nr. 78
Brief van de minister van Verkeer en Waterstaat
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2007
Met deze brief reageer ik op de motie Atsma cs (Kamerstukken II 2006/07 30800
XIV, nr. 47) van 7 december 2006, die door uw Kamer is aangenomen.
In haar brief van 20 november 2006 (Kamerstukken II 2006/07 30800
XII en 21 109, nr. 46) heeft mijn ambtsvoorganger haar plannen aan u
kenbaar gemaakt om een kentekenplicht in te voeren voor land- en bosbouwtrekkers.
Deze maatregel zou de noodzakelijke voorwaarde vormen voor de invoering van
een rijbewijsplicht voor bestuurders van land- en bosbouwtrekkers en voor
een eventuele verhoging van de toegestane maximum snelheid van 25 km/uur naar
40 km/uur voor de veiligste typen land- en bosbouwtrekkers en alleen op nog
nader te bepalen typen wegen.
Met de motie Atsma waarschuwde vervolgens een kamermeerderheid tegen de
hoge administratieve lasten die kentekening met zich mee zou brengen. In de
motie wordt de regering verzocht geen voorstellen te doen aangaande de invoering
van een kenteken voor tractoren, aanhangers en machines. De redenen hiervoor
zijn dat invoering van kentekens voor tractoren leidt tot extra regel- en
werkdruk, extra kosten en op veel praktische bezwaren stuit.
Mijn ambtsvoorganger heeft u in haar brief van 19 februari jl. (Kamerstukken
II 2006/07 30800 XII en 30 800 XIV, nr. 53) meegedeeld dat zij zich
kan verplaatsen in de gedachte van de kamermeerderheid dat – gelet op
een kabinetsbeleid van deregulering en lastenverlichting – vraagtekens
kunnen worden geplaatst bij de invoering van een kentekenplicht voor land-
en bosbouwtrekkers. Daarom heeft zij aangekondigd dat zij de daarop volgende
periode zou gebruiken om een exacter beeld te krijgen van de tot dan toe globaal
ingeschatte administratieve lasten van kentekening. Inmiddels zijn de administratieve
lasten nauwkeurig berekend.
Uit deze berekening is gebleken dat de invoering van louter een kentekenplicht
een bedrag van totaal ruim € 53 miljoen aan kosten en administratieve
lasten veroorzaakt (€ 5.6 miljoen aan kosten voor conversie van
250 000 voertuigen en zware aanhangwagens, € 10.6 miljoen aan
kosten voor kentekenplaten en volgplaten en € 36.8 miljoen aan administratieve
lasten). Dat is een gemiddelde last van € 662,50 per betrokken bedrijf.
De kosten en administratieve lasten van de voorgenomen aanvullende maatregelen
(invoering van een rijbewijsplicht en verhoging van de toegestane maximum
snelheid) zijn dan buiten beschouwing gelaten. In een scenario waarin alleen
200 000 trekkers worden gekentekend en er niets wordt gedaan voor aanhangwagens,
beloopt het totaal aan kosten en administratieve lasten ruim € 27.8
miljoen (€ 4.5 miljoen aan kosten voor conversie van 200 000
voertuigen, € 2.5 miljoen aan kosten voor kentekenplaten en € 20.8
miljoen aan administratieve lasten). Per bedrijf betekent dit een gemiddelde
last van € 347,50.
Deze uitkomsten heb ik moeten afwegen tegen de opbrengsten in termen van
verkeersveiligheid, het doel dat wordt beoogd met het voornemen om een kentekenplicht
voor land- en bosbouwtrekkers in te voeren in combinatie met een rijbewijsplicht
en een verhoging van de toegestane maximumsnelheid. De administratieve lasten
zouden zijn te rechtvaardigen als daar substantiële positieve effecten
op de verkeersveiligheid tegenover staan. Het aantal dodelijke slachtoffers
door ongevallen op de openbare weg waarbij een trekker is betrokken, bedraagt
gemiddeld over een periode van 10 jaar 17 per jaar. In dit aantal zijn zowel
de trekkersbestuurders als de andere verkeersdeelnemers meegerekend. Hoewel
er een positief effect op de verkeersveiligheid mag worden verwacht als de
kentekenplicht wordt gekoppeld aan de invoering van een hogere maximumsnelheid,
de invoering van een trekkerrijbewijs en een strengere handhaving, valt niet
met zekerheid te zeggen in hoeverre de bijdrage aan de reductie van dat aantal
verkeersdoden substantieel is. Hieruit ontstaat een beeld van hoge administratieve
lasten enerzijds en onzekere opbrengsten in termen van verkeersveiligheid
anderzijds.
Het bovenstaande brengt mij ertoe dat ik vooralsnog geen aanleiding zie
om het voornemen tot invoering van een kentekenplicht voor land- en bosbouwtrekkers
door te zetten. Dit betekent tevens dat de daarmee gepaard gaande invoering
van een rijbewijsplicht en verhoging van de toegestane maximumsnelheid niet
zullen worden geëffectueerd, want deze laatste kunnen zonder kentekenplicht
niet worden gehandhaafd. Ik volg daarmee de kamermeerderheid en voer de motie
Atsma uit.
Tegelijkertijd wil ik niet berusten in het relatief hoge aantal verkeersslachtoffers
waarbij landbouwvoertuigen betrokken zijn. Daarom wil ik kijken of er mogelijkheden
zijn om op andere manieren het aantal slachtoffers terug te dringen. Ik zal
daartoe nader onderzoek laten doen naar de oorzaken van de ongevallen en aan
de hand daarvan laten uitzoeken of er alternatieve maatregelen zijn die daarbij
passen.
Van de verdere voortgang zal ik u op de hoogte houden.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings