren
2003–2008 reeds voor 43 miljoen euro geïnvesteerd. In de periode
tot 2014 moet er nog voor 36,5 miljoen euro geïnvesteerd worden.
Het is mogelijk dat niet iedere nertsenhouder erin zal slagen om de investeringen
die na 2008 zijn gedaan, binnen de overgangstermijn van 10 jaar af te schrijven
(zie tabel 3.1 en paragraaf 2.2 van het LEI-rapport).
Het LEI maakt vervolgens geen uitsplitsing naar hoe hoog de restwaarde
van deze welzijnsinvesteringen zal zijn na de afloop van een overgangstermijn,
maar geeft wel aan dat de hoogte van de vermogensschade waarin alle investeringen
zijn meegenomen, na 10 jaar 58 miljoen euro is, en na 15 jaar 31 miljoen euro
(zie tabel 2.5). Aangezien het grootste deel van de investeringen betrekking
heeft op de welzijnsvriendelijkere huisvesting, bestaan bovengenoemde bedragen
dus vooral uit niet afgeschreven welzijnsinvesteringen.
2. Sloopkosten van onbruikbare gebouwen die de ondernemers overhouden
na bedrijfsbeëindiging
Het LEI geeft aan dat die kosten 13 miljoen euro bedragen (zie paragraaf 2.3.4).
3. Kosten voor specifieke groepen nertsenhouders
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondernemers die ouder zijn dan 55 jaar
en die in de overgangstermijn de pensioengerechtigde leeftijd zullen bereiken.
Deze ondernemers staan dus niet alle jaren van de overgangstermijn ter beschikking
om hun investeringen terug te verdienen. Daarnaast valt hun oudedagsvoorziening
weg doordat de bedrijven onverkoopbaar worden. Het LEI heeft berekend dat
een gemiddeld bedrijf tussen de 0,8 en 2,6 miljoen euro schade oploopt bij
het wegvallen van de oudedagsvoorziening (zie paragraaf 2.5).
Deloitte rapport
Het rapport van Deloitte van 11 mei 2009 geeft op basis van interviews
met experts uit de sector en de periferie een analyse van wat de nertsenhouderij
te wachten staat als het initiatiefwetsvoorstel in zijn huidige vorm gestalte
krijgt. Op basis van de interviews is een aantal aannames gedaan en zijn de
financiële gevolgen van het initiatiefwetsvoorstel in beeld gebracht.
De conclusie van het rapport is dat de situatie in de overgangstermijn
slechter uitpakt dan in het rapport van het Landbouw Economisch Instituut
wordt gesuggereerd. Deloitte noemt een negatief saldo van 901 813 euro
per bedrijf. De basisgegevens die Deloitte gebruikt heeft, zijn dezelfde als
die door het LEI zijn opgeleverd; het zijn de aannames die Deloitte doet die
het verschil maken. Het LEI gaat immers uit van een ceterus
paribus-situatie (een niet-veranderende omgeving). Het Deloitte-rapport
gaat ervan uit, dat dit niet het geval zal zijn. Met name worden genoemd de
effecten
• van een sterk gedaalde opbrengst prijs van pelzen,
• een snel verlies van goed personeel doordat carrièreperspectief
verdwijnt,
• het wegvallen van de toeleverende industrie, en
• het wegvallen van de financieringsmogelijkheden om vervangingsinvesteringen
te doen, omdat banken geen krediet meer verschaffen.
Deze signalen heb ik ook via brieven van ondernemers in de pelsdiersector
en diervoederfabrikanten gekregen.
Het zijn vooral de hierboven genoemde invloeden die volgens het rapport
ertoe zullen leiden dat de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen overgangsregeling
de individuele nertsenhouders geen reële mogelijkheid zal bieden om de
gedane investeringen terug te verdienen met een redelijke vergoeding voor
arbeid en geïnvesteerd kapitaal.
Het rapport geeft een aanvulling op de beoordeling van de gevolgen in
de overgangstermijn. Het onderschrijft mijn advies dat er een reëel risico
is dat schadevergoedingen door juridische procedures afgedwongen zullen worden.
Ik merk op dat het rapport vooral gebaseerd is op aannames vanuit de experts
uit de sector. Ik baseer mijn cijfermatige verwachtingen rondom schade op
het geactualiseerde LEI-rapport.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg