30 800 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007

nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2006

Bijgaand zend ik u het onderzoeksrapport «rapportage onderzoek naar de achterstand bij rijksmonumenten» van het onderzoeksbureau PRC toe.1 Het onderzoek is begeleid door een commissie waarin naast het Nationaal Restauratiefonds, de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (voorheen de Rijksdienst voor de monumentenzorg) en het departement ook de VNG zitting had.

Het onderzoeksresultaat komt in de plaats van de modelmatige berekeningen van de restauratieachterstand waarmee tot nu toe gewerkt werd. Anders gezegd, dit rapport geeft een betrouwbaarder inzicht in de extra inspanning die nog nodig is om de restauratieachterstand weg te werken. Zoals bekend werd tot nu toe, op basis van genoemde modelmatige berekening, uitgegaan van een bedrag van €136,5 mln. Hierna zal ik kort op de inhoud van het rapport ingaan.

Het is verheugend om te kunnen constateren dat vergeleken met 1993 de algehele toestand van het monumentenbestand aanzienlijk verbeterd is. In 1993 bevond ca. 30% van de monumenten zich in matige tot slechte staat. Nu geldt dat nog voor 17,1% van de monumenten. Ook op een andere manier wordt zichtbaar dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Bedroeg de gemiddelde herstelbehoefte per monument in geld uitgedrukt nog € 50 800 in 2001, in 2006 is de gemiddelde behoefte per monument teruggelopen tot € 41 700. Dat zijn belangrijke indicaties dat het de goede kant uitgaat met het wegwerken van de restauratieachterstand.

Die prestatie is te danken aan de inzet van eigenaren, gemeenten en zeker ook aan de extra middelen die achtereenvolgende kabinetten ter beschikking hebben gesteld.

De extra inspanning, nodig om de 10%-doelstelling over het geheel genomen te realiseren, becijfert het onderzoeksbureau op basis van de steekproef op € 201 mln. Zoals bij diverse gelegenheden is uitgesproken beziet het kabinet of bij najaarsnota een extra incidenteel bedrag beschikbaar kan worden gesteld voor de monumentenzorg om de 10%-doelstelling dichterbij te brengen.

Het behalen van de 10%-doelstelling is overigens niet voor iedere monumentencategorie realistisch. Sommige categorieën kunnen de doelstelling ruimschoots halen, andere niet.

Daarom zal bij de besteding van eventuele extra middelen niet gestuurd worden op een 10%-doelstelling per categorie, maar op een zo goed mogelijk overall resultaat. Bij de inzet van extra middelen zal gekeken worden waar op korte termijn restauratieproductie gerealiseerd kan worden. Indien het kabinet bij najaarsnota inderdaad mogelijkheden ziet extra budget voor de monumentenzorg uit te trekken, dan zal ik u uiteraard informeren over de wijze waarop ik denk extra middelen te besteden.

Het onderzoeksbureau heeft tevens onderzoek gedaan naar de gewenste omvang van het structurele BRIM-budget. Volgens het rapport zou het BRIM-budget een dusdanige omvang moeten hebben dat binnen het BRIM ook restauraties financieel ondersteund kunnen worden, naast partieel herstel en onderhoud. Volgens de studie zou het structurele BRIM-budget versterkt moeten worden met € 38 mln.

De becijfering is, zoals het onderzoeksbureau aangeeft, tentatief, gevoelig voor de aannames die gemaakt zijn en derhalve theoretisch van aard. Dat vraagt dus om een nadere onderbouwing. De kwestie van de structurele financiering van de monumentenzorg zal betrokken moeten worden bij de door mij aangekondigde stelseldiscussie monumentenzorg en wordt dus een zaak voor het nieuwe kabinet.

Ten slotte een opmerking over de totale herstelbehoefte. Die herstelbehoefte is de behoefte aan onderhoud en (deel-)restauraties van alle monumenten.

Ook als de achterstand is weggewerkt, d.w.z. wanneer de 10%-doelstelling gehaald is, zal de zogenaamde werkvoorraad nog altijd een herstelbehoefte beslaan van om en nabij € 1,8 mld. Dat is dus niet eens zoveel lager dan de restauratiebehoefte zoals die in 1993 gemeten werd. De oorzaak daarvan is de groei van het aantal monumenten als gevolg van de uitbreiding van het bestand met zogenoemde jonge monumenten uit de periode 1850–1940. Bedroeg de voorraad in 1993 nog 42 812 monumenten, op dit moment staat de teller op 57 618 monumenten.

De monumenten staan er gemiddeld genomen weliswaar veel beter bij, maar omdat het aantal monumenten toegenomen is, blijft er een aanzienlijke herstelbehoefte, ook na het realiseren van de doelstelling in 2010.

Hoe we in de toekomst om zullen gaan met de werkvoorraad en hoe dat het beste georganiseerd en gefinancierd kan worden, is een kwestie die nader zal moeten worden bezien onder meer in het kader van de stelseldiscussie. Deze stelseldiscussie laat ik aan een nieuw kabinet.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven