nr. 124
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2007
Naar aanleiding van uw brief, waarin u mij heeft verzocht informatie te
verstrekken over de kostenefficiëntie van de uitvoering van het startersfonds
bij het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) en
de uitvoering van de koopsubsidie in het kader van de BEW-plus, bericht ik
u het volgende.
De koopsubsidie en de starterslening beogen hetzelfde doel, namelijk het
bieden van een hogere leencapaciteit aan mensen die voor het eerst een woning
kopen. Met beide regelingen kan de koper dus meer lenen dan op grond van alleen
het inkomen mogelijk is. Een groot verschil tussen de regelingen is de manier
waarop de hogere lening mogelijk wordt gemaakt. Bij de koopsubsidie worden
de netto hypotheeklasten van de hogere lening gesubsidieerd middels een maandelijks
bijdrage. Bij de starterslening wordt er geen rente en aflossing berekend
over de extra lening.
De opzet van de starterslening en de koopsubsidie zijn verschillend waardoor
er ook verschillen zijn ten aanzien van de uitvoeringskosten. Door deze verschillen
zijn de uitvoeringskosten van de starterslening en van de koopsubsidie moeilijk
vergelijkbaar. Onderstaand stuur ik u de beschikbare gegevens.
De starterslening wordt deels door de SVn en deels door de gemeenten uitgevoerd.
De aanvragers van een starterslening melden zich bij de gemeente die vervolgens
toetst of de aanvragers op basis van de gemeentelijke verordening in aanmerking
komen voor een starterslening. Hierna voert SVn een inkomenstoets uit en adviseert
de gemeente over de hoogte van de starterslening. De gemeente wijst per brief
de starterslening toe aan de koper. Over de uitvoeringskosten die gemeenten
maken bestaan geen gegevens. De uitvoeringskosten van SVn zijn wel bekend.
SVn brengt jaarlijks een beheervergoeding in rekening van 0,5%, exclusief
omzetbelasting, over de schuldrest van alle uitstaande startersleningen. Doordat
de starterslening voor de helft uit het VROM-startersfonds en voor
de helft uit gemeentelijke middelen wordt gefinancierd, wordt de helft van
de beheervergoeding betaald uit het VROM-startersfonds en is de andere helft
voor rekening van de deelnemende gemeenten. Een deel van de uitvoeringskosten
wordt door de koper betaald in de vorm van een hogere afsluitprovisie dan
gebruikelijk. De koper betaalt een eenmalige provisie van 1,5% aan
SVn over het bedrag van de starterslening. Dat is het bedrag dat extra wordt
geleend. Over de lening die op basis van het inkomen kan worden verkregen,
betaalt de koper een reguliere afsluitprovisie die bij veel financiers 1%
bedraagt. Een voorbeeld: bij een starterslening van € 30 000,–
bedraagt de eenmalige afsluitprovisie voor de koper € 450,–
en de jaarlijkse beheervergoeding inclusief omzetbelasting € 179,–,
waarvan de helft door de gemeente en de helft door het Rijk wordt betaald.
Dit jaar worden naar verwachting zo’n 2 000 startersleningen verstrekt.
Bij een veronderstelde gemiddelde starterslening van € 30 000,–
bedragen de vergoedingen die SVn ontvangt voor de uitvoeringskosten ongeveer
1,2 miljoen euro.
De uitvoering van de koopsubsidie is in handen van de rijksoverheid, namelijk
SenterNovem, een agentschap van het ministerie van Economische Zaken. De geraamde
uitvoeringskosten van de BEW-plus bedragen in 2007 0,7 miljoen euro.
Ik wijs erop dat dit een geraamd bedrag is. De afrekening vindt plaats op
basis van nacalculatie. De uiteindelijke kosten voor de uitvoering zijn onder
meer afhankelijk van het aantal aanvragen en het aantal bezwaar- en beroepsprocedures.
Anders dan bij de starterslening betaalt de koper bij de koopsubsidie geen
hogere, maar een reguliere afsluitprovisie (die doorgaans 1% van het
leningbedrag bedraagt).
Tot slot wil ik aangeven dat de uitvoeringskosten niet drukken op het
vorig jaar afgesproken budget voor de BEW-plus. Het voor de BEW-plus afgesproken
budget voor 2007 wordt besteed aan programmakosten (de subsidiebedragen aan
kopers).
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
C. P. Vogelaar