30 800 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2007

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2006

Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het jaar 2005 is door uw Kamer een motie aangenomen van de leden Boelhouwer en Knops (TK 30 300 VII, nr. 25). In deze motie wordt de regering verzocht om de Circulaire procedureregels benoeming burgemeesters zodanig te wijzigen dat in geval van herindelingsdiscussies alleen nog een waarnemer kan worden benoemd indien:

– een gemeente op grond van artikel 1 van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) voor opheffing in aanmerking komt;

– het college van B&W op grond van de Wet arhi is uitgenodigd tot het voeren van overleg over de wens tot wijziging van de gemeentelijke indeling.

De achtergrond van deze motie betrof de door het lid Boelhouwer gesuggereerde gang van zaken in de provincie Zuid-Holland bij de benoeming van waarnemend burgemeesters.

Op grond van de huidige Circulaire procedureregels benoeming burgemeesters kan de minister, naast de in de motie genoemde situaties, op voorstel van of na overleg met de commissaris van de Koningin, die daarover gedeputeerde staten raadpleegt, eveneens beslissen dat een vacature in een gemeente voorlopig niet wordt opengesteld indien:

– aannemelijk is dat binnen een jaar het college van burgemeester en wethouders tot overleg op grond van de Wet ahri over de wens tot wijziging van de gemeentelijke indeling zal worden uitgenodigd;

– aannemelijk is dat binnen twee jaar de raad van de betrokken gemeente, te samen met de raad c.q. raden van een of meer andere gemeente(n), met toepassing van artikel 5 van de Wet algemene regels herindeling een herindelingsontwerp zal vaststellen.

De in de circulaire opgenomen criteria bieden de minister van BZK de mogelijkheid om te anticiperen op de start van een van een Arhi-procedure. De ratio achter deze regeling is dat het niet gewenst is een burgemeester te benoemen die na een paar jaar alweer moet worden ontslagen. Dit is zowel vanuit personeel als financieel oogpunt bezwaarlijk.

Om tegemoet te komen aan de bezwaren die ten grondslag liggen aan genoemde motie ben ik voornemens om aan de Circulaire procedureregels benoeming burgemeesters toe te voegen dat de minister van BZK alleen kan besluiten tot voorlopige niet-openstelling vooruitlopend op de start van een Arhi-procedure als de betreffende gemeenteraad zich daar niet tegen verzet.

Gezien de ratio van de voorlopige niet-openstellingen wil ik wel vasthouden aan de mogelijkheid van de minister om hiertoe te besluiten indien als stap op weg naar een Arhi-procedure een bestuurskrachtonderzoek in gang is gezet. In zo’n geval is uitstel van de beslissing tot niet openstelling redelijk zonder dat daarvoor vereist is dat de raad zich niet verzet tegen die voorlopige niet-openstelling. Er is immers een reële kans op de start van een herindelingtraject.

Dit uitstel moet aan een duidelijke termijn worden gebonden. Naar mijn opvatting moet er binnen een jaar na de start van het bestuurskrachtonderzoek duidelijkheid zijn. Indien GS niet binnen deze termijn het voornemen heeft uitgesproken om tot herindeling te komen, zal de vacature worden opengesteld als de raad van de gemeente zich verzet tegen verlenging van de niet-openstelling.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven