30 815
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Advocatenwet en andere wetten in verband met het afschaffen van het procuraat in burgerlijke zaken en de invoering van elektronisch berichtenverkeer (Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 januari 2007

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de Kamer. Op de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen ga ik in het navolgende graag in.

Strekking wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie stemmen in met de opvatting dat met het voorstel de administratieve lasten kunnen worden verminderd, maar vragen, gelet op het vereiste flankerende beleid, zoals het elektronisch (rol)berichtenverkeer, een landelijk advocatentableau en de vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel, of een lastenvermindering van € 150 000 deze ingrijpende operatie wel rechtvaardigt. De leden van de PvdA-fractie vragen om met betrekking tot de noodzaak van het afschaffen van het procuraat alsnog in te gaan op de vraagtekens die de Raad voor de rechtspraak en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht plaatsen in hun adviezen. In antwoord op deze vragen merk ik het volgende op.

Zowel door de Raad voor de rechtspraak (de Raad) als door de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is aangegeven dat het huidige stelsel op zichzelf naar tevredenheid functioneert en dat de afschaffing van het procuraat een toename van de werklast voor de griffies zal betekenen met een daaruit voortvloeiende kostenstijging voor de rechtspraak. Door de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is er daarnaast evenwel ook op gewezen dat de regel die advocaten de mogelijkheid ontzegt om buiten het eigen arrondissement op te treden in deze tijd goede grond mist.

Om de door de Raad en de Adviescommissie verwachte belasting van de griffies tengevolge van de afschaffing van het procuraat te kunnen opvangen heeft de Raad in zijn advies aangegeven dat flankerende maatregelen gewenst zijn. Volgens de Raad zullen door de invoering van een landelijk advocatentableau, elektronisch (rol)berichtenverkeer en de vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel slechts een beperkte werklast en kostenstijging plaatsvinden.

Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven is, door de totstandkoming van landelijke rolreglementen en procesreglementen, het beschikbaar zijn van informatie over de gerechten op internet alsmede de in ontwikkeling zijnde mogelijkheid om elektronisch rolberichten te versturen, de noodzaak voor handhaving van het procuraat komen te vervallen. Advocaten kunnen in staat worden geacht ook buiten hun arrondissement zelf alle proceshandelingen te verrichten en hebben hiervoor niet langer de hulp van een procureur nodig. Daarenboven bestaan er belangrijke gronden om tot afschaffing over te gaan. Van groot belang is dat door de afschaffing van het procuraat de procesvoering wordt vereenvoudigd en op efficiëntere wijze kan plaatsvinden. Met de afschaffing van het procuraat wordt vorm gegeven aan de modernisering van de civiele rechtspleging, als onderdeel van een beleid gericht op het bewerkstelligen van een slagvaardiger rechtspraak. De vermindering van administratieve lasten is, anders dan de leden van de CDA-fractie menen, niet het (hoofd)doel van dit wetsvoorstel. Daarbij komt dat de afschaffing bijdraagt aan harmonisatie van het civiele recht met het bestuursrecht en strafrecht en dat de voorgenomen afschaffing een stimulans betekent voor het opheffen van nog bestaande plaatselijke verschillen in procesvoering. Het gaat om het bewerkstelligen van een meer transparante civiele procedure, die voor burgers en bedrijven financieel aantrekkelijker is, terwijl de belasting voor de overheid uiteindelijk niet of nauwelijks toeneemt. Gelet hierop bestaat er dan ook alle reden om tot afschaffing over te gaan en vormt de constatering van de Raad en de Adviescommissie dat het procuraat naar tevredenheid functioneert onvoldoende reden om van de afschaffing af te zien.

Ik hecht eraan op te merken dat de afschaffing en het hierboven aangegeven flankerende beleid worden voorbereid in samenwerking met de Raad, de Nederlandse orde van advocaten (de Orde) en de raden voor rechtsbijstand. Zo is door deze organisaties reeds gezamenlijk een landelijke registratie van advocaten, genaamd Beheer Advocaten Registratie (BAR), gerealiseerd en worden de gerechten in het project Landelijk procederen van de Raad voorbereid op de afschaffing van het procuraat. In het kader van dit project worden verschillende deelprojecten uitgevoerd, waaronder de ontwikkeling van het elektronisch rolberichtenverkeer. De vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel wordt thans op mijn ministerie in een afzonderlijk wetsvoorstel voorbereid. Op dit wetsvoorstel zal ik hieronder nog nader ingaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering oordeelt over de op onderdelen nog bestaande verschillen in procederen, de «lokale gebruiken». Zij wensen te vernemen of deze lokale gebruiken een belemmering kunnen zijn voor een vlekkeloze invoering van deze wetswijziging en of de regering de instandhouding van deze gebruiken bevordert of deze juist wil afschaffen. Tevens wensen deze leden een overzicht per arrondissement van deze lokale gebruiken. In antwoord op deze vragen merk ik het volgende op.

Burgers mogen en kunnen ervan uitgaan dat het in de wet neergelegde procesrecht in heel Nederland op dezelfde wijze wordt toegepast. Niet alle de procedure betreffende handelingen worden echter in de wet geregeld. Zo wordt bijvoorbeeld het beleid met betrekking tot verzoeken tot uitstel nader uitgewerkt in de procesreglementen van de gerechten. Dit betekent echter niet dat lokale accenten de toegang tot het recht mogen belemmeren of bemoeilijken. Het mag ook niet zo zijn dat waar de verplichte procureur wordt afgeschaft, men de facto door de verschillende lokale gebruiken toch gedwongen wordt een collega-advocaat in een ander arrondissement in te schakelen. In een artikel in het Advocatenblad van januari 2005 van P. van Swaaij en R. Stallmann is ingegaan op verschillen in lokale gebruiken in de arrondissementen. Door de auteurs is onder meer gewezen op verschillen in het uitstelbeleid en op het verschillend gebruik van de B-formulieren. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de civiele sectoren van de rechtbanken naar aanleiding van het hierboven genoemde artikel afspraken hebben gemaakt over de uniforme toepassing van het landelijk rolreglement. Deze afspraken hebben ervoor gezorgd dat er thans nauwelijks nog verschillen in de toepassing van het landelijk rolreglement tussen de rechtbanken zijn en dat nog bestaande verschillen die een belemmering zouden kunnen vormen voor het procederen zonder procureur verder zullen worden weggewerkt. Sinds september 2006 werken alle rechtbanken met een schriftelijke rol. Advocaten kunnen de voortgang van hun zaken volgen via het roljournaal. Half oktober 2006 is een aangepaste versie van het Roljournaal in gebruik genomen waardoor het Roljournaal gebruiksvriendelijker is geworden. Voor deze aanpassingen is gebruik gemaakt van een inventarisatie van klachten en wensen onder gebruikers van het Roljouraal. Daarnaast wordt het eenvormig gebruik van de B-formulieren in de toekomst gewaarborgd door het centraal beschikbaar stellen van deze formulieren via het roljournaal en het elektronisch berichtenverkeer.

De leden van de VVD-fractie vragen of uiteengezet kan worden waarom het College bescherming persoonsgegevens nog niet om advies is gevraagd inzake dit wetsvoorstel. Deze leden menen dat wanneer nu om advies wordt gevraagd, rekening kan worden gehouden met eventuele hiaten op het terrein van persoonsgegevens, in plaats van achteraf eventuele fouten te moeten herstellen omdat pas in de fase van een algemene maatregel van bestuur tot adviesaanvraag wordt overgegaan.

Daar, zoals in het nader rapport is opgemerkt, met de in artikel 33 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven grondslag voor het elektronisch berichtenverkeer geen nieuwe regels op het terrein van de verwerking van de persoonsgegevens worden gesteld, is daarover nog geen advies gevraagd aan het College. Het is echter mijn voornemen om de meer op de inhoud van het elektronisch berichtenverkeer ziende algemene maatregel(en) van bestuur aangaande het elektronisch doen van verzoeken en mededelingen en de indiening en de elektronische verzending van processtukken aan het College voor te leggen. Inmiddels is wel overleg gepleegd met het College en is gebleken dat het College geen op- of aanmerkingen heeft over de bepalingen in het wetsvoorstel die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens.

Elektronisch (rol)berichtenverkeer

De leden van de CDA-fractie willen naar aanleiding van de opmerking dat een aantal elektronische bescheiden evenals gewone schriftelijke stukken dienen te worden ondertekend, weten of een vermelding «w.g.» voldoet of dat er tenminste een gescande handtekening of een digitale handtekening in de zin van artikel 3:15a en 3:15b BW wordt geëist. Tevens vragen deze leden nader in te gaan op de inhoud en inwerkingtreding van een algemene maatregel van bestuur over de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch verzenden van verzoeken, mededelingen en processtukken. Naar aanleiding van deze vragen merk ik het volgende op.

Elektronisch berichtenverkeer zal moeten voldoen aan de beginselen van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Betrokkenen moeten ervan op aan kunnen dat gegevens die worden geraadpleegd of verstuurd niet van een ander afkomstig zijn dan vermeld en dat deze onderweg niet onbevoegdelijk zijn gewijzigd. Een bericht dient in beginsel niet toegankelijk te zijn voor anderen dan voor degenen voor wie het is bestemd. In een algemene maatregel van bestuur zal aansluiting kunnen worden gezocht bij de eisen die in de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Webv) worden gesteld aan het elektronische berichtenverkeer met bestuursorganen en bij internationale normen voor informatiebeveiliging.

Er kunnen drie niveaus van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid worden onderscheiden: maximale, voldoende en pro forma betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Maximale betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid zien op het toepassen van de beveiliging volgens de hoogste technische standaarden. Van voldoende betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid is sprake indien de veiligheid vergelijkbaar is met de situatie dat er uitsluitend gebruik gemaakt wordt van conventioneel verkeer. Pro forma betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid omvatten een minimale beveiliging. De Webv eist in artikel 2:14, derde lid, 2:15, derde lid en artikel 16 voldoende betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Dat betekent dat het elektronisch berichtenverkeer even betrouwbaar en vertrouwelijk moet zijn als het conventionele verkeer. De aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt, zijn bepalend voor de mate van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid die is vereist.

Met een elektronische handtekening kan uitwerking worden gegeven aan het vereiste van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Zoals in de memorie van toelichting is aangeven zullen de artikelen 15a en 15b van Boek 3 BW, welke regels geven over het gebruik van de elektronische handtekening, kunnen worden toegepast. In het BW wordt onderscheid gemaakt tussen de «gewone» elektronische handtekening en de geavanceerde elektronische handtekening. Bij de gewone elektronische handtekening valt te denken aan de van een papieren drager ingescande handtekening. Een geavanceerde elektronische handtekening is met meer waarborgen omkleed en dient te voldoen aan kwaliteitseisen die bijvoorbeeld waarborgen dat de handtekening op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden en die het mogelijk maken de ondertekenaar te identificeren. Ook is de handtekening op zodanige wijze verbonden aan het elektronische bestand, dat elke wijziging van de gegevens achteraf kan worden opgespoord.

Bij elektronische authentificatie wordt gebruik gemaakt van de authentificatievoorziening voor overheidsdiensten, DigiD.

Niet voor alle elektronische berichten zal gebruik dienen te worden gemaakt van eenzelfde niveau van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Een en ander zal in overleg met de Raad worden uitgewerkt. Bij de rechtbank Haarlem wordt geëxperimenteerd met elektronisch rolberichtenverkeer tussen de griffie en een aantal advocatenkantoren. Binnen deze pilot krijgen de advocaten en medewerkers van de kantoren die aan het experiment meedoen via een inlogcode en wachtwoord toegang tot het Roljournaal. Vervolgens kunnen zij elektronische berichten versturen in de zaken waarin zij betrokken zijn. Momenteel wordt onderzocht of niet een hoger beveiligingsniveau nodig is voor het elektronisch rolberichtenverkeer, bijvoorbeeld een gecertificeerde elektronische handtekening. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij algemene ontwikkelingen rondom elektronisch handtekeningen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie of gegarandeerd kan worden dat de algemene maatregel van bestuur gelijktijdig met het wetsvoorstel in werking treedt, merk ik op dat voor de beantwoording van deze vraag onderscheid dient te worden gemaakt tussen het elektronisch rolberichtenverkeer en het elektronisch overige verkeer, waaronder de elektronische verzending van processtukken. Voor de afschaffing van het procuraat volstaat het elektronisch rolberichtenverkeer dat in het project Landelijk procederen wordt ontwikkeld. Beoogd is dan ook om alleen het rolberichtenverkeer gelijktijdig met de inwerking van dit wetsvoorstel mogelijk te doen zijn. Het hiervoor genoemde project houdt zich dan ook niet bezig met het elektronisch verzenden van overige berichten en stukken. Wel wordt bij de Raad reeds gewerkt aan elektronische dossiers en een uitbreiding van de digitale toegankelijkheid. Het berichtenverkeer anders dan rolberichtenverkeer zal echter pas in een later stadium mogelijk worden.

De algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het rolberichtenverkeer zal op korte termijn worden voorbereid zodat deze gelijktijdig met het wetsvoorstel in werking kan treden. De eisen die aan het overige berichtenverkeer, waaronder de verzending van processtukken, worden gesteld, zullen op een later tijdstip in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen.

Zoals door de leden van de CDA-fractie wordt opgemerkt, wordt een door een rechtzoekende verzonden bericht dat bij de eindserver van het gerecht wordt opgehouden, als ontvangen beschouwd en geldt een door een gerecht verzonden bericht dat aldaar wordt opgehouden, als niet verzonden. Het risico van problemen bij de eindserver ligt zo niet bij de rechtzoekende of diens advocaat, maar bij de gerechten. De leden vragen naar de gevolgen voor het functioneren van de gerechten en de vertragingen die dit met zich mee kan brengen. Zij wensen te vernemen of een storing bij de eindserver leidt tot de verlenging van de beroeps- en verjaringstermijnen. Hierover kan worden opgemerkt dat wanneer de verzending van een processtuk dat binnen een bepaalde termijn bij de rechtbank dient te worden ingediend, bijvoorbeeld een conclusie van antwoord of een beroepschrift, door een storing bij de eindserver waarvan het gerecht gebruik maakt, wordt opgehouden, deze ingevolge de tekst van het voorstelde artikel 33 lid 3 Rv als ontvangen kan worden beschouwd. Dit geldt evenzo voor bijvoorbeeld een verzoek waarvoor een vervaltermijn geldt en een daad van rechtsvervolging waardoor de verjaring kan worden gestuit.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de in voorbereiding zijnde regelingen op het terrein van het bestuursrecht en op het gebied van het strafrecht naar buiten kunnen komen en of gegarandeerd kan worden dat deze nieuwe regelingen zijn afgestemd op de regeling in het civiele recht.

Op het terrein van het bestuursrecht wordt een ontwerp voorbereid voor het elektronisch verkeer met de gerechten. De verwachting is dat dit ontwerp in de zomer 2007 ter consultatie zal kunnen worden voorgelegd. Op het terrein van het strafrecht zal per 1 januari 2007 de wet van 15 september 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal) voor wat betreft de elektronische aangiften in werking treden. Op het gebied van de elektronische processen-verbaal is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding. De Vrije Universiteit Amsterdam heeft recent in opdracht van het Ministerie van Justitie onderzocht hoe in een elektronische omgeving aan het wettelijke vereiste van ondertekening kan worden voldaan. Thans wordt bezien op welke wijze in regelgeving kan worden voorzien die elektronisch verkeer en het gebruik van digitale strafdossiers mogelijk maakt.

Deze regelingen met betrekking tot het elektronisch verkeer zullen waar mogelijk afgestemd worden op de regeling in het civiele recht.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er in de memorie van toelichting weinig geruststellende woorden zijn te vinden over het beveiligen van het systeem dat de dossiers moet versturen en vragen daar nog enkele woorden aan te wijden. Zij vragen of alle veiligheidsprotocollen worden gehanteerd, bijvoorbeeld door gebruikmaking van pdf-bestanden etc.

Zoals hiervoor is aangeven is het de bedoeling het elektronisch rolberichtenverkeer mogelijk te doen zijn ten tijde van de inwerking van dit wetsvoorstel en is het verzenden van processtukken en het beschikken over een elektronisch dossier dan nog niet aan de orde. Door de Raad is wel, zoals aangegeven, met de ontwikkeling van een elektronisch dossier een aanvang gemaakt.

Met betrekking tot de veiligheidsprotocollen merk ik op dat gewerkt zal gaan worden met pdf-bestanden. Bij de uitwerking van beveiligingsmaatregelen wordt onder andere gebruik gemaakt van kaders als de justitiële basisvoorziening informatiebeveiliging, «best practices» uit de markt en instituten als GOVCERT. Zo wordt niet alleen aandacht geschonken aan technische oplossingen maar ook aan organisatorische aspecten, procedures en verantwoordelijkheden. Na realisatie zal de effectiviteit van de beveiliging voortdurend worden getest en zonodig verbeterd.

De leden van de PvdA-fractie zien graag dat de algemene maatregelen van bestuur op grond van het tweede lid van artikel 33 Rv naar de Kamer worden gestuurd omdat zij menen dat met name daar waar het gaat om de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het dossier, een democratische controle een vereiste is. Ik geef de beide kamers van de Staten-Generaal graag de gelegenheid zich over een algemene maatregel van bestuur uit te spreken. Bij nota van wijziging, welke gelijktijdig met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ingediend, zal een bepaling aan het wetsvoorstel worden toegevoegd waarin dit wordt geregeld.

Landelijk advocatentableau

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de onafhankelijkheid van de Orde wordt gegarandeerd bij het houden van het tableau. Voor de Orde is gekozen omdat deze als publiekrechtelijke beroepsorganisatie over gegevens over alle advocaten dient te beschikken en de Orde tevens een landelijke organisatie is. Van de Orde mag en kan ook worden verlangd dat deze registratie onafhankelijk geschiedt. De Orde heeft er voorts zelf ook belang bij dat advocaten op juiste wijze op dit tableau door de secretaris van de Algemene Raad worden geregistreerd. Bovendien kan ook eenvoudig blijken dat gegevens niet of niet juist worden verwerkt. De secretaris van de Algemene raad krijgt immers ook van anderen dan advocaten zelf gegevens ter registratie aangereikt, zoals van de griffier van de rechtbank (zie artikel 8, tweede en derde lid, 12, vijfde lid, en artikel 16 van de Advocatenwet) die vervolgens alle gegevens van het tableau kan raadplegen.

Naar aanleiding van de vraag van deze leden naar een indruk van de sinds 2005 in gebruik zijnde landelijke administratie kan het volgende worden opgemerkt. Op 6 juni 2005 is door de Orde, de raden voor rechtsbijstand en de Raad een convenant gesloten over het invoeren van een nieuwe landelijke registratie van advocaten, genaamd Beheer Advocaten Registratie (BAR). Met het ondertekenen van dit convenant zijn deze drie partijen overeengekomen om gegevens van advocaten met elkaar te delen. Het systeem voorziet de registratiesystemen bij de verschillende organisaties van actuele gegevens. Het gaat om persoonsgegevens, de statusgegevens (beëdiging, schorsing en schrapping), communicatiegegeven en kantoorgegevens. BAR verbetert de kwaliteit van de gegevens alsmede de samenwerking in de keten en draagt daardoor bij aan de doelmatigheid. Alle advocaten hebben een uniek persoonlijk BAR-nummer, waardoor zij gemakkelijk terug te vinden zijn voor de drie partijen en de onderlinge communicatie vergemakkelijkt wordt. Ook de kantoren krijgen een eigen BAR-nummer. Door deze wijze van registratie hoeft een advocaat wijzigingen van de gegevens slechts één keer door te geven aan BAR-beheer, waarna deze gegevens ook in de eigen registraties worden verwerkt. De deelnemende partijen hebben aangegeven dat de in december 2005 in gebruik genomen BAR naar tevredenheid functioneert.

Inning griffierechten

De leden van de CDA-fractie delen vooralsnog de mening van de Raad van State en de Raad dat, om de extra belasting van de griffies van de gerechten zoveel mogelijk in de hand te houden, het wetsvoorstel pas in werking zou moeten treden zodra de vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel gerealiseerd wordt en vragen waarom de regering niet op dit wetsvoorstel wil wachten. Tevens vragen de leden wanneer dit wetsvoorstel openbaar zal worden en in welk opzicht dit wetsvoorstel inzake de vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel uitkomst moet bieden. Ik antwoord de leden als volgt.

Eerder heb ik aangegeven dat ik een gelijktijdige inwerkingtreding van beide wetsvoorstellen voorsta. Het zou echter onwenselijk zijn om met de ene verbetering te wachten op de andere, waar dat wachten niet noodzakelijk is. Daar de wijze van inning strikt genomen niet hoeft te veranderen door de afschaffing van het procuraat, kan een afzonderlijke inwerkingtreding mogelijk worden geacht. Naar verwachting zal het wetsontwerp over de herziening van het griffierechtenstelsel dit voorjaar worden besproken met onder andere de Raad en de Orde. Vervolgens zal het wetsvoorstel ter advisering kunnen worden toegezonden aan de Raad van State. Bezien zal moeten worden of, gelet op het tijdstraject van beide wetsvoorstellen, een gelijktijdige inwerkingtreding mogelijk is.

De herziening van het griffierechtenstelsel heeft tot doel de heffing van griffierechten te vereenvoudigen en te harmoniseren, zodat de transparantie en gebruiksvriendelijkheid ervan voor rechtzoekenden, rechtshulpverleners en gerechten worden vergroot. Randvoorwaarden zijn het budgetneutrale karakter van de operatie en het waarborgen van de toegang tot het recht voor alle rechtzoekenden, met name voor de minder draagkrachtigen. Naar mijn mening voldoet het nieuwe griffierechtenstelsel dat mijn voorganger in zijn brief van 11 mei 2006 schetste, aan deze voorwaarden. Het nieuwe stelsel is eenvoudiger dan het huidige stelsel door de invoering van vaste tarieven, waaronder een vast laag tarief voor minder draagkrachtigen, en de afschaffing van verschillende uitzonderingsregels. Daarnaast is het nieuwe stelsel zowel qua prijsstelling als qua systematiek (de incasso van het griffierecht aan het begin van de procedure) beter afgestemd op het bestuursrecht. Met het vaste lage tarief voor on- en minvermogenden (in samenhang met een hardheidsclausule) meen ik de toegang tot het recht zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM volledig te kunnen garanderen.

Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-fractie vragen of met de kosten voor advocaten en gerechten de griffie wordt bedoeld. Zij wijzen erop erop dat de regering niet van plan is vooruit te lopen op deze kosten en geen toezeggingen doet over eventuele compensaties van deze kosten. Zij menen dat de regering niet aangeeft hoe hoog de extra kosten volgens haar zijn voor advocaten en de gerechten en wie deze moet dragen. Deze leden vragen of de regering alsnog wil ingaan op deze «financiële vaagheid».

Met de kosten voor de gerechten wordt inderdaad gedoeld op de kosten voor de griffies.

De griffies zullen niet hoeven te rekenen op een grote taakverzwaring omdat er geen taken van de advocatuur worden overgedragen aan de rechtspraak. In plaats van door de procureurs worden stukken door de advocaten bij de griffie ingeleverd. Wel zal minder via de huidige procureursvakjes kunnen worden gecommuniceerd en meer per post worden verzonden. Ook zal niet langer van een rekening courant van de procureur gebruik kunnen worden gemaakt waardoor er vaker facturen zullen worden verzonden. Gelet op de verwachting dat slechts een beperkt deel van de zaken aangebracht zal worden door advocaten buiten het arrondissement, is het aannemelijk dat de administratieve effecten voor de griffies gering zullen zijn. De aanpassingen in verband met het opheffen van het verplicht procuraat zullen zich beperken tot het uitbreiden van de groep debiteuren met die advocaten buiten het arrondissement, waaraan griffierecht in rekening wordt gebracht. De gegevens over deze advocaten zijn beschikbaar vanuit het BAR-systeem. Deze werkzaamheden liggen direct in het verlengde van de gebruikelijke taken die de griffies nu ook uitvoeren. Advocaten zullen evenmin met een grote taakverzwaring worden geconfronteerd. In de zaken buiten het eigen arrondissement worden de stukken niet langer naar de procureur, maar rechtstreeks naar de rechtbank gezonden.

Een en ander verklaart de bescheiden bedragen waar de Raad en de Orde van advocaten in hun adviezen naar verwijzen.

In paragraaf 9 van de memorie van toelichting is aangegeven hoe zal worden omgegaan met de claims van de Raad en de Orde. In aanvulling daarop kan nog het volgende worden gesteld. De Orde heeft op basis van de argumentatie in de toelichting afgezien van een onderbouwing van haar claim. De (bescheiden) claims van de Raad kunnen binnen de bestaande begroting van de rechtspraak worden opgevangen. Op de vraag van deze leden of de regering kan garanderen dat vanwege de wetswijziging de griffiekosten niet zullen worden verhoogd kan worden geantwoord dat de meerjarenraming griffierechten als gevolg van dit wetsvoorstel niet ter discussie staat.

Artikel 33 Rv

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het voorgestelde artikel 33, eerste lid, Rv spreekt over «Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch ...» en dat in de memorie van toelichting over het elektronisch verzenden van rolberichten wordt aangegeven dat, als het elektronisch verzenden van rolberichten goed functioneert, het wenselijk kan worden geacht dat deze berichten alleen nog op elektronisch wijze worden verzonden. Hieruit blijkt volgends deze leden niet dat met het inwerkingtreden van de wet het elektronische berichtenverkeer een verplichting wordt zoals de Raad had gehoopt, terwijl de Raad een onwerkbare situatie verwacht als de advocaten op verschillende wijze (schriftelijk, mondeling en elektronisch) met de rechtbank kunnen communiceren. Deze leden vragen of er een reële kans is dat deze situatie ook daadwerkelijk zal ontstaan.

De rechtbanken maken, zoals hierboven aan de orde is gekomen, sinds dit najaar alle gebruik van een schriftelijke rol en ook de hoven zullen voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op een schriftelijke rol overgaan. Een mondelinge rol is dan naar verwachting bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer aan de orde. De bedoeling is dat alsdan de rolberichten elektronisch zullen worden doorgegeven. Door het overstappen op de schriftelijke rol wordt het eenvoudig om elektronisch rolberichten door te geven. De elektronische rolverzending zal worden vastgelegd in het Landelijk reglement voor de civiele rol waarvan de inhoud door de rechtbanken als eigen reglement is vastgesteld. Advocaten zullen hiervan naar verwachting graag gebruik maken. Het is immers voor advocaten een eenvoudige en snelle wijze om rolberichten te communiceren. De Orde zal advocaten hiervan tijdig bewust maken en erop aandringen de rolberichten langs deze weg te verzenden. Ik verwacht dan ook niet dat er een onwerkbare situatie zal ontstaan. Wanneer echter door (enkele) advocaten, nadat elektronisch rolberichtenverkeer mogelijk is geworden, nog steeds berichten op papier worden verstuurd, kan een verplichtstelling in de rede liggen.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de vraag of een bepaald bericht de persoon aan wie het gericht is, heeft bereikt, wordt beoordeeld aan de hand van de regels van artikel 37 boek 3 BW. Zij menen dat de regering iets specifieker uiteen zal moet zetten wanneer betrokkenen wel verantwoordelijk gehouden kunnen worden en wanneer niet. Het zou niet in het belang van de betrokkenen en de rechtszekerheid zijn om het opstellen van de criteria op dit punt bij de rechter te leggen.

Artikel 3:37 lid 3 BW bepaalt dat een verklaring om haar werking te hebben de geadresseerde moet hebben bereikt. In artikel 33, derde en vierde lid, Rv wordt geregeld wanneer er van ontvangst door een gerecht sprake is. Een bericht geldt als ontvangen wanneer het een systeem van gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt en geldt als verzonden wanneer het een systeem van gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht geen verantwoordelijkheid draagt. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW heeft een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, echter ook haar werking indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Wanneer er sprake is van problemen bij de eindserver in die zin dat berichten daar worden opgehouden, geldt, zoals hiervoor aangegeven, dat de berichten als ontvangen worden beschouwd. Het ophouden van berichten of stukken bij de eindserver komt reeds ingevolge artikel 33, derde lid, Rv niet voor risico van de rechtzoekenden of hun advocaten. In deze gevallen wordt aan de toepassing van de risicocorrectie van artikel 3:37 lid 3 BW niet toegekomen.

Wanneer een bericht niet is ontvangen volgens de regels van artikel 33 Rv, is van belang of dit het gevolg is van een handeling van het gerecht, van de handeling van personen voor wie het gerecht aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die het gerecht betreffen en rechtvaardigen dat het gerecht het nadeel draagt. Onder meer zal moeten worden bezien waar de storing in het systeem zich voordoet. Wanneer berichten niet worden ontvangen door problemen met de internetserviceprovider van de rechtzoekende of diens advocaat, zal dit voor risico van de rechtzoekende zijn. Wanneer een bericht niet kan worden ontvangen door een gerecht vanwege problemen met diens provider of eindserver zal dit voor risico van dat gerecht zijn. Evenals reeds voor een deel van het elektronisch berichtenverkeer, het faxverkeer, geschiedt, kan ook voor het overige elektronische berichtenverkeer aan de hand van artikel 3:37 lid 3 BW worden beoordeeld of moet worden uitgegaan van ontvangst van een elektronisch verzonden bericht. Het is thans mijns inziens niet nodig om in een artikel dat een grondslag biedt voor het elektronisch berichtenverkeer op dit punt een nadere uitwerking te geven. Mocht blijken dat de rechtspraak aan een nadere wettelijke invulling behoefte heeft, dan kan alsdan op dit punt een nadere regeling worden overwogen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat het kenbaarheidvereiste in dit wetsvoorstel, waaruit moet blijken of «andere geadresseerden dan advocaten» gebruik willen maken van het elektronisch berichtenverkeer, afwijkt van het kenbaarheidvereiste, zoals dit wordt gehanteerd in het bestuursrecht. Zij vragen of het waar is dat het bestuursrecht een meer expliciet kenbaarheidvereiste kent, namelijk dat men de wil moet uiten als men gebruik wil maken van het elektronisch verkeer en zo ja, of overwogen is om een dergelijk vereiste ook bij dit wetsvoorstel te betrekken. Wanneer dit niet het geval is vragen de leden waarom is besloten om een meer impliciete kenbaarheidvereiste te gebruiken, namelijk dat als de rechtbank elektronisch wordt benaderd ervan uit wordt gegaan dat akkoord wordt gegaan met een elektronische manier van corresponderen. Hierover kan het volgende worden opgemerkt.

In artikel 2:14 Awb is bepaald dat een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch door een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In de memorie van toelichting bij de Webv is hierover aangegeven dat de geadresseerde zal moeten aangeven dat hij voor een bepaald bericht of een bepaalde berichtenuitwisseling elektronisch bereikbaar is en op welk adres hij bereikbaar is (kamerstukken II 2001/2002, 28 443, nr. 3, blz. 11). Ingevolge het voorgestelde artikel 33, eerste lid, Rv geldt als voorwaarde dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij voor elektronische verzending bereikbaar is. Daaraan is toegevoegd dat de aangegeven bereikbaarheid geldt voor de duur van de procedure, tenzij de geadresseerde haar wijzigt of intrekt. De beide regelingen zijn nagenoeg gelijk wat betreft het kenbaar maken van de elektronische bereikbaarheid. Het verschil tussen beide bepalingen is de toevoeging van de elektronische bereikbaarheid voor de duur van de van de procedure. Deze toevoeging sluit aan bij hetgeen in het procesrecht gebruikelijk is op het punt van woonplaatskeuze. Heeft men zich eenmaal elektronisch tot een gerecht gewend, dan mag dit gerecht ervan uitgaan dat betrokkene op dit adres bereikbaar is, tenzij deze de bereikbaarheid wijzigt of intrekt. Voor deze formulering is ook gekozen om te voorkomen dat er onduidelijkheden over de bereikbaarheid ontstaan en om te voorkomen dat de griffie per proceshandeling zou moeten controleren of betrokkene nog elektronisch bereikbaar is. Dit laatste zou een verzwaring van de werklast van de griffie betekenen. Met de voorgestelde regeling in artikel 33 Rv is aangesloten bij de Webv, maar is tevens rekening gehouden met het specifieke karakter van de elektronische verzending aan en door de gerechten.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven