nr. 18
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OUDENALLEN
Ontvangen 25 oktober 2006
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel V wordt vervangen door:
ARTIKEL V
Artikel 32 van de Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel b, als tweede genoemde
bedrag wordt vervangen door: € 10 000.
2. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel c, genoemde bedrag
wordt vervangen door: € 10 000.
3. Het in het eerste lid, onder 4°, onderdeel d, als eerste genoemde
bedrag wordt vervangen door: € 10 000.
4. Het in het eerste lid, onder 6°, genoemde bedrag wordt vervangen
door: € 10 000.
5. In het tweede lid wordt de zinsnede die begint met «met
dien verstande» en eindigt met «voor een ouder» vervangen
door: met dien verstande dat na deze korting de vrijstelling niet minder bedraagt
dan € 13 230 voor een kind als bedoeld in het eerste lid, onder
4°, onderdeel b, slot, € 10 000 voor de andere onder die
letter bedoelde kinderen en € 8819 voor een ouder.
II
Artikel XXVII, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel V vindt eerst toepassing nadat artikel 35a van de Successiewet
1956 bij het begin van het kalenderjaar 2007 is toegepast. Het ingevolge artikel
V gewijzigde artikel 32 van de Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing
met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet
1956 die zich hebben voorgedaan op of na 1 januari 2007.
Toelichting
Het amendement voorziet in een verhoging van een aantal van de in de Successiewet
1956 opgenomen vrijstellingen van successierecht voor verkrijgingen uit een
nalatenschap door (achter)kleinkinderen en (over)grootouders.
De wijziging van artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel b, verhoogt
de vrijstelling van successierecht voor verkrijgingen door kinderen jonger
dan 23 jaar. Voor zover het niet een kind als bedoeld in artikel 32, eerste
lid, 4°, onderdeel c, betreft, bedraagt deze vrijstelling nu ten minste € 8 680.
Dit bedrag wordt op grond van dit amendement verhoogd tot € 10 000.
De verhoging van de vrijstelling bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder
4°, onderdeel c, geldt voor verkrijgingen uit een nalatenschap door kinderen
die ouder zijn dan 23 jaar en die voorts grotendeels door de overledene werden
onderhouden en daarnaast ofwel ouder zijn dan 60 jaar, ofwel vanwege ziekte
of gebreken in de eerstkomende drie jaren vermoedelijk niet in staat zijn
om met arbeid die voor hun kracht is berekend, de helft te verdienen van hetgeen
lichamelijk en geestelijk gezonde personen van gelijke leeftijd in staat zijn
aan inkomen uit arbeid te verwerven. Voor deze kinderen bedraagt de vrijstelling
nu € 8 680. Dit bedrag wordt op grond van dit amendement eveneens
verhoogd tot € 10 000.
De vrijstelling in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel d,
is eveneens een successierechtvrijstelling voor kinderen. Deze vrijstelling
geldt bij erfrechtelijke verkrijgingen van niet meer dan € 8 680
(2006) door kinderen die niet reeds een vrijstelling genieten op grond van
de vrijstellingen in artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdelen b en
c. Het betreft hier een vrijstelling die nu eveneens € 8 680
bedraagt. Op grond van dit amendement wordt ook dit bedrag verhoogd tot € 10 000.
Dit amendement voorziet verder in een verhoging van de vrijstelling bedoeld
in artikel 32, eerste lid, onder 6°. Deze vrijstelling is van toepassing
op erfrechtelijke verkrijgingen van niet meer dan € 8 680 (2006)
door bloedverwanten in de rechte lijn. Deze vrijstelling is uitsluitend van
toepassing indien de andere in artikel 32 van de Successiewet 1956 genoemde
vrijstellingen die zijn gericht op verkrijgingen door bloedverwanten niet
van toepassing zijn. Ook bij deze vrijstelling, die onder meer geldt voor
kleinkinderen en grootouders, wordt het hiervoor genoemde bedrag van € 8 680
verhoogd tot € 10 000.
Het amendement voorziet ten slotte in een wijziging van de bedragen voor
de zogenoemde pensioenimputatieregeling. Deze regeling houdt onder meer in
dat de waarde van vrijgestelde aanspraken ingevolge een pensioenregeling,
van lijfrenten en van aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden
in mindering worden gebracht op de eerder genoemde vrijstelling voor kinderen
jonger dan 23 jaar. Artikel 32, tweede lid, van de Successiewet 1956 voorziet
er in dat die vrijstelling, ook na de inkorting, ten minste gelijk is aan € 8 680.
Dit bedrag wordt met dit amendement verhoogd tot € 10 000.
Deze verhoging houdt verband met de wijziging van het in artikel 32, eerste
lid, onder 4°, onderdeel b, van de Successiewet 1956 als tweede genoemde
bedrag, welk bedrag met dit amendement eveneens wordt verhoogd tot € 10 000.
Van Oudenallen