Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2021
Mede naar aanleiding van het aannemen van de motie van de leden Pieter Heerma en Segers
(Kamerstuk 35 570, nr. 17) heb ik uw Kamer geïnformeerd over een onderzoek naar een planbureau voor de veiligheid
(Kamerstuk 30 821, nr. 127).
De opdracht voor het onderzoek luidde als volgt: onderzoek of en waar een planbureau
voor de veiligheid of vergelijkbare instelling toegevoegde waarde zou hebben, met
inachtneming van de bestaande coördinatiestructuren op nationale veiligheid en de
reeds lopende ontwikkelingen op het gebied van geïntegreerde analyse- en strategievorming
binnen de (rijks-)overheid. Werk daartoe de voor- en nadelen van een planbureau voor
de veiligheid in hun onderlinge samenhang uit en geef een onderbouwd advies over de
toegevoegde waarde, de wenselijkheid en de gewenste scope van een dergelijke instelling.
Betrek daarbij de impact op de bestaande rolverdeling tussen de spelers in het nationale
veiligheidsveld, inclusief de verhouding tussen een mogelijk planbureau en reeds bestaande
(interdepartementale) analysenetwerken ten behoeve van de nationale veiligheid.
Dit onderzoek is uitgevoerd door ABD TOPConsult en zijn rapportage treft u bijgaand
aan1.
Het rapport van ABD TOPConsult is gebaseerd op desk research en interviews en komt tot een zestal aanbevelingen over de toegevoegde waarde van
een planbureau in relatie tot versterking van bestaande instituties, de integraliteit
van het veiligheidsstelsel, versterking van politieke regie, evidence-based scenariovorming, adequate ondersteuning en een mogelijke borging van nationale veiligheid
in een wettelijk kader.
De eerste aanbeveling uit het onderzoek gaat in op een planbureau voor de veiligheid
en raakt daarmee de motie van de leden Pieter Heerma en Segers (Kamerstuk 35 570, nr. 17).
De onderzoekers constateren dat er goede slagen zijn gemaakt op het gebied van analyse
van veiligheidstrends en -bedreigingen. De ambtelijke netwerken die deze integraliteit
moeten borgen zijn aanzienlijk versterkt en functioneren – zo stellen de onderzoekers
– grotendeels tot tevredenheid van de rechtstreeks betrokkenen. De analysecapaciteit
is positief in ontwikkeling en groeit steeds meer toe naar nationale geïntegreerde
periodieke analyses. Daarin worden in samenwerking met alle betrokken partijen zowel
«safety» als «security» vraagstukken geadresseerd in rijksbrede risico- en dreigingsanalyses.
Daar waar versterking nog wenselijk is, menen de onderzoekers dat versterking van
bestaande organisaties in het veiligheidsnetwerk en het toekennen van meer gezag aan
onderdelen van dat netwerk voldoende kunnen voorzien.
Bovendien zal volgens de onderzoekers het systematisch inzetten van de bestaande planbureaus
in het veiligheidsdomein kunnen bijdragen aan de integraliteit van de veiligheidsanalyse
met meer aandacht voor kwantitatieve doorrekening van preventieve en reactieve scenario’s.
Volgens de onderzoekers is een nadeel van de oprichting van een nieuw instituut dat
het vrijwel onvermijdelijk schade zal doen aan het netwerk van veiligheidssignalering
en -analyses zoals zich dat de afgelopen jaren heeft opgebouwd en nog steeds in ontwikkeling
is. De vrees bestaat voorts dat de kosten van de oprichting van een planbureau ten
koste zou gaan van andere onderdelen van het kennis- en analysenetwerk.
Naar het oordeel van het kabinet noemen de onderzoekers in hun rapport relevante argumenten
om geen planbureau voor de veiligheid op te richten. Nochtans laat het kabinet de
definitieve keuze hieromtrent aan een nieuw kabinet.
De onderzoekers doen nog een aantal andere aanbevelingen waarmee in hun ogen het veiligheidsveld
versterkt kan worden. Deze aanbevelingen worden eveneens ter overweging aan een nieuw
kabinet gelaten.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus