30 800 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2007

nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2007

Tijdens het Algemeen Overleg Handhaving op 7 juni 2006 heeft mijn voorgangster minister Dekker de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegd een «klanttevredenheidonderzoek» onder bedrijven te laten uitvoeren over de beleving van de kwaliteit van de uitvoering van het toezicht door de VROM-Inspectie (Kamerstuk 30 300 XI, nr. 128). Door middel van dit onderzoek is een beeld verkregen van de wijze waarop bedrijven inspecties van de VROM-Inspectie ervaren. Naast het verkrijgen van een beeld van de ervaringen met de VROM-Inspectie, worden door middel van het belevingsonderzoek ook mogelijkheden ter verbetering van het toezicht inzichtelijk gemaakt.

Bijgaand treft u de resultaten van het onderzoek aan1. Ik stel vast dat de VI in de beleving van de bedrijven een ruime voldoende scoort (7,4) voor de kwaliteit van de uitvoering van het toezicht en dat de belangrijkste belevingsfactoren goed scoren. Hieronder ga ik in op een aantal aanbevelingen uit de rapportage.

Een belangrijk signaal van de bedrijven is dat de samenwerking met andere Inspectiediensten moet worden versterkt. Op een aantal terreinen ervaren bedrijven dat er overlap is van de werkzaamheden. Ik ben van mening dat toezichthouders waar mogelijk binnen een bepaald domein samen moeten optrekken en deze overlappen moeten voorkomen. Binnen het programma Eenduidig Toezicht worden inmiddels voor een groot aantal domeinen frontoffices opgezet zodat de betreffende bedrijven nog maar met één loket te maken hebben.

Bedrijven geven aan dat de VROM-Inspectie vooral moet nagaan of beleid (beheersplannen, risicoinventarisaties) wordt uitgevoerd, in plaats van controleren of beleidsplannen aanwezig zijn. Ik ben van mening dat beide zaken noodzakelijk zijn. Het uitgangspunt bij het toezicht is ook dat bij controle op beleidsplannen altijd «reality checks» worden uitgevoerd.

Ik constateer dat bedrijven over het algemeen tevreden zijn over de deskundigheid van de inspecteurs. Bedrijven geven echter aan dat de kennis over het individuele bedrijf dat bezocht wordt vergroot kan worden. Daar waar mogelijk, nuttig of noodzakelijk, zeker als het gaat om overlappen met andere inspectiediensten, dienen de inspecteurs naar mijn mening over voldoende bedrijfsinformatie te beschikken. De VROM-Inspectie neemt dit signaal ter harte.

De waardering van bedrijven die met een maatregel zijn geconfronteerd is lager dan van bedrijven waar alles in orde was. Hier zitten twee elementen in. Ten eerste vinden bedrijven het soms onterecht dat zij met straf- of bestuursrechtelijke handhaving te maken krijgen omdat de overtreding naar hun overtuiging buiten hun invloedssfeer ligt. Als voorbeeld wordt in het rapport de etikettering van geïmporteerde producten genoemd. In de Nederlandse wetgeving wordt de verantwoordelijkheid echter gelegd bij de importeur of handelaar. Het betreffende bedrijf is dus wel degelijk aanspreekbaar en zal de fabrikant moeten bewegen producten conform de Nederlandse regelgeving te leveren.

Een ander element is dat bedrijven soms niet duidelijk is waarom een maatregel wordt opgelegd. Ik ben van mening dat voor een bedrijf tijdens de inspectie duidelijk moet zijn óf er een maatregel kan volgen en wat hiervan de reden is.

Inspecties dienen volgens bedrijven zoveel mogelijk aangekondigd te worden uitgevoerd. De VROM-Inspectie werkt reeds bij sommige projecten met aankondigingen op branche- of steekproefniveau. Wat betreft het tijdstip van de controle is het duidelijk dat bepaalde momenten voor bedrijven slecht uitkomen. Sommige controles dienen echter juist te worden uitgevoerd als bedrijven het druk hebben. Denk hierbij aan de opslag van consumentenvuurwerk of het gebruik van een eigen waterwinning door campings. Waar mogelijk houdt de VROM-Inspectie rekening met het tijdstip van controle.

In het rapport wordt door bedrijven kritiek geuit op het inzetten van externe bureaus voor het uitvoeren van inspecties. In de uitvoering van het toezicht is het soms noodzakelijk externe expertise in te huren. Dit mag natuurlijk geen gevolgen hebben voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht. De VROM-Inspectie evalueert de inzet van externe bureaus en houdt hier bij toekomstige projecten en controles ook rekening mee.

Tot slot. Zoals u weet streeft dit kabinet naar het verminderen van toezichtlast. Daarbij hoort ook het monitoren van de beleving van de kwaliteit van de uitvoering en de mate waarin de last inderdaad afneemt. Een belangrijk instrument om de toezichtlast te verminderen is samenwerking. Binnen de frontoffices van het programma Eenduidig Toezicht is voorzien in toezichtlastmetingen ten behoeve van de monitoring van de kwaliteit van de uitvoering en de toezichtlast. Ik vertrouw erop dat deze metingen ook in de toekomst zullen voorzien in een behoefte aan informatie over de beleving van het toezicht.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven