30 804
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2007)

nr. 18
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OUDENALLEN

Ontvangen 25 oktober 2006

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel V wordt vervangen door:

ARTIKEL V

Artikel 32 van de Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel b, als tweede genoemde bedrag wordt vervangen door: € 10 000.

2. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel c, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 10 000.

3. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel d, als eerste genoemde bedrag wordt vervangen door: € 10 000.

4. Het in het eerste lid, onder 6°, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 10 000.

5. In het tweede lid wordt de zinsnede die begint met «met dien verstande» en eindigt met «voor een ouder» vervangen door: met dien verstande dat na deze korting de vrijstelling niet minder bedraagt dan € 13 230 voor een kind als bedoeld in het eerste lid, onder 4°, onderdeel b, slot, € 10 000 voor de andere onder die letter bedoelde kinderen en € 8819 voor een ouder.

II

Artikel XXVII, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel V vindt eerst toepassing nadat artikel 35a van de Successiewet 1956 bij het begin van het kalenderjaar 2007 is toegepast. Het ingevolge artikel V gewijzigde artikel 32 van de Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na 1 januari 2007.

Toelichting

Het amendement voorziet in een verhoging van een aantal van de in de Successiewet 1956 opgenomen vrijstellingen van successierecht voor verkrijgingen uit een nalatenschap door (achter)kleinkinderen en (over)grootouders.

De wijziging van artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel b, verhoogt de vrijstelling van successierecht voor verkrijgingen door kinderen jonger dan 23 jaar. Voor zover het niet een kind als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 4°, onderdeel c, betreft, bedraagt deze vrijstelling nu ten minste € 8 680. Dit bedrag wordt op grond van dit amendement verhoogd tot € 10 000.

De verhoging van de vrijstelling bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel c, geldt voor verkrijgingen uit een nalatenschap door kinderen die ouder zijn dan 23 jaar en die voorts grotendeels door de overledene werden onderhouden en daarnaast ofwel ouder zijn dan 60 jaar, ofwel vanwege ziekte of gebreken in de eerstkomende drie jaren vermoedelijk niet in staat zijn om met arbeid die voor hun kracht is berekend, de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van gelijke leeftijd in staat zijn aan inkomen uit arbeid te verwerven. Voor deze kinderen bedraagt de vrijstelling nu € 8 680. Dit bedrag wordt op grond van dit amendement eveneens verhoogd tot € 10 000.

De vrijstelling in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel d, is eveneens een successierechtvrijstelling voor kinderen. Deze vrijstelling geldt bij erfrechtelijke verkrijgingen van niet meer dan € 8 680 (2006) door kinderen die niet reeds een vrijstelling genieten op grond van de vrijstellingen in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdelen b en c. Het betreft hier een vrijstelling die nu eveneens € 8 680 bedraagt. Op grond van dit amendement wordt ook dit bedrag verhoogd tot € 10 000.

Dit amendement voorziet verder in een verhoging van de vrijstelling bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 6°. Deze vrijstelling is van toepassing op erfrechtelijke verkrijgingen van niet meer dan € 8 680 (2006) door bloedverwanten in de rechte lijn. Deze vrijstelling is uitsluitend van toepassing indien de andere in artikel 32 van de Successiewet 1956 genoemde vrijstellingen die zijn gericht op verkrijgingen door bloedverwanten niet van toepassing zijn. Ook bij deze vrijstelling, die onder meer geldt voor kleinkinderen en grootouders, wordt het hiervoor genoemde bedrag van € 8 680 verhoogd tot € 10 000.

Het amendement voorziet ten slotte in een wijziging van de bedragen voor de zogenoemde pensioenimputatieregeling. Deze regeling houdt onder meer in dat de waarde van vrijgestelde aanspraken ingevolge een pensioenregeling, van lijfrenten en van aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden in mindering worden gebracht op de eerder genoemde vrijstelling voor kinderen jonger dan 23 jaar. Artikel 32, tweede lid, van de Successiewet 1956 voorziet er in dat die vrijstelling, ook na de inkorting, ten minste gelijk is aan € 8 680. Dit bedrag wordt met dit amendement verhoogd tot € 10 000. Deze verhoging houdt verband met de wijziging van het in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel b, van de Successiewet 1956 als tweede genoemde bedrag, welk bedrag met dit amendement eveneens wordt verhoogd tot € 10 000.

Van Oudenallen

Naar boven