30 818 Regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet)

K VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juni 2015

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 20 april 20151, waarin zij ingaat op vragen en opmerkingen vanuit de commissie betreffende niet-calamiteiten naar aanleiding van het rapport «Evaluatie indirecte lozingen bij calamiteiten».

Naar aanleiding daarvan zijn per brief van 22 mei 2015 nog enige nadere vragen gesteld. De Minister heeft daarop op 22 juni 2015 gereageerd.

De commissie2 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Minister van Infrastructuur en Milieu

Den Haag, 22 mei 2015

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 20 april 20153, waarin u ingaat op vragen en opmerkingen betreffende niet-calamiteiten naar aanleiding van het rapport «Evaluatie indirecte lozingen bij calamiteiten»4 (hierna: evaluatie).5 Uw antwoorden op de vragen betreffende calamiteiten worden spoedig verwacht.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden op de vragen en opmerkingen over de evaluatie. Zij hebben nog een aantal nadere vragen.

De leden van de PvdA-fractie steunen de één-loket-aanpak. Dit vraagt een goede samenwerking van gemeente en waterschap achter dit loket. In de beantwoording staat uw streven naar verbetering van deze samenwerking centraal. Welke rol en verantwoordelijkheid heeft elke partij in die samenwerking?

Voor het verstrekken van een vergunning is diepgaande kennis nodig van het zuiveringsproces. De gemeente heeft deze niet en u stelt dat zij daar ook niet over hoeft te beschikken, onder voorwaarde dat de gemeente deze kennis aangereikt krijgt vanuit het waterschap. In de evaluatie staat dat daarbij in een aantal situaties beschikbaarheid van middelen een probleem is. Is de gemeente of het waterschap verantwoordelijk voor voldoende middelen? Dient de gemeente voor de kennisverstrekking door het waterschap te betalen? Welke risico’s lopen inwoners wanneer de gemeente onvoldoende middelen beschikbaar stelt voor een adequate uitvoering van de vergunningverstrekking? Wat is de rol van de Minister wanneer gemeente en waterschappen hierover geen overeenstemming bereiken?

Uit de evaluatie blijkt dat de samenwerking tussen gemeenten en waterschappen in het merendeel van de gevallen naar behoren gaat. Bij een minderheid is dat kennelijk niet het geval. Heeft u zicht op de situaties dat dit inderdaad niet het geval is? Welke risico’s lopen inwoners wanneer deze samenwerking niet naar behoren is? Heeft u voldoende instrumenten om in het geval er ongewenste risico’s zijn, voor de inwoners in te grijpen?

U schrijft dat uit een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport uit 2012 blijkt dat er weinig voorbeelden zijn van situaties waar het misgaat. Kunt u het rapport van de Inspectie ter beschikking stellen?

De samenwerking tussen gemeenten en waterschappen verloopt in het merendeel van de gevallen naar behoren. Tegelijkertijd moet deze nog verder groeien. Op welke punten is deze groei noodzakelijk? Kunt u aangeven welke risico’s inwoners lopen wanneer deze stappen niet worden gezet?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 19 juni 2015.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, T.P.A.M. Reynaers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2015

Op 20 april en 29 mei jl. (IENM/BSK-2015/73267 en IENM/BSK-2015/88351) heb ik u mijn antwoorden op uw eerdere vragen toegestuurd. Naar aanleiding van mijn brief van 20 april hebben de leden van de PvdA fractie nog een aantal nadere vragen gesteld waarop ik hierbij mijn antwoorden toestuur.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke rol en verantwoordelijkheid waterschap en gemeente hebben in de samenwerking bij indirecte lozingen tussen gemeente en waterschap.

Op grond van de Wabo en de Wet milieubeheer zijn gemeenten (of provincie/rijk) bevoegd en verantwoordelijk ten aanzien van indirecte lozingen. Waterbeheerders vervullen een adviserende rol richting de bevoegde gezagen. Waterbeheerders zijn immers verantwoordelijk voor het goed functioneren van de zuiveringsinstallaties en de lozingen op de watersystemen. Vanuit die verantwoordelijkheden hebben beide partijen derhalve belang bij het goed vervullen van de taken.

De meeste gemeenten en provincies hebben hun taken deels gemandateerd aan de Regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s). Dit geldt ook voor de vergunningverlening en handhaving voor indirecte lozingen. Bij het maken van afspraken ten aanzien van samenwerking blijkt in de praktijk dat het vaak afspraken tussen RUD’s en waterschappen betreft. Beide partijen hebben vanuit hun eigen dan wel gemandateerde verantwoordelijkheid belang bij een verbeterde samenwerking. Aandachtspunt daarbij is dat de bevoegde gezagen de desbetreffende omgevingsdiensten vanwege de diverse taken op milieugebied ook op het punt van indirecte lozingen voldoende faciliteren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of gemeente of waterschap verantwoordelijk is voor beschikbaarheid van voldoende middelen voor vergunningverlening. Verder vragen zij of de gemeente voor kennisverstrekking door het waterschap moet betalen.

De verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van voldoende middelen ligt bij het bevoegd gezag (gemeenten, provincies en Rijk).

Bij de inwerkingtreding van de Waterwet hebben de waterbeheerders gezorgd voor een kosteloze overdracht van kennis naar het bevoegd gezag. Op dit moment zijn er zowel waterschappen die kosteloos ondersteuning verlenen aan bevoegd gezag als waterschappen die tegen betaling op kostendekkende basis ondersteuning verlenen.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of inwoners risico’s lopen, indien gemeenten niet voldoende middelen beschikbaar stellen voor adequate uitvoering van vergunningverlening en wat de rol van de Minister is wanneer waterschappen en gemeenten hierover geen overeenstemming bereiken.

Zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen heb aangegeven heb ik in mijn gesprekken met de bestuurlijke partners aandacht gevraagd voor het verder verbeteren van de samenwerking aan de voorkant en het goed organiseren van kennisuitwisseling (bijvoorbeeld door het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten). Met de bestuurlijke partners is afgesproken de samenwerking ten aanzien van kennisdeling en het opbouwen van expertise te verbeteren. Hierdoor is door het bevoegd gezag beter in te schatten wat de urgentie van het onderwerp indirecte lozingen is ten aanzien van de andere onderwerpen waar RUD’s zich mee bezig houden. Dit kan bijdragen aan een betere verdeling van de middelen die aan de RUD’s zijn toebedeeld voor de uitvoering van gemandateerde taken.

In de evaluatie is geconstateerd dat er een beperkt aantal concrete voorbeelden is te vinden van situaties waar het mis is gegaan. Volgens de evaluatie lopen inwoners geen risico’s op het gebied van volksgezondheid ten gevolge van een niet adequate uitvoering van de vergunningverlening voor indirecte lozingen. In een worst case scenario kan er sprake zijn van gezondheidsrisico’s voor inwoners als een Regionale Waterzuiveringsinstallatie (RWZI) als gevolg van een indirecte lozing niet meer doelmatig kan functioneren en het zuiveren van stedelijk afvalwater niet meer mogelijk is. Een dergelijke situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan.

De wettelijke voorziening ter versterking van de positie van waterschappen bij calamiteiten in de Omgevingswet zal naast de bestaande handhavingsbevoegdheid van gemeenten bijdragen aan het verminderen van risico’s. Belangrijker nog is uiteraard het voorkomen van incidenten en calamiteiten door het verbeteren van de samenwerking.

De leden van de PvdA-fractie vragen of ik zicht heb op situaties waar de samenwerking tussen gemeenten en waterschappen niet naar behoren gaat en welke risico’s inwoners hierdoor lopen. Verder vragen zij of ik voldoende instrumenten heb om in te grijpen.

In de evaluatie is aangegeven in welke opzichten de samenwerking verbeterd kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn er weinig gevallen geconstateerd waar het echt mis is gegaan. De risico’s in die gevallen liggen met name op het organisatorische en financiële vlak.

De mogelijkheid om in te grijpen bij calamiteiten is geregeld in de Waterwet en heb ik bij nota van wijziging tevens opgenomen in de Omgevingswet. Zie ook mijn beantwoording van de eerdere vragen over de evaluatie indirecte lozingen aan u van 20 april jl. (IENM/BSK-2015/73267). De bevoegdheid tot ingrijpen met de ter beschikking staande instrumenten ligt primair bij het bevoegd gezag.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Als bijlage bij de beantwoording van uw vragen stuur ik u hierbij het rapport6 toe. In het rapport uit 2012 wordt geconcludeerd dat het belangrijkste probleem dat uit het onderzoek naar voren komt het kennisniveau bij gemeenten is. Er is sinds dit rapport een aantal initiatieven gestart bij individuele RUD’s en waterschappen, vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten. Samen met de bestuurlijke partners zet ik in op het verder stimuleren van deze ontwikkeling.

Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie op welke punten groei van de samenwerking tussen gemeenten en waterschappen nog nodig is en welke risico’s inwoners lopen indien deze stappen niet worden gezet.

De aandachtspunten bij de samenwerking tussen RUD’s en waterschappen liggen op het gebied van kennisdeling en het informeren van elkaar. In samenwerkingsovereenkomsten kunnen afspraken worden vastgelegd over de momenten waarop en welke informatie wordt uitgewisseld.

Hierboven heb ik al aangegeven dat risico’s van het niet goed samenwerken niet zozeer rechtstreeks liggen bij de inwoners maar eerder op het financiële vlak. De door mij in het vooruitzicht gestelde wettelijke voorziening om de slagkracht van de waterschappen te verbeteren zorgt voor een slot op de deur. De ervaring leert echter dat naar zijn aard calamiteiten en de daarmee verbonden risico’s niet volledig zijn uit te sluiten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen


X Noot
1

30 818, I

X Noot
2

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), De Grave (VVD), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Sent (PvdA) (voorzitter), Vos (GL), Kops (PVV), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD) (vice-voorzitter), Van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Meijer (SP), Pijlman (D66),

Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Verheijen (PvdA)

X Noot
3

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I, 2014/15, 30 818, I).

X Noot
5

Bij brief van 17 maart 2015 is medegedeeld dat de vragen van de commissieleden niet binnen de gestelde termijn beantwoord konden worden. De commissie heeft bij brief van 25 maart 2015 derhalve voorgesteld de beantwoording te splitsen: de commissie verzocht de vragen die geen betrekking hebben op calamiteiten zo spoedig mogelijk te beantwoorden en de vragen die wel zien op calamiteiten rond het meireces te beantwoorden.

X Noot
6

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 156600.06.

Naar boven