30 804
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2007)

nr. 121
AMENDEMENT VAN DE LEDEN DE NERÉE TOT BABBERICH EN DEZENTJÉ HAMMING-BLUEMINK

Ontvangen 24 oktober 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I worden na onderdeel D twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Da. Aan artikel 3.81 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de eerste volzin in de situatie dat artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is.

Db. In artikel 3.87, eerste lid, wordt «de inhoudingsplichtige» vervangen door: de inhoudingsplichtige of degene, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

II

In artikel IV wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca. Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inhoudingsplichtige beschouwd degene, tot wie uitsluitend een of meer directeuren-grootaandeelhouders als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet in dienstbetrekking staan.

III

Aan artikel XXVII wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen Da en Db, en artikel IV, onderdeel Ca, in werking met ingang van 1 januari 2008.

Toelichting

Bij de Algemeen Politieke Beschouwingen is door de leden Verhagen en Rutte een motie ingediend over de mogelijkheid van kwartaalaangifte voor éénmansvennootschappen zonder personeel en over vereenvoudigde premieheffing van de werkgevers (Kamerstukken II 2006/07, 30 800, nr. 13). In zijn brief van 4 oktober 2006, Kamerstukken II 2006/07, 30 800, nr. 45, is de minister van Financiën ingegaan op de mogelijkheid de motie uit te voeren. Daarbij heeft hij een alternatieve lijn aangegeven om tot het beoogde resultaat van administratieve lastenverlichting te komen. Dit amendement legt deze in de brief bedoelde alternatieve lijn in de wet vast.

De fiscale positie van de directeur-grootaandeelhouder wijzigt in begin- sel niet. Het uitgangspunt blijft dat de directeur-grootaandeelhouder bij de BV in dienstbetrekking is. De BV wordt alleen niet meer als inhoudingsplichtige aangemerkt. Het loon van de directeur-grootaandeelhouder wordt als zodanig in de inkomstenbelasting belast. Artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 stelt niet als voorwaarde dat het loon van een inhoudingsplichtige afkomstig moet zijn. Volgens de thans al geldende hoofdregel in deze bepaling wordt onder loon verstaan het loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Dit betekent bijvoorbeeld dat de in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen vrijstellingen in de loonbelasting van toepassing zijn. Dat geldt ook voor de normeringen met betrekking tot loon in natura en de vrije vergoedingen en verstrekkingen. De gebruikelijkloonregeling is eveneens van toepassing.

Het loon van de directeur-grootaandeelhouder wordt door middel van (voorlopige) aanslagen onderworpen aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Omdat deze voorlopige aanslagen met betrekking tot het jaar 2007 niet tijdig meer kunnen worden opgelegd, treedt de wijziging pas met ingang van 1 januari 2008 in werking.

Doordat de BV niet als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt, is geen eindheffing (waarbij de loonbelasting van de inhoudingsplichtige wordt geheven) meer mogelijk. De directeur-grootaandeelhouder moet de desbetreffende loonbestanddelen in zijn aangifte inkomstenbelasting verantwoorden.

Zoals al gezegd stelt artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorwaarde dat het loon van een inhoudingsplichtige afkomstig moet zijn. Het op grond van die bepaling voor de inkomstenbelasting in aanmerking te nemen loon wordt bepaald overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, met dien verstande dat, voorzover nodig in afwijking van die bepalingen, fooien en dergelijke prestaties van derden in aanmerking worden genomen voor het werkelijk genoten bedrag.

Voorgesteld wordt aan dit artikel een volzin toe te voegen op grond waarvan bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de situatie waarin het in dit amendement voorgestelde artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is. Hierbij is gedacht aan die bepalingen voor de loonbelasting waarin bij het loonbegrip expliciet de inhoudingsplichtige wordt genoemd. De overeenkomstige toepassing van deze bepalingen brengt mee dat de eigen BV de positie van de inhoudingsplichtige overneemt. Ter voorkoming van misverstanden kan dat bij ministeriële regeling uitdrukkelijk worden bepaald. Dit geldt met betrekking tot:

1. de werknemersopties (artikel 10a van de Wet LB 1964);

2. de telewerkplekvrijstelling (artikel 11, onderdeel q, onder 1°, van de Wet LB 1964);

3. de vrije vergoedingen voor reizen per openbaar vervoer (artikel 16a van de Wet LB 1964);

4. de splitsing van onzuivere pensioenregelingen (artikel 18, derde lid, van de Wet LB 1964);

5. de voorlegprocedure bij pensioenregelingen (artikel 19c van de Wet LB 1964)

6. de levensloopregeling (artikel 19g, tweede en zesde lid, van de Wet LB 1964).

7. de 30%-regeling (diverse bepalingen in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).

De reisaftrek geldt niet voorzover de belastingplichtige vanwege de inhoudingsplichtige wordt vervoerd. Deze uitzondering behoort natuurlijk ook te gelden in de situatie waarin de directeur-grootaandeelhouder wordt vervoerd vanwege de eigen BV die niet inhoudingsplichtig is. Dit wordt vastgelegd in de tekst van artikel 3.87, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

In artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt bepaald dat niet inhoudingsplichtig is degene tot wie uitsluitend een of meer directeuren-grootaandeelhouders als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet in dienstbetrekking staan. Dit begrip directeur-grootaandeelhouder is uitgewerkt in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder. Dat begrip geldt ook voor de toepassing van artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, ongeacht of de directeur-grootaandeelhouder de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Door aan te sluiten bij de directeuren-grootaandeelhouders die niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen wordt een ruime en doelmatige uitwerking van de genoemde motie bereikt, zonder dat de belangen van de afnemers van de polisadministratie daarmee in het gedrang komen.

De regeling is niet meer van toepassing als een of meer andere personen in dienst worden genomen.

Artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bestrijkt alle situaties waarin inhoudingsplicht anders aan de orde was gekomen, zowel bij loon uit tegenwoordige dienstbetrekking als bij loon uit vroegere dienstbetrekking (in het bijzonder het in eigen beheer opgebouwde pensioen).

De Nerée tot Babberich

Dezentjé Hamming-Bluemink


XNoot
1

Herdruk in verband met herstel van een omissie in onderdeel III.

Naar boven