30 800 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007

nr. 179
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 augustus 2007

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2006 inzake de motie amateurkunst van het lid Van Vroonhoven (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 89). Bij brief van 29 augustus 2007 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inhoudsopgave

IVragen en opmerkingen vanuit de fracties2
   
1.Inleiding2
2Zelf doen3
3.Zelf meemaken5
   
IIReactie van de minister9

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verheugd te vernemen dat de minister het maatschappelijke, educatieve en culturele belang van de amateurkunst, zoals aangeduid in de Kamerbreed ondersteunde motie-Van Vroonhoven1, onderschrijft. Zij zien de brief van de minister als een eerste aanzet om te komen het gewenste nationale actieprogramma voor de amateurkunst. Maar er zal nog het nodige moeten worden uitgewerkt. De aangekondigde studies, onderzoeken, inventarisaties en vervolgacties dienen daarom voortvarend ter hand te worden genomen. Deze leden zouden graag zo spoedig mogelijk concrete actieplannen zien voor de stimulering van de amateurkunst.

Vervolgens geven de leden aan in de brief van de minister aandacht voor ouderen te missen. Alleen al de vergrijzing vraagt om een heel breed opgezet actieprogramma. Juist voor ouderen kan kunstbeoefening een vitale manier zijn om aan het leven vorm en inhoud te geven. Is de minister het eens met de leden dat het actieprogramma voor amateurkunst actie vergt over de volle breedte van het beleid, inclusief welzijn, integratie, ouderen, jeugd, economie en sport? Hoe denkt zij daaraan vorm te geven? Is de reikwijdte van de amateurkunst zo klein, zo vragen deze leden vervolgens, dat het van belang is het interdepartementale overleg te verbreden. Naast VWS (sport), zijn er ook raakvlakken met departementen als EZ (innovatie, economie) en VROM (wijken, integratie). Is het niet raadzaam om een interdepartementaal overleg met de sector te beleggen, zo vragen de leden van de voornoemde fractie. De leden zouden graag, om een scherper beeld te krijgen op wat de minister in haar brief aankondigt, antwoord zien op een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat dit verslag betrekking heeft op twee onderwerpen die niet zo veel met elkaar te maken hebben, behalve dan dat ze beide betrekking lijken te hebben op cultuurparticipatie, een belangrijk onderwerp voor de leden.

De leden zijn altijd een groot voorstander geweest van het versterken van de positie van de amateurkunst. Daarom hebben deze leden ingestemd met de motie-Van Vroonhoven. De leden bedanken de minister voor de brief over het voorwerk dat tot nu toe gedaan is. Amateurkunst krijgt lang niet altijd de waardering die het verdient. Het heeft de warme aandacht van zowel de leden van de PvdA-fractie als de CDA-fractie, zo constateren deze leden. Zij hopen dat het nieuwe kabinet de kans neemt om een succesvol actieprogramma op te zetten. De uitvoer van dit actieprogramma blijkt wel afhankelijk van het nieuwe kabinet, want met deze brief blijven zaken nog onduidelijk. Er worden veel onderzoeken opgezet, maar hoe de minister een actieprogramma, zoals de motie voorschrijft, voor zich ziet, blijft onduidelijk. Zo vragen de leden of de minister alleen op zoek gaat naar «good practices» om die vervolgens uit te breiden, of dat ze het actieprogramma breder ziet? Waar deze leden zich ook zorgen om maken is het gebrek aan aandacht voor een internationale component, zowel in de motie als de uitwerking van de minister. Kan de minister deze zorgen wegnemen? Niet alleen de internationale component mist, ook de koppeling naar andere ministeries en terreinen in de samenleving zien deze leden nog te weinig terug. Zo denken zij bijvoorbeeld aan de goede rol die kunst en cultuur kunnen spelen bij het verbeteren van de wijken. In dit kader moet de minister tevens denken aan de samenwerking tussen cultuur en economie. Zijn al de toegezegde onderzoeken al bezig, willen de leden weten.

De leden van de SP-fractie hechten grote waarde aan de amateurkunst. Het is de basis van persoonlijke ontplooiing, van deelname aan kunst en cultuur en levert een belangrijke bijdrage aan een vitaal kunstklimaat. De leden onderschrijven het manifest «Kunst – goed om te doen!» van de sectororganisatie amateurkunst (Kunstfactor)1. In de brief naar aanleiding van de motie-Van Vroonhoven geeft de minister aan dat zij een besluit over een breed nationaal actieprogramma aan het nieuwe kabinet laat. De minister geeft wel een aantal voorzetten om tot een dergelijk actieprogramma te komen. In de schriftelijke inbreng beperken de leden van deze fractie zich tot het door de minister aangekondigde voorwerk ten behoeve van het toekomstige actieprogramma.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief inzake de motie-Van Vroonhoven. Deze leden waarderen het dat de minister, binnen de beperking van het moment, door middel van deze brief toch recht heeft willen doen aan de motie die vraagt om aan nationaal actieprogramma ter versterking van de amateurkunst. Wel vragen de leden of, ondanks de beperkingen van het moment, op bepaalde onderdelen niet méér actie in het kader van «zelf doen en zelf meemaken» mogelijk is, dan in de brief wordt aangegeven. De leden van voornoemde fractie hebben met betrekking tot deze onderdelen dan ook enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken in hun reactie op de brief van de minister op dat zij met haar brief binnen de beperkingen die zij had op dat moment recht wilde doen aan de motie Van Vroonhoven. Hoewel het uiteraard noodzakelijk is om onderzoeken te doen om te komen tot goede beleidsontwikkeling op het gebied van de amateurkunst, hadden de leden meer concrete voorstellen verwacht. Hoe ziet de minister de mogelijkheden om het actieprogramma breder te richten op andere beleidsterreinen zoals: sport, jeugd, welzijn en integratie en economie, zo vragen deze leden.

2. Zelf doen

Brede school

De leden van de CDA-fractie vinden dat de minister zich sterk richt op het onderwijs en de brede school. Deze leden zagen echter ook graag verbindingen gelegd tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie enerzijds en amateurkunstbeoefening anderzijds. Kan de minister dat uitwerken, zo vragen zij. Deze leden merken vervolgens op dat, als het gaat om cultuureducatie, de minister – terecht – veel van de brede school verwacht. Is er een onderzoek in gang gezet naar de knelpunten? Hoe is de stand van zaken? Zijn er al (eerste) resultaten te melden, zo willen deze leden weten.

De leden van de PvdA-fractie willen graag een toelichting op de aanname dat combinatiefuncties het lerarentekort zullen terugdringen.

De leden van de SP-fractie onderschrijven, onder het motto «Je kunt er nooit vroeg genoeg mee beginnen» , de inzet om waar mogelijk het onderwijs te betrekken bij actieve kunstbeoefening. Het onderzoek dat de minister aankondigt, richt zich op samenwerking tussen culturele instellingen en de brede school. Gezien het feit dat in de meeste gemeenten in Nederland het fenomeen brede school (nog) niet bestaat zijn de leden van mening dat het onderzoek zich ook moet richten op andere dan alleen de brede scholen. Is de minister bereid het onderzoek in die zin uit te breiden?

De minister geeft aan dat combinatiefuncties tussen onderwijs en cultuur een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van het te verwachten lerarentekort. Is de minister het met de leden eens dat bij dergelijke functies het altijd moet gaan om gekwalificeerde leerkrachten?

De leden van de VVD-fractie vinden dat er erg veel onderzoeken worden aangekondigd. Deze leden zijn van mening dat er al genoeg onderzoeken over de combinatie cultuur en school zijn. Kan de minister niet op basis van de reeds bestaande onderzoeken met een plan komen, zo vragen zij. De minister wil nu onderzoek doen naar samenwerking cultuur en brede school, vrijwilligerswerk in de sector en verschillen en/of overeenkomsten tussen sport en cultuur. Zijn al deze verschillende onderzoeken nou echt nodig, willen de leden weten. De minister geeft aan het geheel eens te zijn met de stelling dat cultuureducatie een kerntaak is van álle culturele instellingen. Betekent dit dat zij dit als voorwaarde voor subsidie aanmerkt? In welke mate zullen de combinatiefuncties bijdragen aan het beperken van het lerarentekort, zo willen de leden van deze fractie weten. Waarom wil de minister nog kijken of het mogelijk is de cultuurkaart met actieve kunstbeoefening te verbinden, zo vragen de leden: dat kan met de huidige vouchers toch ook al?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister de exacte behoefte, kansen en mogelijkheden bij de samenwerking op het gebied van actieve kunstbeoefening tussen scholen en culturele instellingen in en rondom de brede school wil onderzoeken. Echter ook amateurkunstverenigingen en de vele andere projecten op het gebied van amateurkunst spelen hierbij een rol. Is de minister bereid het onderzoek met deze actoren uit te breiden, zo vragen zij.

Nieuwe verbanden, nieuwe doelgroepen en de vrijwilliger

De leden van de CDA-fractie lezen dat de minister onderzoek laat doen naar het stimuleren van vrijwilligerswerk in de amateurkunst, iets dat deze leden zeer aanspreekt. Heeft zij al zicht op de uitkomsten? Wanneer zijn de resultaten te verwachten? Het behoeft, wat deze leden betreft, niet zo zijn te zijn dat alles op alles moet wachten.

De leden van de SP-fractie vinden dat de minister terecht opmerkt dat het vrijwilligerswerk met name als gevolg van concurrentie op de vrijetijdsmarkt steeds moeilijker wordt. De leden van deze fractie vestigen hierbij ook de aandacht op het beroep dat op vrijwilligers gedaan wordt in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hoe kan voorkomen worden dat de rek er uit gaat? De leden horen graag van de minister hoe hiermee bij het in gang te zetten behoefteonderzoek wordt omgegaan. Naast de vele vrijwilligers die in het amateurkunstleven een belangrijke rol spelen, is die sector ook een platform van uitwisseling tussen professionals en amateurs. Veel professionele kunstenaars en artiesten genereren inkomsten uit lesgeven op culturele instellingen voor amateurkunst. De leden hechten aan uitbreiding van werkgelegenheid in de culturele sector, zodat professionals binnen hun vakgebied emplooi kunnen vinden. De leden van voornoemde fractie stellen voor om naast het aangekondigde onderzoek over initiatieven die het vrijwilligerswerk kunnen stimuleren, ook een onderzoek te starten naar mogelijke uitbreiding van het inschakelen van professionele kunstbeoefenaars, eventueel in combinatie met het in kaart brengen van initiatieven die betrekking hebben op de bindende werking van kunst en cultuur voor specifieke groepen.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister wil onderzoeken welke initiatieven er genomen kunnen worden om vrijwilligers in de amateurkunstsector te stimuleren. Ter voorbereiding hierop wil zij een behoefteonderzoek in gang zetten. Deze actie bevreemdt de leden, daar het naar hun mening in principe gaat om het creëren van financiële ruimte. Van wie gaat de minister de behoeften onderzoeken? Is de minister het met de leden eens dat behoefteonderzoeken verwachtingen creëren bij mensen die de overheid vaak niet waar kan maken, zo vragen zij.

Bindende werking van kunst en cultuur voor specifieke groepen

De leden van de CDA-fractie lezen dat de minister de «cultuurprojecten» voor specifieke groepen jongeren in kaart laat brengen. In hoeverre is dit inmiddels gebeurd? Welk beeld tekent zich af? Heeft zij concrete plannen met de uitkomsten van dit onderzoek, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de PvdA-fractie zien graag de voornemens op het terrein van de bindende werking van kunst en cultuur voor specifieke groepen. De leden zien graag dat het thema differentie erbij wordt betrokken.

Talent

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister, op het gebied van talent, zich graag laat adviseren door de sector. Deze leden willen weten hoe de minister dat concreet ziet. Is de minister al bezig met het inwinnen van advies, zo willen deze leden weten.

Ook de leden van de VVD-fractie merken op dat de minister zich graag laat adviseren door de sector op het gebied van talentontwikkeling in de amateurkunst. Zijn al gesprekken met de sector hierover gevoerd, zo willen de leden van deze fractie weten. Zo ja, wat waren de belangrijkste aanbevelingen? Zo neen, waarom is dit nog niet gebeurd, vragen zij.

Sport en Cultuur

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister, blijkens haar brief, een ideaal voor ogen heeft waarin – net zoals in de sport – in de kunst de top ondersteund wordt door de breedte. Dat spreekt deze leden zeer aan. Daarom zien ze met meer dan gewone belangstelling uit naar de samenwerking tussen sport en cultuur. Als het gaat om talentontwikkeling kan de cultuur veel «leren» van de sport. Zijn er al concrete adviezen of initiatieven van het veld? Hoe kunnen die worden gesteund, zo vragen deze leden.

3. Zelf meemaken

Gratis musea

De leden van de CDA-fractie zijn – het zij herhaald – geen voorstander van gratis musea, zoals door een Kamermeerderheid bepleit. Dat leidt eerder tot verschraling dan tot verbreding. Om het gewenste effect te bereiken – het werven van nieuwe groepen bezoekers – achten deze leden het raadzamer het geld te besteden aan het realiseren van rijksmusea buiten het randstedelijk gebied. Een museum in de buurt zal meer publiek aantrekken dan een gratis kaartje voor een museum aan de andere kant van het land. Deelt de minister deze mening, zo willen de leden weten. Ook de totstandkoming van een Nationaal Historisch Museum staat bij de leden hoger op de prioriteitenlijst dan gratis musea. Hoe is de stand van zaken? Wanneer zijn nieuwe stappen te verwachten, willen de leden weten.

De leden van de PvdA-fractie merken over gratis musea hetvolgende op: ondanks een aangenomen motie van PvdA, VVD en SP die de vaste collectie van onze rijksmusea gratis moest maken, weigerde de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Van der Laan, en de huidige minister van OCW, Van der Hoeven, de motie uit te voeren. De drie fracties dienden vervolgens twee amendementen in die een opstap kunnen zijn naar de uitvoering van de eerdere motie: de ene moest zorgen voor een onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van de gratis openstelling van de rijksmusea1 en de ander bewerkstelligde een pilot met drie musea2 die een woensdag in de week en een zondag in de maand gratis open moesten gaan. De fracties die de amendementen ingediend hebben delen de opvatting met het kabinet dat zij alle willen dat een meer divers publiek in aanraking komt met al het moois in onze musea.

De leden van deze fractie zijn echter niet tevreden over het werk van de minister. De minister rept in de brief van «aanwijzingen voor de opzet» en schrijft dat «de definitieve beslissing door mijn opvolger wordt genomen». Is de minister er wel van doordrongen dat de beslissing al gevallen is in de Kamer, zo vragen deze leden. Het aanvullend onderzoek is, gezien eerdere rapporten, niet bijster verhelderend, menen zij. Het is geen behoorlijke uitvoering van het eerdergenoemde amendement van het lid Nijs c.s. en het amendement van het lid Leerdam c.s. Deze vroegen expliciet om een onderzoek dat niet uitgaat van gederfde inkomsten voor de musea, maar berekend vanuit het idee dat onze nationale collectie gratis behoort te zijn om vervolgens de kosten hiervan te bepalen. Tevens wilde de Kamer een onderzoek uitgaande van gratis toegang tot de vaste collectie. Ook daar wordt met een simpele zin afstand van genomen. De kosten zouden in dat geval dan 20% lager uitvallen, terwijl dan nog niet eens berekend is dat de inkomsten uit expositiebezoeken zullen toenemen, zo vinden deze leden.

Met betrekking tot het aanvullende onderzoek, zoals bijgevoegd bij de brief hebben deze leden enkele vragen. De leden van deze fractie wensen te vernemen of de Franse ervaring, die de gratis zondag in de maand als een groot succes ervaren, voor de minister aanleiding geeft zelf ook enthousiaster te worden over dit idee? Wat wordt er in het onderzoek bedoeld met «bestraft voor eerdere keuzes voor gedeeltelijke gratis toegang» (blz. 8)? Als blijkt dat de musea die al gedeeltelijk gratis toegang hebben dit kunnen bolwerken, is het dan niet logischer om te concluderen dat het mogelijk is, zonder haar methode van compensatie, dan ook deze musea te compenseren voor fictief misgelopen entreekosten?

Voorts is te lezen dat «de negatieve gevolgen voor de aantrekkelijkheid van de museumkaart en het bezoek aan de niet-rijksmusea verhoudingsgewijs beperkt» zijn, maar in de volgende zin staat dat «de concurrentieverhoudingen tussen de rijksmusea en de niet rijksmusea echter worden verstoord.» Kan de minister dat uitleggen? Van welke drempels laat een deel van de Britse bevolking zich weerhouden van een museumbezoek, daar waar de musea gratis zijn? Kan een betrouwbare nulmeting worden uitgevoerd, zodat deze voortaan beschikbaar kan zijn (blz. 27)? Uit het overzicht van de kennis die nog te beperkt aanwezig is kunnen de leden opmaken dat het van het grootste belang is dat er snel een pilot komt. Aangezien de Kamer daar ook om heeft gevraagd, is het dan niet gewoon zaak dat de minister zo snel mogelijk met de pilot begint?

Voorts merken de leden op dat wél de extra kosten worden berekend die gebonden zijn aan gratis bezoek (wegens het verhoogde aantal bezoekers), maar niet de extra inkomsten uit bijvoorbeeld horeca, winkel en garderobe. Op blz. 30 geeft de minister toe dat hier over (en over de extra inkomsten uit tentoonstellingen) nog niet veel bekend is. De leden van deze fractie wijzen erop dat dit slechts in de praktijk bekeken kan worden en merken op dat zij om die reden een pilot hadden voorgesteld.

De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom de minister, ondanks twee aangenomen amendementen over gratis musea, nog steeds niet het voornemen om een pilotproject in gang te zetten. Hiermee kan in de praktijk bezien worden hoe gratis toegang tot rijksmusea uitwerkt. Is de minister het met deze leden eens dat de politieke keuze met betrekking tot het invoeren van een pilotproject reeds door de Kamer is genomen door het aannemen van het amendement van het lid Nijs c.s. en het lid Leerdam c.s. bij de behandeling van de OCW-begroting 2007? Waar is dan nu het wachten nog op, vragen de leden van deze fractie. Waarom is het wél mogelijk de belofte te doen in 2007 een pilot te houden met betrekking tot de cultuurkaart, maar wordt de beslissing om een pilot te houden voor gratis museumtoegang nu overgelaten aan de opvolger van de minister? Kan de minister de Kamer toezeggen dat de pilot zal worden uitgevoerd en zal lopen van 1 april 2007 tot 31 maart 2008, waarbij ten minste drie rijksgesubsidieerde musea een dag in de week – bijvoorbeeld woensdag gratis toegang tot hun vaste collectie mogelijk maken? Komt de minister hiermee tegemoet aan de wens van de Kamer om de amendementen uit te voeren? De leden vernemen graag een reactie van de minister op dit punt. In het onderzoek «Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea; aanvullend onderzoek»1 is onderzocht wat de meerwaarde is van experimenten met gratis toegang in een aantal rijksmusea en aan welke voorwaarden dergelijke experimenten moeten voldoen. In het onderzoek wordt aangegeven dat men de uitspraken over de effecten van verschillende vormen van gratis toegang moet baseren op buitenlandse ervaringen en oudere Nederlandse onderzoeken. Welke conclusies zou de minister aan een dergelijk onderzoek willen verbinden? Is gratis toegang tot rijksmusea in Nederland volgens de minister te vergelijken met de situatie in landen als Denemarken en Groot-Brittannië? Wat is volgens de minister de meerwaarde van dit onderzoek, zo willen de leden van deze fractie weten.

Cultuureducatie als kerntaak

De leden van de CDA-fractie merken op dat het belang van cultuureducatie niet kan worden onderschat: jong geleerd, oud gedaan. Dat de minister dit in haar brief centraal stelt, spreekt deze leden dan ook zeer aan. Ook al is het de kerntaak van culturele instellingen, het vergt wel een nationale ambitie. Zou het niet zo moeten zijn, zoals de minister zelf heeft gezegd bij de start van Kunstfactor, dat idealiter ieder kind in één kunstdiscipline wordt geschoold, zo vragen deze leden. Als cultuureducatie een voorwaarde is voor rijkssubsidie, vragen de leden hoe de minister in praktijk extra ambities denkt te belonen? Zijn er al concrete plannen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het standpunt dat cultuureducatie erg belangrijk is. Zij zien dan ook graag dat in het gevraagde advies aan de Raad van Cultuur op dit punt het totale kostenplaatje wordt betrokken, zowel voor de regering als voor de scholen.

Cultuurkaart

De leden van de CDA-fractie hechten er, net als de minister, zeer aan jongeren (meer) te betrekken bij cultuur. Daartoe liggen plannen klaar de Cultuurkaart te introduceren. Is er al iets te zeggen over de te verwachten effecten, zo vragen de leden. Ook willen zij nadere informatie over het bereik onder met name allochtone jongeren? Wordt de Cultuurkaart op termijn geëvalueerd? Het plan van de minister om te onderzoeken of de bovengenoemde Cultuurkaart kan worden verbonden met amateurkunstbeoefening, juichen deze leden toe. Hoe staat het met dit onderzoek? Verdient het geen aanbeveling enkele praktische, kleinschalige experimenten te starten, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie willen een duidelijkere uitleg over het onderscheid tussen een cultuurkaart en een cultuurvoucher? Wat is het doel en de meerwaarde van een cultuurkaart, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de introductie van de cultuurkaart voor het schooljaar 2008–2009 positief te noemen.

Tot slot

De leden van de CDA-fractie merken op dat de muziekschool op de achtergrond dreigt te raken. Dit «instituut» kan (nog steeds) een belangrijke bijdrage leveren aan cultuureducatie, bijvoorbeeld door intensieve samenwerking met de brede school. Of wellicht door docenten van de muziekschool op school lessen te laten verzorgen en daarmee de samenwerking tussen muziekschool en onderwijs te stimuleren. Is de minister bereid daartoe (nieuwe) initiatieven te nemen, zo willen de leden weten.

De leden van de SP-fractie merken op dat aan creativiteit op tal van maatschappelijke terreinen een niet aflatende behoefte is. De externe effecten van (amateur) kunst- en cultuurbeleid bieden kansen voor bijvoorbeeld integratie, ruimtelijke ordening en de leefbaarheid in wijken. Dat pleit voor een interdepartementale aanpak. De minister is benieuwd naar de opvattingen van het veld over de bijdrage die geleverd kan worden aan het mede helpen oplossen van maatschappelijke vraagstukken. De leden pleiten in deze voor een meer ambitieuze en initiërende rol van het kabinet. Zij vernemen graag een reactie van de minister of zij mogelijkheden ziet die rol vorm te geven en dit bij het vooronderzoek te betrekken.

In de schriftelijke inbreng van deze leden naar aanleiding van de brief van de minister d.d. 19 december 2006 inzake reactie op het advies van de Raad voor Cultuur over filmbehoud1, hebben de leden voorgesteld om de drempels voor toegankelijkheid en gebruik van de gedigitaliseerde audiovisuele collecties (databank) zo veel mogelijk te slechten en de toegang en het gebruik voor het onderwijs gratis te maken. Vanwege het culturele belang van het digitale archief zijn de leden van mening dat dit betrokken dient te worden bij het onderzoek naar benutting van digitale mogelijkheden om de brede basis voor cultuur te realiseren.

Vervolgens wijzen de leden op de opmerking van de minister dat het niet de taak is van de rijksoverheid om structurele taken van lokale overheden op het gebied van financiering van muziekscholen en centra voor de kunsten over te nemen. Geconstateerd moet worden dat de tarieven van genoemde instellingen voor veel ouders een te hoge drempel vormen om hun kinderen daar aan deel te laten nemen. Hoopvolle ontwikkelingen, ontplooiingskansen en wellicht talenten gaan zodoende verloren. De leden zouden in het kader van het brede actieprogramma graag onderzocht zien welke tarieven er door muziekscholen en centra voor de kunsten gehanteerd worden en wat de effecten daarvan zijn op de (on)mogelijkheden tot verdere kunstzinnige en culturele vorming. Is de minister bereid om dit te betrekken bij het voorwerk voor het actieprogramma?

De leden hebben reeds gemeld dat het betrekken van het onderwijs bij actieve kunstbeoefening van groot belang is. Amateurkunst is echter niet leeftijdsgebonden en vormt voor een groter wordende groep senioren een belangrijke en nuttige tijdsbesteding. Het kan vanuit de intrinsieke waarde een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van sociale contacten en is in die zin een probaat middel tegen vereenzaming. De leden stellen voor om ook deze doelgroep te betrekken bij het brede actieprogramma en vragen de minister om hieraan aandacht te schenken bij het voorwerk.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Inleiding

Naar aanleiding van de brief Brede Basis voor Cultuur d.d. 21 december 2006, van mijn voorgangster minister Van der Hoeven, heeft u aangegeven schriftelijk overleg te willen voeren. In Brede Basis voor Cultuur heeft de op dat moment demissionaire minister een eerste antwoord willen geven op de motie Vroonhoven-Kok die op 31 oktober 2006 door uw Kamer is aangenomen en die oproept tot een nationaal actieprogramma amateurkunst. Gezien de demissionaire status waren veel van de antwoorden voorlopig en is er op een aantal punten nader onderzoek aangekondigd.

Op 6 september 2007 spreek ik met uw Kamer over mijn nota Kunst van Leven waarin ik de hoofdlijnen van het cultuurbeleid voor deze kabinetsperiode heb uiteengezet. In Kunst van Leven heb ik, in de vorm van een tienpuntenplan, specifieke acties aangekondigd op het terrein van cultuurparticipatie. Ik heb daarbij de prioriteiten van uw Kamer (amateurkunst en jeugd) overgenomen. Omdat ik op 6 september 2007 uitgebreid met uw Kamer van gedachten wissel, ga ik bij de beantwoording van uw vragen binnen het kader van dit schriftelijk overleg met name in op de hoofdpunten. Ik zal daarbij op een aantal onderdelen verwijzen naar de keuzes die ik in Kunst van Leven heb gemaakt.

Voordat ik tot de beantwoording van uw vragen overga wil ik allereerst vaststellen dat Kamer en Kabinet, wat betreft het belang dat aan cultuurparticipatie wordt gehecht, of het nu gaat om cultuureducatie of amateurkunst, op één lijn zitten. Het zelf beoefenen en ervaren van cultuur – en daarmee op jonge leeftijd beginnen – is de basis van het culturele leven. Overigens hebben ook diverse gesprekken plaatsgevonden met de amateurkunstsector zelf en levert de sector waardevolle beleidsadviezen en ideeën.

Algemeen

In Brede Basis voor Cultuur is aangegeven dat die brief niet gezien moest worden als het actieprogramma amateurkunst waar de Kamer om had verzocht. Ook in het tienpuntenplan cultuurparticipatie uit Kunst van Leven komt u de term actieprogramma amateurkunst niet letterlijk tegen. Wel heb ik aangekondigd voor amateurkunst (en volkscultuur) meer middelen te zullen uittrekken en dat ik deze zal onderbrengen bij het in te stellen programmafonds cultuurparticipatie. Dit programmafonds zal, onder andere, een belangrijke rol krijgen bij de daadwerkelijke ondersteuning van bijvoorbeeld talentvolle amateurs en vrijwilligers. In de komende maanden zal hard gewerkt worden aan de inrichting van het programmafonds. Samen met de VNG, het IPO, maar ook met het culturele veld, waaronder in ieder geval sectorinstituut Kunstfactor, zal ik, als onderdeel daarvan, komen tot een meer specifieke invulling van een deelprogramma ter versterking van de amateurkunst. Verschillende door uw kamer genoemde aspecten, zoals de expliciete aandacht voor ouderen (CDA) en de internationale component (PvdA), de bindende werking van cultuur (CDA en PvdA) zullen daarbij worden meegenomen.

De fracties van PvdA en CDA vragen ook aandacht voor het interdepartementale aspect van amateurkunst en de bijdrage die creativiteit aan bijvoorbeeld de wijkenproblematiek kan leveren. Ik ben het hiermee volmondig eens. De minister van WWI heeft daarom de krachtwijken uitdrukkelijk uitgenodigd om in hun wijkactieplannen ook het thema cultuur op te nemen. Ook de hieronder beschreven impuls brede school is in eerste aanleg gericht op de grote steden.

Brede school

Samen met de staatssecretarissen van Onderwijs en van VWS ga ik gemeenten faciliteren bij de versterking van de samenwerking tussen brede school, cultuur en sport. Met onze brief van 7 augustus 2007 bent u nader over deze impuls geïnformeerd. Doel hiervan is om kinderen en jongeren een rijke leeromgeving te bieden waarin zij de kans krijgen hun talenten optimaal te ontplooien, sociale vaardigheden op te doen en plezier te hebben.

De impuls voor gemeenten is bestemd voor de inzet van professionals die een brug vormen tussen meerdere sectoren (combinatiefuncties). Denk hierbij bijvoorbeeld aan de docent op de muziekschool die ook een naschools aanbod in de brede school verzorgt.

Het leggen van verbindingen tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie enerzijds en amateurkunstbeoefening anderzijds, zoals de CDA-fractie suggereert, wordt bij dit alles meegenomen.

VVD, SP en PvdA vragen naar de bijdrage die combinatiefuncties kunnen leveren aan het terugdringen van het lerarentekort. Combinatiefuncties zijn in eerste instantie gericht op het kind, maar vergroten ook de mogelijkheid om betere dagarrangementen voor werkende ouders te realiseren. Daarmee kan de arbeidsparticipatie van ouders verder worden verhoogd. Daarnaast kan door het creëren van combinatiefuncties het werken in de brede school aantrekkelijker worden gemaakt voor werknemers waarvoor nu veelal slechts kleine, versnipperde contracten beschikbaar zijn. Combinatiefuncties tussen het onderwijs en de cultuursector zouden daarmee dus in beperkte mate kunnen bijdragen aan een vermindering van het dreigende lerarentekort. Over het lerarentekort en de wijze waarop dit zou moeten worden aangepakt is aan de tijdelijke Commissie Leraren onder leiding van dr. Alexander Rinnooy-Kan gevraagd advies uit te brengen. Dit advies zal medio september 2007 door de Commissie worden uitgebracht.

Het onderzoek naar de eventuele knelpunten in de huidige samenwerking tussen culturele instellingen en brede scholen is in de loop van de maand oktober gereed.

Gratis musea

Over «gratis musea» zijn door zowel CDA, PvdA, VVD als SP diverse vragen gesteld. In Kunst van Leven heb ik aangegeven hoe ik de wens van de Kamer om musea gratis toegankelijk te maken wil invullen. De rijksgesubsidieerde musea worden gratis toegankelijk voor kinderen tot en met twaalf jaar en ik streef ernaar dat ook alle andere, ca. 440, registreerde musea, gratis toegankelijk worden voor deze leeftijdsgroep. Voor mijn overwegingen wil ik u kortheidshalve verwijzen naar mijn nota Kunst van leven.

De komende maanden zal ik met de Nederlandse Museum Vereniging, de Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea, de VNG en het IPO overleggen hoe dit voornemen gerealiseerd gaat worden. Het jaar 2008 zal een voorbereidingsjaar worden. Er zal een 0-meting worden uitgevoerd zodat de effecten van de maatregel kunnen worden geanalyseerd. Tevens zal een goede compensatieregeling worden ontworpen zodat zoveel mogelijk musea, naast de rijksgesubsidieerde musea, mee gaan doen. Het is de bedoeling dat per 1 januari 2009 de musea gratis toegankelijk worden voor kinderen tot en met 12 jaar.

Cultuurkaart

De CDA- en PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de cultuurkaart. Invoering van de cultuurkaart, als eigentijdse, digitale opvolger van de huidige, papieren ckv-bonnen, is voorzien met ingang van het schooljaar 2008–2009. Met de cultuurkaart wordt een efficiënter systeem ingevoerd dat meer mogelijkheden biedt om leerlingen over cultureel aanbod te informeren en dat actuelere managementgegevens oplevert. Evenals de ckv-bonnen, biedt de cultuurkaart leerlingen in het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om individueel en klassikaal culturele activiteiten te ondernemen. In de afgelopen maanden is de cultuurkaart in drie steden succesvol getest. De (resultaten van de) invoering van de cultuurkaart wordt de komende jaren nauwgezet gevolgd. Gegevens over de besteding van de huidige ckv-bonnen worden niet op leerlingniveau, maar op schoolniveau verzameld. Uitspraken over besteding naar etniciteit kunnen daarom niet worden gedaan. Overigens blijkt uit deze gegevens dat de besteding het hoogst is in het praktijkonderwijs, het vmbo en het speciaal onderwijs.

Kerntaak cultuureducatie

VVD en CDA vragen in welke mate ik voorwaarden zal stellen aan culturele instellingen bij het vormgeven van cultuureducatie als kerntaak. Voor wat betreft de basisinfrastructuur verwacht ik van instellingen dat zij in hun plannen expliciet aandacht besteden aan hun voornemens op het gebied van cultuureducatie. Aan de Raad voor Cultuur zal ik vragen om dit mee te wegen bij zijn advisering.

Tot slot

Onderzoek naar de positie van de vrijwilliger in de amateurkunst is nog niet gereed. Ik ben over de opzet van dit onderzoek nog in overleg met sectorinstituut Kunstfactor.

De zorg van het CDA en de SP met betrekking tot de muziekschool deel ik. Maar ik zou dit graag iets breder willen zien. In Kunst van Leven neem ik dan ook het advies over van de Raad voor Cultuur over om samen met de VNG en het IPO te onderzoeken welke veranderingen gewenst zijn in de buitenschoolse kunsteducatie. Branchevereniging De Kunstconnectie heeft mij per brief laten weten graag aan een dergelijk onderzoek mee te werken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Verdonk (VVD), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GL).

XNoot
1

Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 68.

XNoot
1

Manifest «Kunst – goed om te doen», d.d. oktober 2006, www.platformamateurkunst.nl

XNoot
1

Amendement van het lid Leerdam c.s., Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 46.

XNoot
2

Amendement van het lid Nijs c.s., Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 54.

XNoot
1

Bijlage bij Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 89.

XNoot
1

Kamerstuk 25 434, nr. 30.

Naar boven