30 800 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007

nr. 162
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2007

Inleiding

Het kabinet heeft van de adviezen voor een canon van Nederland kennis genomen. De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke keuzes laten we aan de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon; we hebben niet voor niets dit gezelschap deskundigen, onder leiding van professor Frits van Oostrom, met deze taak belast.

De commissie heeft met deel C van haar adviezen de totstandkoming van een canon afgerond1. In oktober 2006 zijn deel A (verantwoording en aanbevelingen) en deel B (de eigenlijke canon, bestaande uit 50 zogenaamde «vensters») verschenen. Het vorige kabinet heeft toen een voorlopige reactie gegeven en besloten tot een responsperiode van zes maanden. Het huidige kabinet heeft tot zijn genoegen gezien dat velen binnen en buiten onderwijs en cultuur aan het gesprek over deze canon hebben deelgenomen. De commissie komt dan ook waardering toe voor de wijze waarop zij te werk is gegaan. Zij heeft met haar «venster»-model en de voorgestelde inhoud velen weten te inspireren tot een bijdrage aan het debat én tot een begin van de introductie van de canon in de klas.

In deze brief schetst het kabinet wat naar zijn inzicht nu zou moeten gebeuren. Dat betreft het onderwijs (paragraaf 1), de cultuur (paragraaf 2) en de inburgering (paragraaf 3). Tot slot worden de vervolgstappen beschreven (paragraaf 4). De samenvatting van het advies is aan deze brief toegevoegd1.

1. De canon en het onderwijs

De canon van Nederland en het motto van dit kabinet: Samen leven, samen werken passen bij elkaar. Gedeelde kennis over belangrijke gebeurtenissen en personen uit de Nederlandse geschiedenis bevordert het samen leven. De canon maakt de kennismaking met deze geschiedenis eenvoudiger, zowel voor burgers die al lang in Nederland wonen, als voor nieuwe inwoners.

De canon biedt ook aanknopingspunten om democratische gezindheid en actief burgerschap te bevorderen. Veel van de vensters geven uitzicht op de basiswaarden van onze democratie. En deze kennismaking met geschiedenis en democratie begint op school.

1.1 De canon in de kerndoelen

Het Coalitieakkoord stelt: «De kwaliteit van ons onderwijs moet worden gegarandeerd. Wat leerlingen en studenten moeten kennen en kunnen aan het einde van hun leerloopbaan, wordt duidelijk vastgelegd, evenals de maatschappelijke doelen van het onderwijs. Scholen krijgen meer ruimte voor de invulling daarvan. Ze leggen over resultaten verantwoording af aan ouders, studenten en minister».

Daarom willen wij het advies van de commissie volgen om de canon op te nemen in de kerndoelen van het primair (bovenbouw) en voortgezet onderwijs (onderbouw). De canon is immers primair bedoeld voor leerlingen van acht tot veertien jaar. Op die manier worden de tien perioden van de Commissie De Rooy (die al in de kerndoelen zijn opgenomen) en de vijftig vensters van de canon geïntegreerd. Dat betekent dat in de totaal zes jaar van de bovenbouw primair onderwijs en de onderbouw voortgezet onderwijs álle kinderen zich kennis moeten verwerven van de vijftig vensters. Scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de manier waaróp zij dat doen.

Wanneer precies de canon aan de kerndoelen wordt toegevoegd, willen we in overleg met het onderwijsveld besluiten. In theorie zou dat vanaf schooljaar 2008–2009 kunnen omdat de commissie constateert dat de meeste leerinhouden van de canon ook nu al in de schoolboeken voorkomen. Bovendien is bij het ingaan van dat schooljaar al veel nieuw lesmateriaal beschikbaar dat direct aansluit op de canon, en staan veel culturele instellingen klaar om leraren daarbij te ondersteunen (zie ook de paragraaf 2.4 over Cultuur en School).

De aanbeveling om de canon na vijf jaar te herijken, nemen we in principe over. Samen met scholen bekijken we hoe canon en kerndoelen zoveel mogelijk in elkaars verlengde periodiek te herijken.

1.2 Geen prioriteit voor een internationale canon

De aanbeveling om een internationale canon te laten ontwikkelen naar het voorbeeld van de canon van Nederland, is wenselijk, maar op dit moment minder urgent. In de eerste plaats omdat de commissie – terecht – stelt dat veel van de vensters al uitzicht geven op gebeurtenissen in de wereld buiten Nederland. In de tweede plaats zou verbreding naar het internationale vooral aan de orde zijn in het voortgezet onderwijs. Maar noch voor het vmbo, noch voor het vwo/havo heeft dat op dit moment voldoende toegevoegde waarde, zoals we hieronder uiteenzetten.

Voor het vwo/havo voegt een internationale canon weinig toe aan het bestaande, ook in internationaal opzicht vrij uitvoerige examenprogramma voor geschiedenis. Verreweg de meeste leerlingen volgen het vak geschiedenis als examenvak omdat dat verplicht deel uitmaakt van het zgn. profiel dat ze hebben gekozen. De leerlingen die geen eindexamen doen in geschiedenis (vooral leerlingen met een natuurprofiel) hebben het vak drie jaar lang in de onderbouw gehad. In deze periode is het geschiedenisonderwijs al gericht op de eisen van het examenprogramma, inclusief internationale aspecten. Elementen van een internationale canon komen daarnaast aan de orde bij moderne vreemde talen, de kunstvakken en aardrijkskunde.

Voor het vmbo ligt het anders. Vooral in de vbo-leerwegen krijgen veel leerlingen twee jaar geschiedenis, vaak in thematische vorm, in een breder leergebied «mens en maatschappij». Het zijn niet altijd geschiedenisleraren die dit vak verzorgen. Het aanvangsniveau van het vak is een laag tot middelbaar basisschoolniveau. Wat niveau en beschikbare tijd betreft, kunnen deze vmbo-leerlingen de kerndoelen halen (kennis van de tien perioden van De Rooy en de vijftig vensters van de canon), maar meer niet. Zij kunnen niet ook nog een (naar zijn aard) uitgebreide internationale canon leren.

1.3 De centrale rol van leraren

De commissie heeft een warm pleidooi gehouden voor de centrale rol van leraren, dat veel bijval heeft gekregen. Ze pleit voor een herwaardering van vakinhoudelijke kennis en een bijbehorende aanpassing van het curriculum van lerarenopleidingen. Dit wordt onderstreept door het appèl van de commissie voor een gedegen en goed inpasbaar nascholingsonderwijs. Als leraren goed worden toegerust, zullen zij de canon eerder als inspiratiebron voor hun lessen ervaren dan als extra werk.

We delen de mening dat nieuwe leraren in hun opleiding goede vakkennis over onder meer de canon moeten verwerven. Zij moeten bij elk venster inspirerende lessen kunnen geven. De groepsleraren van het primair onderwijs net zo goed als de vakleraren van het voortgezet onderwijs. Door de canon in de kerndoelen van deze twee onderwijssectoren op te nemen, wordt deze direct gekoppeld aan de bekwaamheidseisen van leraren. De eis «vakinhoudelijke en didactische competentie» stelt namelijk dat de leraar de leerinhoud van de vak- en vormingsgebieden beheerst zoals beschreven in de kerndoelen.

De commissie stelt terecht dat de huidige leraren het allerbelangrijkst zijn voor een geslaagde invoering van de canon in het onderwijs. Zij hebben de commissie gevraagd zich sterk te maken voor nascholing over de canon. Er blijkt behoefte te zijn aan een combinatie van vakinhoudelijke en vakdidactische scholing, verzorgd vanuit het hoger onderwijs en gestimuleerd door schooldirecties. De commissie legt daarvoor de regie bij OCW.

Wij nemen dit pleidooi zeer serieus. Ons idee is dat organisaties als het Instituut voor Geschiedenisdidactiek en deVereniging van docenten Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland met financiële steun van OCW en samen met de lerarenopleidingen zelf een «canoncursus» ontwikkelen. Dat zou het best in samenspraak met de «canonstichting» (zie de paragraaf 1.4.) kunnen gebeuren om een goede aansluiting bij de canon te garanderen. De canon is immers meer dan het schoolvak geschiedenis. We vragen deze organisaties en instellingen daarbij een zo groot mogelijke groep leraren te bereiken en zullen met hen overleggen om dit te bevorderen.

Deze actie past bij het convenant dat OCW in 2006 met werkgevers- en werknemersorganisaties heeft gesloten over professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in primair en voortgezet onderwijs. Voor de uitvoering van dit convenant is jaarlijks 100 miljoen euro beschikbaar. Deelname aan de «canoncursus» kan uit dit budget betaald worden.

1.4 De invoering van de canon

Voor een succesvolle introductie van de canon in het onderwijs is het niet genoeg om de canon op te nemen in de kerndoelen. De commissie geeft in haar adviezen aanbevelingen aan verschillende partijen die bij de invoering zijn betrokken. Daarnaast heeft de commissie een stichting zonder winstoogmerk opgericht voor de regie over en het beheer van het canonontwerp met toebehoren. Voor de duidelijkheid: het betreft een kleine organisatie die o.a. de auteursrechten regelt rond de canon en de website interactief onderhoudt. Immers, het ligt niet in de rede de commissie te vragen deze verantwoordelijkheden en de auteursrechten aan het ministerie van OCW over te dragen. Op haar verzoek willen we de «canonstichting» een subsidie van 200 000,- euro per jaar gedurende de komende vijf schooljaar verlenen. Deze subsidie is vooral bedoeld om het voortbestaan en samen met leraren uitbouwen van de website te garanderen. De commissie heeft deze website in oktober 2006 opgezet: entoen.nu. Deze site heeft al heel wat bekendheid verworven en wordt ook kwalitatief goed beoordeeld. Er is gekozen voor een wiki-achtige aanpak om leraren en andere geïnteresseerden uit te nodigen niet alleen van de site te «halen», maar ook te «brengen». Leraren kunnen hun zelf ontwikkelde lessen bij de vensters beschikbaar stellen; andere betrokkenen kunnen de site verrijken door bijvoorbeeld illustratiemateriaal aan de vensters toe te voegen.

Wij willen voor leraren en leerlingen deze site laten voortbestaan. Het voorgenomen samenwerkingsverband van de «canonstichting» met de stichtingen Kennisnet en Anno staat borg voor een goede aansluiting met respectievelijk de doelgroep en de inhoud. Andere aanbevelingen als een wandkaart, een schatkist en dergelijke laten we over aan de «canonstichting». Als daar vraag naar is, kan zij dit type leermiddelen tegen kostprijs aan scholen beschikbaar stellen.

Het is mooi om te zien dat de manier waarop de commissie de afgelopen jaren bezig is geweest, anderen heeft geïnspireerd om materiaal bij de vensters te maken. De commissie meldt onder meer dat Klokhuis, jeugdprogramma van de publieke omroep, bij elk van de vensters een filmpje gaat maken. Het project Het Verleden van Nederland, een campagne om Nederland de eigen geschiedenis beter te laten kennen, maakt met financiële steun van het kabinet speciaal lesmateriaal dat aansluit bij de canon. De website entoen.nu kan fungeren als verzamelplek zodat leraren en leerlingen deze en andere materialen gemakkelijk kunnen vinden.

2. De canon en de cultuur

2.1 Cultuur brengt de canon tot leven

De commissie kent culturele instellingen een belangrijke rol toe bij het tot leven brengen van de canon in onderwijs en samenleving. Leerlingen zijn gebaat bij levendige lessen met concrete voorbeelden uit de (cultuur)geschiedenis. Vensters als Rembrandt, Van Gogh en De Stijl worden zichtbaar in musea. Met een uitstapje naar een archief komt de VOC tot leven. In de bibliotheek is alles over Annie M.G. Schmidt en Multatuli’s Max Havelaar te vinden en na een bezoek aan het Cruquius-gemaal is helder hoe polders en bemaling werken. Een toneelstuk over de crisisjaren of een verhaal door een getuige over de Tweede Wereldoorlog kunnen meer impact geven aan het leren op school. In haar rapport doet de commissie dan ook verschillende aanbevelingen aan de culturele sector.

2.2 Weerklank in het erfgoed

We zijn, met de commissie, verheugd dat ook in de culturele wereld de canon positief is ontvangen. Vooral veel instellingen voor cultureel erfgoed ontwikkelen initiatieven om de canon tot leven te wekken. Voor sommige instellingen, als het Muiderslot en het Anne Frankhuis, spreekt dat vanzelf. Maar ook minder voor de hand liggende instellingen als het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Zeeuws Archief hebben de canon omarmd. Er worden aanvullende thematische of lokale canons ontwikkeld. Zo heeft het Letterkundig Museum een «Pantheon van de Nederlandstalige literatuur» (selectie van 100 Nederlandstalige schrijvers) ontwikkeld. Het neemt dit als uitgangspunt voor de nieuwe inrichting van het museum.

Tijdens een recente bijeenkomst van erfgoedinstellingen bleek dat sommige een aanbod op maat willen ontwikkelen voor het onderwijs, terwijl andere de eigen collectie in het licht van de canon willen plaatsen voor een breder publiek. Een consortium van tien erfgoedinstellingen (waaronder de Koninklijke Bibliotheek, het Rijksmuseum en het Nationaal Archief) hanteert de canon als richtsnoer bij het ontwikkelen van een plan voor grootschalige digitalisering van erfgoedcollecties. En in het digitaliseringsproject Beelden voor de Toekomst zoekt men eveneens aansluiting bij de canon.

2.3 Samenhang in de culturele wereld

De canoncommissie pleit voor een brede discussie over het canonontwerp in de cultuur- en erfgoedsector. Ook adviseert zij de archieven, de Museumvereniging, Erfgoed Nederland, de Vereniging van Openbare Bibliotheken en de Publieke Omroep om aan te haken bij het canonontwerp. Belangrijk voor de culturele sector zijn verder de aanbevelingen over het excursiewezen, de lokale canon en verhalen over de canonvensters in de klas.

We kunnen ons vinden in veel van deze aanbevelingen. Daarom ondersteunen we het plan van de commissie om met extra geld van OCW de website uit te bouwen. Excursiemogelijkheden naar historische plaatsen, relevante museale collecties en verhalenvertellers voor de klas worden aan de website verbonden zodat deze informatie voor iedereen beschikbaar is. Erfgoed Nederland, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren en Anno kunnen hiervoor inhoudelijke expertise verlenen (zie de paragraaf 1.4. voor de tekst over de website).

2.4 Dag van de Canon

De commissie pleit voor enige regie door OCW op samenwerking tussen overheden, onderwijs- en cultuurinstellingen om de nationale canon verder te verspreiden.

We nemen deze uitdaging aan. Het plan is om in het najaar van 2007 een Dag van de Canon te organiseren in alle provincies en de vier grote steden om onderwijs en cultuur bij elkaar te brengen bij de invoering van de canon. Docenten van po- en vo-scholen, docenten en studenten van po- en vo-lerarenopleidingen, medewerkers van culturele instellingen (bibliotheken, musea, archieven, erfgoedhuizen enz.) en vertegenwoordigers van gemeenten en provincies komen in conferenties bij elkaar om voor hun eigen regionale of lokale situatie plannen te ontwikkelen over de aanbevelingen van de commissie. Ze kunnen kennis en ervaring uitwisselen met een programma van «good practices», workshops, discussierondes e.d.

Aan de oproep van de commissie om regionale en lokale canons te ontwikkelen voor de scholen is al op veel plaatsen met enthousiasme gehoor gegeven. Ook dit kan tijdens de Dag van de Canon onderwerp van gesprek zijn. Erfgoed Nederland, het nieuwe sectorinstituut voor het erfgoed, kan samen met de Vereniging van Openbare Bibliotheken als landelijk coördinator optreden voor de ontwikkeling van lokale en regionale canons. De provinciale erfgoedhuizen en het netwerk van bibliotheken voeren dat dan uit. Daar heeft het kabinet geld voor uitgetrokken.

Als de eerste ronde conferenties in 2007 succesvol blijkt te zijn, bekijken we of de Dag van de Canon jaarlijks herhaald zou moeten worden, al dan niet verbonden aan de Week van de Geschiedenis, een initiatief van de stichting Anno.

2.5 Impuls voor «Cultuur en School

De canon geeft het project Cultuur en School een nieuwe impuls. Dit project heeft ten doel cultuureducatie in het onderwijs te versterken.

De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in het primair onderwijs door middel van de regeling «versterking cultuureducatie in het po». Dat is ook in het voortgezet onderwijs gebeurd door middel van o.a. de experimenten met de cultuurkaart als opvolger van de vouchers, en door kwaliteitsverankering in de cultuurprofielscholen. Cultuur en School heeft daarbij veel ervaring opgedaan met de verbetering van de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen en van de overheden onderling. Deze ervaring is nuttig bij de invoering van de canon en sluit aan bij de prioriteiten in het huidige regeerakkoord, waarin aan cultuureducatie onverkort een belangrijke plaats wordt toegekend.

2.6 Makkelijker en goedkoper op excursie

De commissie beveelt aan onderzoek te doen naar het excursiewezen in het primair en voortgezet onderwijs. We nemen deze aanbeveling over. Vervoer tussen school en de culturele instelling blijkt in de praktijk vaak een struikelblok. Daarom is er op dit moment overleg gaande met verschillende vervoersmaatschappijen om een pilot te starten om het vervoer van leerlingen te vereenvoudigen.

Excursies worden ook goedkoper omdat het kabinet de rijksmusea gratis toegankelijk maakt voor kinderen tot en met twaalf jaar. Bovendien willen we bevorderen dat alle andere geregistreerde musea (ongeveer 440) voor deze leeftijdscategorie ook gratis toegankelijk worden. Dat zou voor leerlingen in het primair onderwijs museumbezoek in het hele land aantrekkelijk maken.

2.7 Actieprogramma cultuurparticipatie

We hebben een breed actieprogramma cultuurparticipatie opgezet om jongeren onder de achttien jaar en het brede publiek tot meer culturele activiteit te stimuleren. De invoering van de canon hoort daarbij. De aanbeveling van de commissie om voor deze initiatieven rond de canon een nieuw en afzonderlijk «Willem van Oranjefonds» op te richten, lijkt ons niet voor de hand te liggen. Wij geven er de voorkeur aan om nieuwe initiatieven op het gebied van de canon en cultuurparticipatie te laten honoreren via het programmafonds cultuurparticipatie. Daarmee voorkomen we de oprichting van weer een nieuw loket en versnippering van financiële middelen.

2.8 Televisie als bondgenoot

De commissie constateert in haar slotadvies dat de canon veel weerklank heeft gevonden en tot initiatieven van anderen heeft geleid. Ze noemt de omroep een machtige bondgenoot voor het verspreiden van de canonkennis en de daarmee verbonden doelen. Vanuit zijn onafhankelijke positie heeft de publieke omroep al een aantal concrete initiatieven genomen. De commissie noemt het jeugdprogramma Klokhuis met een serie van vijftig uitzendingen en Teleac/Teleblik met een serie van vijftig clips specifiek voor het onderwijs. Bijzondere aandacht verdient het multimediale project «Het Verleden van Nederland», een initiatief van o.a. Geert Mak. Centraal in dit project staat een documentaire televisieserie, uit te zenden door de publieke omroep. In de paragraaf 1.4. van deze brief hebben we al vermeld dat het kabinet het lesmateriaal financiert binnen dit project en aansluitend bij de vensters van de canon. Themakanalen als GeschiedenisTV en Holland Doc vergroten de bruikbaarheid van documentaires en andere omroepproducties voor educatieve doeleinden.

2.9 De canon en het Nationaal Historisch Museum

Het kabinet wil dat er een Nationaal Historisch Museum komt waar mensen de Nederlandse geschiedenis kunnen zien en beleven. De canon zal een belangrijk uitgangspunt vormen voor de inrichting van dit museum. Het Nationaal Historisch Museum heeft als doel de historische kennis te versterken bij een breed publiek, en vooral bij scholieren en studenten. Het ligt voor de hand dat dit museum nauw samenwerkt met andere historische musea, archieven, bibliotheken en cultuurhistorische instellingen, maar ook met onderwijs- en wetenschapsinstellingen. In de nota Kunst van leven, hoofdlijnennotitie cultuurbeleid die recent aan uw Kamer is voorgelegd, wordt uitgebreider op de functie van dit museum ingegaan.

Inmiddels is de vestigingsplaats voor dit nieuwe rijksmuseum gekozen: het wordt Arnhem, waar een verbinding wordt gelegd met het Openluchtmuseum voor het bereiken van scholieren en gezinnen.

3. De canon en inburgering

De commissie heeft bij het verwerken van de respons uit de samenleving ook aandacht gegeven aan het thema «identiteit en binding». Was zij aanvankelijk bewust terughoudend om averechtse effecten te voorkomen, ze toont zich nu aangenaam getroffen door de reacties van nieuwe Nederlanders die prijs bleken te stellen op haar ontwerp. De commissie zegt daarom achteraf dat ze de bindende werking van de canon meer aandacht had mogen geven, niet als eerste doel maar wel als aantrekkelijke bijwerking.

Het kabinet is blij met deze opstelling. De canon geeft inderdaad een gemeenschappelijk referentiekader waarover men graag in gesprek gaat. Net als in het jeugdonderwijs, zijn er ook bij inburgeringscursussen leraren die de canon (boek en website) al op eigen initiatief in hun lessen gebruiken. Om het gesprek over binding aan de Nederlandse samenleving onder nieuwe Nederlanders, hun kinderen en de overige burgers blijvend te bevorderen, zouden we graag zien dat hen bij de uitreiking van het inburgeringsdiploma of bij naturalisatie een exemplaar van de canon wordt uitgereikt. Over de manier waarop dit in de praktijk het best kan worden uitgevoerd, zal de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, mw. drs. C.P. Vogelaar, met de betrokken partijen overleggen.

4. Tot slot, vervolgstappen

Met deze brief heeft het kabinet zich uitgesproken over de hoofdlijnen van de adviezen van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Daarmee is niet het laatste woord gezegd. Een aantal onderdelen van deze brief wordt verder uitgewerkt in meer specifieke beleidstrajecten.

De belangrijkste daarvan zijn:

1. Het verankeren van de canon in het onderwijs

Wij nemen de canon in de kerndoelen op om ervoor te zorgen dat leerlingen aan het eind van de onderbouw voortgezet onderwijs de canon echt kennen. Het tijdstip waarop deze verplichting via de kerndoelen het best kan ingaan, wordt in overleg met het onderwijsveld bepaald.

2. Het periodiek herijken van de canon

Wij nemen het advies voor een vijfjaarlijkse herijking over. In samenhang met het vorige punt zal worden bekeken of dat in één procedure met de herijking van alle kerndoelen kan gebeuren.

3. Het ontwikkelen van een cursus voor leraren

Wij willen nascholing van leraren over de canon stimuleren. Daartoe wordt met de relevante lerarenorganisaties en -opleidingen overlegd over het ontwikkelen van een «canoncursus» voor de huidige leraren.

4. Makkelijker op excursie

Scholieren moeten de kans krijgen de canon in culturele instellingen ook echt te kunnen ervaren. Excursies zijn daar een goed middel voor. Omdat vervoer tussen school en de culturele instelling vaak een probleem is gebleken, wordt met vervoersmaatschappijen gesproken over eenvoudiger oplossingen.

5. Dag van de canon

Onderwijs- en cultuurinstellingen en overheden moeten samenwerken om de canon in te voeren. Om deze samenwerking op gang te brengen, organiseert OCW een Dag van de canon in het najaar van 2007 in alle provincies en de vier grote gemeenten.

In december 2007 informeren wij u over de uitkomst van deze vijf acties.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

mede namens

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

en

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven