30 800 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2007

nr. 179
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 augustus 2007

In uw bovengenoemde brieven vroeg u naar de stand van zaken van het onderzoek naar het aanbestedingsplichtig zijn van andere ziekenhuizen dan academische ziekenhuizen. Bij brief van 11 mei 2007, VWS07–426, heb ik u meegedeeld u nader te berichten als de Hoge Raad uitspraak had gedaan in een zaak over het aanbestedingsplichtig zijn van het Amphia ziekenhuis te Breda.

De Hoge Raad heeft op 1 juni uitspraak gedaan in de zaak van het Amphia ziekenhuis. Ik heb de zaak laten analyseren en ben tot de volgende bevindingen gekomen.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof Den Bosch vernietigd en de zaak verwezen naar het Hof Arnhem. Het is niet opportuun in deze brief uitgebreid in te gaan op de details van het arrest. Van belang is dat het Hof Arnhem op twee belangrijke punten een uitspraak zal moeten doen. Het Hof Arnhem zal, naast het ontbreken van aanzienlijke concurrentiemogelijkheden, alle andere relevante elementen, rechtens of feitelijk, moeten betrekken bij de vorming van een oordeel over de vraag of de behoeften van algemeen belang waarin Amphia wil voorzien van andere dan commerciële aard zijn.

Het Hof zal voorts rekening moeten houden met het oordeel van de HR dat het Hof Den Bosch ten onrechte heeft vastgesteld dat ten aanzien van Amphia aan de zgn. «financieringsvoorwaarde» van de Aanbestedingsrichtlijn was voldaan. De HR heeft immers vastgesteld dat het er om gaat of er sprake was van een specifieke tegenprestatie, hetgeen naar het oordeel van de HR het geval was nu er tegenover de door instellingen als Amphia via de Algemene Kas als bedoeld in artikel 1q van de Ziekenfondswet en de ziekenfondsen uit de ziekenfondspremies ontvangen gelden wel degelijk een specifieke tegenprestatie stond, te weten: de zorg die zij krachtens de ingevolge artikel 44 Ziekenfondswet met de ziekenfondsen gesloten overeenkomsten dienden te verlenen.

De overwegingen van het Hof Arnhem op deze punten zijn waarschijnlijk ook van belang voor ziekenhuizen in het zorgstelsel na 1 januari 2006. Overigens valt niet uit te sluiten dat het Hof Arnhem prejudiciële vragen zal stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen of dat één der partijen cassatie tegen de uitspraak van het Hof zal instellen.

In het licht van het bovenstaande acht ik het niet verstandig nu reeds het bovengenoemde onderzoek af te ronden. Een dergelijk onderzoek zou in deze situatie niet bijdragen aan de rechtszekerheid. De eventuele risico’s die zijn verbonden aan het niet volgens de regels aanbesteden van opdrachten, kunnen ziekenhuizen ondervangen door net als academische ziekenhuizen volgens die regels aan te besteden.

Graag bericht ik u nader als er een onherroepelijke uitspraak van de rechter ligt.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven