nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2006
Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het jaar 2005 is door uw Kamer een
motie aangenomen van de leden Boelhouwer en Knops (TK 30 300 VII, nr. 25).
In deze motie wordt de regering verzocht om de Circulaire procedureregels
benoeming burgemeesters zodanig te wijzigen dat in geval van herindelingsdiscussies
alleen nog een waarnemer kan worden benoemd indien:
– een gemeente op grond van artikel 1 van de Wet algemene regels
herindeling (Wet arhi) voor opheffing in aanmerking komt;
– het college van B&W op grond van de Wet arhi is uitgenodigd
tot het voeren van overleg over de wens tot wijziging van de gemeentelijke
indeling.
De achtergrond van deze motie betrof de door het lid Boelhouwer gesuggereerde
gang van zaken in de provincie Zuid-Holland bij de benoeming van waarnemend
burgemeesters.
Op grond van de huidige Circulaire procedureregels benoeming burgemeesters
kan de minister, naast de in de motie genoemde situaties, op voorstel van
of na overleg met de commissaris van de Koningin, die daarover gedeputeerde
staten raadpleegt, eveneens beslissen dat een vacature in een gemeente voorlopig
niet wordt opengesteld indien:
– aannemelijk is dat binnen een jaar het college van burgemeester
en wethouders tot overleg op grond van de Wet ahri over de wens tot wijziging
van de gemeentelijke indeling zal worden uitgenodigd;
– aannemelijk is dat binnen twee jaar de raad van de betrokken gemeente,
te samen met de raad c.q. raden van een of meer andere gemeente(n), met toepassing
van artikel 5 van de Wet algemene regels herindeling een herindelingsontwerp
zal vaststellen.
De in de circulaire opgenomen criteria bieden de minister van BZK de mogelijkheid
om te anticiperen op de start van een van een Arhi-procedure.
De ratio achter deze regeling is dat het niet gewenst is een burgemeester
te benoemen die na een paar jaar alweer moet worden ontslagen. Dit is zowel
vanuit personeel als financieel oogpunt bezwaarlijk.
Om tegemoet te komen aan de bezwaren die ten grondslag liggen aan genoemde
motie ben ik voornemens om aan de Circulaire procedureregels benoeming burgemeesters
toe te voegen dat de minister van BZK alleen kan besluiten tot voorlopige
niet-openstelling vooruitlopend op de start van een Arhi-procedure als de
betreffende gemeenteraad zich daar niet tegen verzet.
Gezien de ratio van de voorlopige niet-openstellingen wil ik wel vasthouden
aan de mogelijkheid van de minister om hiertoe te besluiten indien als stap
op weg naar een Arhi-procedure een bestuurskrachtonderzoek in gang is gezet.
In zo’n geval is uitstel van de beslissing tot niet openstelling redelijk
zonder dat daarvoor vereist is dat de raad zich niet verzet tegen die voorlopige
niet-openstelling. Er is immers een reële kans op de start van een herindelingtraject.
Dit uitstel moet aan een duidelijke termijn worden gebonden. Naar mijn
opvatting moet er binnen een jaar na de start van het bestuurskrachtonderzoek
duidelijkheid zijn. Indien GS niet binnen deze termijn het voornemen heeft
uitgesproken om tot herindeling te komen, zal de vacature worden opengesteld
als de raad van de gemeente zich verzet tegen verlenging van de niet-openstelling.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes