nr. 179
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2007
In uw bovengenoemde brieven vroeg u naar de stand van zaken van het onderzoek
naar het aanbestedingsplichtig zijn van andere ziekenhuizen dan academische
ziekenhuizen. Bij brief van 11 mei 2007, VWS07–426, heb ik u meegedeeld
u nader te berichten als de Hoge Raad uitspraak had gedaan in een zaak over
het aanbestedingsplichtig zijn van het Amphia ziekenhuis te Breda.
De Hoge Raad heeft op 1 juni uitspraak gedaan in de zaak van het
Amphia ziekenhuis. Ik heb de zaak laten analyseren en ben tot de volgende
bevindingen gekomen.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof Den Bosch vernietigd en de
zaak verwezen naar het Hof Arnhem. Het is niet opportuun in deze brief uitgebreid
in te gaan op de details van het arrest. Van belang is dat het Hof Arnhem
op twee belangrijke punten een uitspraak zal moeten doen. Het Hof Arnhem zal,
naast het ontbreken van aanzienlijke concurrentiemogelijkheden, alle andere
relevante elementen, rechtens of feitelijk, moeten betrekken bij de vorming
van een oordeel over de vraag of de behoeften van algemeen belang waarin Amphia
wil voorzien van andere dan commerciële aard zijn.
Het Hof zal voorts rekening moeten houden met het oordeel van de HR dat
het Hof Den Bosch ten onrechte heeft vastgesteld dat ten aanzien van Amphia
aan de zgn. «financieringsvoorwaarde» van de Aanbestedingsrichtlijn
was voldaan. De HR heeft immers vastgesteld dat het er om gaat of er sprake
was van een specifieke tegenprestatie, hetgeen naar het oordeel van de HR
het geval was nu er tegenover de door instellingen als Amphia via de Algemene
Kas als bedoeld in artikel 1q van de Ziekenfondswet en de ziekenfondsen uit
de ziekenfondspremies ontvangen gelden wel degelijk een specifieke tegenprestatie
stond, te weten: de zorg die zij krachtens de ingevolge artikel 44 Ziekenfondswet
met de ziekenfondsen gesloten overeenkomsten dienden te verlenen.
De overwegingen van het Hof Arnhem op deze punten zijn waarschijnlijk
ook van belang voor ziekenhuizen in het zorgstelsel na 1 januari 2006.
Overigens valt niet uit te sluiten dat het Hof Arnhem prejudiciële vragen
zal stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen of dat één
der partijen cassatie tegen de uitspraak van het Hof zal instellen.
In het licht van het bovenstaande acht ik het niet verstandig nu reeds
het bovengenoemde onderzoek af te ronden. Een dergelijk onderzoek zou in deze
situatie niet bijdragen aan de rechtszekerheid. De eventuele risico’s
die zijn verbonden aan het niet volgens de regels aanbesteden van opdrachten,
kunnen ziekenhuizen ondervangen door net als academische ziekenhuizen volgens
die regels aan te besteden.
Graag bericht ik u nader als er een onherroepelijke uitspraak van de rechter
ligt.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink