30 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2007

nr. 111
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2007

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 31 mei 2007 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief d.d. 13 oktober 2006 inzake de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie advocatuur (commissie-Van Wijmen) (30 800-VI, nr. 13);

– de brief d.d. 21 februari 2007 inzake resultaten van het onderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) naar de praktijk van derdengelden van notarissen, gerechtsdeurwaarders en advocaten (30 800-VI, nr. 73).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) kan zich in het algemeen vinden in de reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Van Wijmen. Bij enkele onderdelen plaatst zij een kanttekening, zoals bij de procesvertegenwoordiging. Terecht vindt het kabinet dat de verplichte procesvertegenwoordiging niet moet worden afgeschaft, maar verruiming van de mogelijkheden van procesvertegenwoordiging zou wat de fractie van het CDA betreft bespreekbaar moeten zijn. Die verruiming kan namelijk de rechtstoegang verbeteren. Zij mag er echter niet toe leiden dat mensen met een rechtsbijstandverzekering genoegen moeten nemen met een jurist en geen advocaat toegewezen kunnen krijgen.

In dit verband is ook het rapport van de commissie-Deetman van belang. Die commissie adviseert om de grens voor kantonzaken op te trekken naar € 25 000. Zal dat gevolgen hebben voor de procesvertegenwoordiging bij kantonzaken? Daar is die nu namelijk niet verplicht.

Mevrouw Van Vroonhoven wijst er voorts op dat niet duidelijk is in hoeverre advocaten hun privileges kunnen laten gelden. Weliswaar bepaalt uiteindelijk de rechter of een advocaat van bijvoorbeeld het verschoningsrecht gebruik kan maken, maar het is niet bekend hoe het oordeel in de praktijk tot stand komt. Kan de rechter kennisnemen van de inhoud van de informatie als hij moet bepalen of de advocaat ten aanzien van die informatie het verschoningsrecht kan laten gelden? Of kan alleen de deken inhoudelijk toetsen? Misschien is het inschakelen van een aparte rechter voor het toekennen van het verschoningsrecht aan een advocaat een oplossing. Deze werkwijze geldt ook bij het bestuursrecht.

Mevrouw Van Vroonhoven vindt dat het imago van de advocatuur nogal te lijden heeft onder de media-aandacht voor sommige praktijken. Vooral de strafrechtadvocaten bepalen het imago van de advocatuur. Daarom zouden zij zich goed rekenschap moeten geven van hun handelen. Het gedrag van advocaten die informatie lekken of zich contant grote sommen geld laten geven, is laakbaar. Op dit punt is er een verantwoordelijkheid voor de Orde van advocaten. Is die voldoende geëquipeerd om maatregelen te nemen tegen kwaadwillende advocaten? Op grond van de Wet MOT (melding ongebruikelijke transacties) moeten ongebruikelijke transacties worden gemeld. Doen advocaten dat ook? Een regelgevende raad is niet de oplossing. Terecht maakt de minister daar bezwaar tegen. Beter is het instellen van een adviesraad. Die lijkt ook voor de Orde acceptabel.

Mevrouw Van Vroonhoven merkt voorts op dat het kiezen voor het systeem van no cure no pay het karakter van de advocatuur aantast. Volgens het Nederlandse recht kiest de cliënt zijn advocaat en niet de advocaat zijn cliënt. Dat laatste zou het geval zijn bij no cure no pay. Daarom verdient dat niet de voorkeur. Bovendien is het gevaar van dit systeem dat de advocaat alleen de lucratieve zaken kiest. Weliswaar zal het in eerste instantie om een experiment gaan, maar een experiment heeft het risico dat daarmee de deur op een kier wordt gezet voor een andere manier van rechtsbedeling.

Het huidige systeem kent ook problemen. Kleine ondernemers kunnen bijvoorbeeld geen advocaat betalen en ook niet gebruik maken van de gesubsidieerde bijstand. Ook bij letselschade is toegang tot het recht lastig. De tussenoplossing is no win no fee. Ook bij dit systeem geldt echter dat de advocaat alleen de lucratieve zaken hoeft te nemen. Mocht het kabinet een experiment doen met no win no fee dan moet er vooral op worden gelet dat het karakter van de advocatuur niet wordt aangetast.

Onvermogende mensen kunnen wel gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand. Met het regeerakkoord wordt om financieel-technische redenen een bezuiniging van 50 mln. op de rechtsbijstand aangekondigd. Ook de fractie van het CDA zoekt naar een oplossing voor deze bezuiniging. Misschien is de suggestie van de advocaat Drion bruikbaar. Volgens Drion moet er een code komen die stimuleert dat commerciële advocatenkantoren hun verantwoordelijkheid nemen voor het publieke belang van een effectieve toegang tot het recht. Met name grote kantoren zouden tegen lagere tarieven dan te doen gebruikelijk rechtshulp kunnen verlenen en geld kunnen storten in een pro-Deofonds. De commerciële kantoren zouden niet verplicht moeten worden om bij te dragen aan het in stand houden van de gesubsidieerde bijstand, maar de Orde zou wel met zo’n code de maatschappelijke functie van de veel verdienende advocaten waar kunnen maken.

De heer Wolfsen (PvdA) is het met de minister eens dat de expertise van de advocaat niet alleen de eigen cliënt, maar het gehele rechtsbestel ten goede moet komen. Hij steunt dan ook het idee om de kernwaarden van de advocatuur in de wet vast te leggen. Op die manier kan namelijk het functioneren van de advocatuur beter getoetst worden.

De bijzondere positie van de advocaat in het rechtsbestel rechtvaardigt het toekennen van bijzondere privileges aan deze beroepsgroep, zoals het verschoningsrecht. Probleem is dat de rechter het beroep op het verschoningsrecht slechts marginaal mag toetsen. Dit leidt tot onduidelijkheid over het recht op bijvoorbeeld geheimhouding. Om aan deze onduidelijkheid een eind te maken, zou een speciale kamer ingesteld moeten worden, een verschoningskamer. Met een bepaling in de wet kan de positie van die kamer verankerd worden. Overigens zouden de bijzondere privileges niet voor alle typen advocaten hoeven te gelden. Als een advocaat bijvoorbeeld niet meer zijn functie uitoefent, maar slechts zijn titel voert, is het niet terecht hem op grond van die titel allerlei privileges toe te kennen.

De heer Wolfsen erkent dat de beroepsgroep bij monde van de Orde van advocaten ook uitspraken kan doen over het recht op bijvoorbeeld geheimhouding, maar daarbij gaat het om een uitspraak van de beroepsgroep zelf. Daarentegen zou met een verschoningskamer een rechter een onafhankelijke uitspraak kunnen doen.

De commissie-Van Wijmen en de reactie van de minister zijn iets te vrijblijvend over de vakbekwaamheid. Op termijn zou het verplicht moeten worden om aan te geven of een advocaat gespecialiseerd is opgeleid. Ook moet het wettelijk mogelijk worden om advocaten die onder de maat presteren, te schorsen. Verder valt te denken aan de oprichting van een centraal informatiepunt, zodat er een landelijk bureau is waar iedereen met zijn klachten terechtkan. Het instellen van een regelgevende raad keurt de fractie van de PvdA af. Een raad van advies zou een betere oplossing zijn. In het aanstellen van een ombudsman ziet de fractie van de PvdA evenmin een toegevoegde waarde.

De heer Wolfsen merkt voorts op dat werken met een vorm van no cure no pay een knelpunt in de rechtsbedeling zou kunnen wegnemen. Kleine ondernemers kunnen bijvoorbeeld geen gebruik maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand en advocaten zijn voor hen meestal te duur. De vorige minister van Justitie heeft de no cure no pay-verordening van de Orde van advocaten nietig verklaard en daarbij ten onrechte de Tweede Kamer niet geraadpleegd. Thans lijkt een experiment met de variant no win no fee een oplossing. Naast dit experiment zijn er nog andere mogelijkheden. Er kan voor het wegnemen van knelpunten een beroep worden gedaan op de beroepsgroep zelf. Verder kan concurrentie zorgen voor lagere tarieven. In civiele zaken zouden bijvoorbeeld vakbondsjuristen, bedrijfsjuristen, juristen bij verzekeringsmaatschappijen, rechtsbijstandjuristen en juristen bij consumentenorganisaties moeten kunnen procederen. De kwaliteit van de verdediging moet aan de hand van een toets gewaarborgd worden.

De PvdA-fractie vindt in het algemeen dat de grens waaronder bij civiele zaken geen advocaat hoeft te worden ingeschakeld, flink moet worden verhoogd, namelijk naar € 25 000, en dat het procederen bij de Hoge Raad niet voorbehouden moet blijven aan een bepaalde groep advocaten.

De heer Wolfsen meent voorts dat het slechte imago van de advocatuur het gevolg is van het optreden van een gering aantal advocaten. Vaak opereren strafadvocaten op de grens van wat behoorlijk is. Op dit punt heeft de Orde van advocaten een belangrijke taak. Wellicht moet de deken meer invloed krijgen bij het nemen van maatregelen tegen onbehoorlijk functionerende advocaten.

Wat de financiële praktijken betreft zou het toezicht verbeterd kunnen worden. Derdenrekeningen zijn vaak niet op orde. Wellicht is het een idee om voor de advocatuur een instantie in te stellen zoals het notariaat die kent: het BFT (Bureau Financieel Toezicht).

De heer De Wit (SP) refereert aan een opmerking in het rapport van de commissie-Van Wijmen waarmee wordt gezegd dat de integriteit een kernwaarde van de advocatuur is. Het wordt zelfs de bron van het beroepsethos van de advocaat genoemd. Met deze omschrijving is de fractie van de SP het van harte eens. Terecht neemt de minister zich dan ook voor om de kernwaarden van de advocatuur in de wet op te nemen. Die kernwaarden worden treffend aangeduid met: onafhankelijkheid, partijdigheid, integriteit, vertrouwelijkheid, deskundigheid en publieke verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling. Met verankering van deze kernwaarden in de wet, zal een betere handhaving van een deugdelijke praktijk mogelijk zijn. Dit zal het imago van de advocatuur, dat thans te lijden heeft onder de publiciteit van enkele processen, ten goede komen. De Orde van advocaten lijkt de eerste instantie te zijn die met die handhaving zal worden belast. Dit onderwerp zal nader besproken kunnen worden bij de discussie over het tuchtrecht.

De heer De Wit refereert vervolgens aan een artikel in de NRC waarin de deken van de landelijke Orde van advocaten erop wijst dat naast zeer goede advocaten er ook zeer slechte zijn. Om dat probleem op te lossen zou volgens de deken het procesmonopolie van advocaten moeten worden afgeschaft, zodat marktwerking mogelijk wordt. Dit idee berust op een misvatting. Immers, de Orde kan optreden tegen slecht functionerende advocaten. De stelling dat met marktwerking de slecht functionerende advocaten vanzelf verdwijnen, is niet bewezen. Sterker, met invoering van marktwerking en het scheppen van de mogelijkheid dat de rechtsbijstandverzekeraars een groter werkterrein krijgen, ontstaat het probleem van het toezicht. De Orde kan namelijk geen maatregelen nemen tegen rechtsbijstandjuristen. Daarvoor zou eerst weer een aparte regeling nodig zijn die ook rechtsbijstandjuristen aanmerkt als advocaten. Wat is de opvatting van de minister op dit punt? Wat vindt hij van de uitspraken in de media hierover?

De heer De Wit erkent dat met handhaving van het procesmonopolie er een probleem blijft voor een groep burgers, zoals de kleine ondernemers, die geen gebruik kunnen maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand, maar ook geen advocaat kunnen betalen. De SP vraagt al jaren aandacht hiervoor. De oplossing zou gezocht kunnen worden in een beter systeem van gesubsidieerde rechtshulp. Een mogelijke dekking zou wellicht met een volksverzekering gevonden kunnen worden.

De vorige minister van Justitie heeft de verordening van de Orde van advocaten, waarmee het systeem van no cure no pay mogelijk werd, nietig verklaard. Hierbij had hij de steun van de SP. Het effect van dit systeem is namelijk dat de advocaat aan cherry picking zal doen en zaken met risico’s niet zal aannemen. Ook voor letselschade is het niet nodig. Bij ongelukken zijn namelijk in een vroeg stadium de aansprakelijkheid en de omvang van de schade vast te stellen. Op grond van de vigerende wetgeving bestaat het systeem van no cure no pay niet en toch wordt ook bij letselschade het proces goed afgehandeld. Bovendien geven de advocaten zelf aan dat zij zonder dit systeem met de cliënt tot overeenstemming kunnen komen.

No win no fee is een afgezwakte vorm van no cure no pay. Echter, ook bij no win no fee is vanwege de hogere inkomsten de keuze van de zaak voor de advocaat te belangrijk. In essentie is dit systeem dus niet beter dan no cure no pay.

De heer De Wit merkt ten slotte op de bezuiniging in het regeerakkoord op de rechtsbijstand af te keuren. Deze bezuiniging zou, hoe ook uitgevoerd, altijd het onwenselijke gevolg hebben van beperking van de rechtshulp.

Mevrouw Azough (GroenLinks) waardeert het dat de minister in zijn brief spreekt over de kerntaak van de advocaat in de rechtsstaat en niet over diens functioneren voor de rechtsorde. Het begrip rechtsstaat is namelijk breder en doet het belang van de advocatuur beter tot uiting komen. Gelukkig functioneert het overgrote deel van de advocaten goed en wordt door hen op een terechte manier gebruik gemaakt van de verschillende privileges, zoals het verschoningsrecht. Toch blijkt in de praktijk dat het verschoningsrecht niet altijd wordt gerespecteerd. Steeds vaker komt het voor dat bijvoorbeeld door huiszoekingen, telefoontaps of ondervraging van medewerkers wordt getracht te achterhalen wat een advocaat zelf niet wil melden. Wat is de visie van de minister op dit punt?

Mevrouw Azough erkent dat advocaten zelf ook verantwoordelijk zijn voor een goede rechtsorde en niet valt te ontkennen dat zich laakbare incidenten hebben voorgedaan. De Wet MOT is bijvoorbeeld niet altijd nageleefd, maar er zijn op dat gebied maatregelen van de Orde van advocaten te verwachten. Wanneer zullen die ingevoerd worden?

Terecht is het idee van het kabinet dat vanwege de kernwaarden voor een goede verdediging, marktwerking bij procesvertegenwoordiging niet op haar plaats is. Het argument tegen het procesmonopolie is dat het risico van onnodig hoge tarieven zich voordoet. Echter, ook met het huidige systeem variëren de uurtarieven dusdanig dat niet altijd een dure advocaat geraadpleegd hoeft te worden. Wel moet er de waarborg zijn van een goede rechtstoegang. Sommige burgers kunnen geen gebruik maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand, maar ook geen advocaat betalen. No cure no pay kan daarvoor niet de oplossing zijn. Met een systeem van no cure no pay zou men ten onrechte experimenteren met de kernwaarden van de advocatuur. De afgezwakte vorm van no cure no pay is no win no fee. In essentie verschilt dat laatste niet van het eerste. Niet duidelijk is of het kabinet met het laatste iets wil en wat dat eventueel zou zijn. Ziet de minister wel verschillen tussen het een en het ander en, zo ja, welke zijn die dan? Het grote gevaar van no cure no pay is vooral het zogenaamde cherry picking, terwijl de toegang tot het recht niet verbetert. Beter is het de mogelijkheden voor gesubsidieerde rechtsbijstand te vergroten en in dat licht is het zeer te betreuren dat er voor 50 mln. op de rechtsbijstand zal worden bezuinigd. Alleen al het idee om met deze bezuiniging te komen geeft aan dat het kabinet niets wil doen aan verbetering van de rechtstoegang. Het parlement zal daarom zijn verantwoordelijkheid op dit punt moeten nemen.

De heer Teeven (VVD) vraagt zicht af of de taak van de commissie-Van Wijmen geheel is verricht. In mei 2006 is het rapport «Het imago van de advocaat» uitgebracht en daaruit blijkt dat het imago van de advocaat kan worden verbeterd. De respondenten die aan het onderzoek meewerkten, vonden over het algemeen advocaten deskundig, maar ook duur en niet altijd transparant en integer. Door twee derde van de respondenten werd getwijfeld aan de onafhankelijkheid van de advocaat. Daarmee staan de kernwaarden van de advocaat onder druk. Wat denkt het kabinet hieraan te doen? Welke maatregelen wil het nemen opdat de kernwaarden beter tot hun recht komen? Overweegt het de commissie-Van Wijmen een aanvullende opdracht te geven om haar daarmee de mogelijkheden van verbetering van het imago van de advocatuur te laten onderzoeken? Dat zou de beroepsgroep ten goede kunnen komen en de algemene uitgangspunten, die ook in het kabinetsstandpunt worden genoemd, beter tot uiting doen komen. Duidelijk zou moeten worden hoe het optreden van de advocaat kan worden verbeterd en waar de grenzen van zijn vrijheid liggen. Een dergelijke aanvullende opdracht aan de commissie-Van Wijmen zou passen bij een kabinet dat normen en waarden hoog in het vaandel heeft. Het aanvullende onderzoek zou ook kunnen zorgen voor een volwaardig bastion aan kwaliteit en deskundigheid van de advocatuur. Het voorkomt verder dat de beginselen van de advocatuur gebaseerd blijven op vage algemeenheden en de kernwaarden niet concreet ingevuld worden.

De heer Teeven sluit zich aan bij de opmerkingen van voorgaande sprekers over de bezuiniging op de rechtsbijstand. Hij vindt het treffend dat de oppositie een kabinet met een sociale signatuur moet wijzen op zijn verantwoordelijkheid. Juist een dergelijk kabinet zou niet moeten willen bezuinigen op de kosten voor de toegang tot het recht voor mensen aan de onderkant van de samenleving.

De fractie van de VVD acht het systeem van no cure no pay een goede mogelijkheid om de kwaliteit van de rechtsbedeling te verbeteren en om de rechtstoegang voor mensen die net niet gebruik kunnen maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand te verruimen. Met no cure no pay zal meer marktwerking ontstaan en zullen advocaten kunnen concurreren met dure verzekeraars van letselschade. Juist de stichting Slachtofferhulp meent dat het systeem van no cure no pay goed kan werken bij letselschade. Ten onrechte heeft ook het idee postgevat dat marktwerking altijd een bedreiging is voor de kwaliteit. Vergelijkingen met andere terreinen van het recht gaan niet op, omdat bijvoorbeeld het notariaat een ander gebied betreft dan dat van de advocatuur. Bovendien moet men in aanmerking nemen dat het bij no cure no pay om een experiment gaat. Wat het verhogen van de competentiegrens betreft, zal de fractie van de VVD zich constructief opstellen.

De heer Pechtold (D66) meent dat het slechte imago van de advocatuur het gevolg is van het optreden van een zeer gering aantal advocaten. De overgrote meerderheid functioneert namelijk goed. Daarom is niet duidelijk waar de wens vandaan komt om de kernwaarden die een advocaat zou moeten huldigen, in de wet vast te leggen. Die kernwaarden hebben altijd gegolden, maar nooit was er de noodzaak om die in de wet op te nemen. Welke ontwikkelingen rechtvaardigen een opname nu wel?

De heer Pechtold is voor een experiment met het systeem van no win no fee. Een dergelijk systeem kan lacunes in het rechtssysteem opvullen en de positie van het slachtoffer versterken. Hij vraagt zich wel af wanneer de minister bereid is een volgende stap te zetten en in welke mate een verbod op no cure no pay het systeem van no win no fee mogelijk zal maken. Is bekend hoe de NMa over een verbod op no cure no pay denkt?

Terecht wil het kabinet het verschoningsrecht handhaven, maar het beschouwt dat wel als een privilege. Daarbij gaat het voorbij aan het feit dat een dergelijk recht in de praktijk nodig is. Het verschoningsrecht is dus geen privilege, maar een recht dat bij het beroep hoort. Om de mogelijke uitwassen van het gebruik van het recht tegen te gaan, is een prominenter optreden van de deken van de Nederlandse Orde van advocaten nodig. Dat zou ook passen bij het handhaven van de maatschappelijke orde waarover de commissie-Van Wijmen spreekt.

De heer Pechtold keert zich eveneens tegen de bezuiniging van 50 mln. op de rechtsbijstand. Hij vraagt de minister helder aan te geven dat de bezuiniging door de minister van Financiën elders gezocht moet worden en hij roept alle coalitiefracties op om deze bezuiniging ongedaan te maken.

Antwoord van de minister

De minister is blij met de positieve reacties op het standpunt van het kabinet op het rapport van de commissie-Van Wijmen. Met name is hij het eens met de leden die hebben benadrukt dat de advocatuur de plicht heeft om zorg te dragen voor het goed functioneren van de rechtsstaat en van de beroepsgroep. De Orde kan, indien nodig, tuchtrechtelijk optreden. Met het oog daarop is het van belang de kernwaarden van de advocatuur in de wet op te nemen, zodat tuchtrechtelijke toetsing mogelijk is.

Het vastleggen van de kernwaarden in de wet is niet strijdig met het voornemen om een experiment met resultaatsgerichte beloningsvormen te doen. De advocaat moet immers op grond van de kernwaarden het algemeen belang voor ogen houden en niet het persoonlijke gewin. Bovendien wil het kabinet niet een ver doorgevoerd systeem van no cure no pay en vooralsnog slechts een experiment met resultaatsgerichte beloning mogelijk maken. Daarbij zal de variant no win no fee de voorkeur hebben.

Het experiment is ook van belang om na te gaan of aantoonbare leemten in de rechtshulp weggenomen kunnen worden. Wellicht kan het experiment aantonen dat deze vorm van beloning de toegankelijkheid tot het recht verbetert. Het mag zeker niet leiden tot cherry picking. Voorwaarde blijft verder dat de onafhankelijkheid van de advocaat niet wordt aangetast. Na overleg met de Orde van advocaten zal de Kamer bericht ontvangen over de mogelijke inrichting van het experiment. Het hoeft niet de rechtsgang bij letselschade te betreffen, omdat daarvoor de commissie-Barendrecht reeds een gedragscode heeft opgesteld.

De bezuiniging van 50 mln. op de rechtsbijstand is neergelegd in het coalitieakkoord. Daarover bestaat dus brede overeenstemming. Het is dan niet mogelijk om zonder deugdelijke alternatieven van die bezuiniging af te wijken.

De minister is het eens met de meerderheid van de leden van de commissie dat het met het oog op de kwaliteit van de rechtsbijstand van belang is om de verplichte procesvertegenwoordiging bij zwaardere en meer complexe zaken te handhaven vanwege de drempel die dit opwerpt tegen lichtvaardig procederen. De commissie-Deetman heeft geadviseerd om de competentiegrens bij het civiele recht te verhogen van € 5000 naar € 25 000. Het kabinet zal over dit rapport nog een reactie uitbrengen.

Er is een heldere jurisprudentie over de rolverdeling tussen de verschoningsgerechtigde en de rechter. Daarom is het instellen van een verschoningskamer niet nodig. Een regelgevende raad acht het kabinet evenmin nodig. Die zou de basisstructuur en de eigen verantwoordelijkheid van de advocatuur aantasten. Daarentegen is het idee van een adviesraad wel nuttig. Ook op het punt van de gewenste specialisatie van advocaten, vindt het kabinet regelgeving te ver gaan. Specialisatie zou wel een onderwerp kunnen zijn bij bewaking van de kwaliteit van de advocatuur door de Orde. Over het tuchtrecht heeft de commissie-Huls een rapport uitgebracht en het kabinet zal dat nog van zijn standpunt voorzien.

De minister meent dat de code voor publieke verantwoordelijkheid voor de rechtshulpverlening, de code die door de advocaat Drion is voorgesteld, aan de orde kan komen in het overleg met de Orde. Daarbij zou ook gesproken kunnen worden over de tariefstelling.

De Orde van advocaten en de leden van de Hoge Raad voeren overleg over verbetering van de cassatieadvocatuur. Binnen een jaar is het resultaat van dat overleg te verwachten.

De minister is verheugd dat de Orde nagaat in welke mate advocaten zich houden aan de bepalingen van de Wet MOT en de WID (Wet identificatie dienstverlening). De Orde doet een steekproef onder 250 advocaten verdeeld over 150 kantoren. Deze controle aan de hand van een audit kan leiden tot voorstellen voor verbetering van de handhaving. In 2006 zijn er 14 164 meldingen door advocaten gedaan en zijn er bij 248 advocaten controles geweest.

De Orde is zich bewust van het feit dat het imago van de advocatuur heeft te lijden onder het functioneren van een gering aantal advocaten. Zij werkt aan herformulering van de vakbekwaamheidseisen. Dit onderwerp zal eveneens aan de orde komen in het overleg met de Orde. Een extern bureau heeft voor de Orde onderzocht hoe de burgers over advocaten denken. Het rapport van dit onderzoek is niet naar de Kamer gestuurd, maar het is wel beschikbaar bij de Orde.

Nadere gedachtewisseling

De heer Pechtold (D66) vraagt opnieuw welke ontwikkelingen hebben geleid tot het voornemen om de kernwaarden van de advocatuur op te nemen in de wet. Waarom spreekt de minister nog steeds van privileges van de advocaat? De mogelijkheden waarvan de advocaat op grond van de wet gebruik maakt, zijn geen privileges, maar rechten die passen bij een rechtsstaat. Wat is de opvatting van de minister hierover?

Wat is het voornemen van de minister op het punt van de aangekondigde bezuiniging op de rechtsbijstand? Wil hij met steun van de Kamer die bezuiniging elders in zijn portefeuille opnemen? Of blijft hij vasthouden aan korting op de post voor de rechtsbijstand?

De heer Teeven (VVD) herhaalt zijn vraag wat het kabinet denkt te doen om de kernwaarden van de advocatuur beter tot hun recht te laten komen. Overweegt het de commissie-Van Wijmen een aanvullende opdracht te geven om haar daarmee de mogelijkheden van verbetering van het imago van de advocatuur te laten onderzoeken? Op welke manier denkt het kabinet eigenlijk voor alle experimenten dekking te vinden, gelet ook op de bezuiniging van 50 mln. op de rechtsbijstand?

Mevrouw Azough (GroenLinks) zegt nog niet goed voor ogen te hebben wat de variant no win no fee precies zal inhouden. Zij blijft kritisch en wacht de nadere uiteenzetting van het kabinet af. Is de minister ook van mening dat de bezuiniging op de rechtsbijstand in geen geval mag leiden tot een lager niveau van rechtsbescherming?

De heer De Wit (SP) zegt dat het idee dat met resultaatsgerichte beloning een bepaalde groep burgers, zoals de kleine ondernemers, geholpen is, op een misverstand berust. Een ondernemer die in de bijstand terecht is gekomen en wil procederen, zal juist gesubsidieerde rechtsbijstand nodig hebben vanwege de lage uitkering.

De heer Wolfsen (PvdA) is verheugd dat de minister iets wil doen voor de groep burgers waarvoor de toegang tot het recht niet gemakkelijk is. Hij herhaalt zijn suggestie om de schorsingsmogelijkheid van advocaten te verbreden met een wettelijke regeling.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) benadrukt dat het experiment met no win no fee aan de hand van een aantal voorwaarden moet worden uitgevoerd en dat op geen enkele wijze afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de advocatuur dat met de kernwaarden is aangegeven.

De minister antwoordt dat de bezuiniging niet bij een begroting van een ander departement kan worden ondergebracht. Mocht de Kamer de bezuiniging ongedaan willen maken, dan dient zij daarvoor dekking aan te geven. Die zal dan binnen de begroting van Justitie gevonden moeten worden, hetgeen moeilijk is omdat de Kamer überhaupt geen bezuiniging van 50 mln. op Justitie wil. Op Prinsjesdag wordt duidelijk hoe de justitiebegroting is ingericht. Het kabinet zal er wel naar streven dat de bezuiniging niet leidt tot aantasting van de kernwaarden van de advocatuur.

De minister merkt voorts op dat het opnemen van de kernwaarden in de wet past bij de ontwikkelingen. De commissie-Van Wijmen, de Orde, de vaste commissie van de Kamer en het kabinet zijn van mening dat de kernwaarden beter verankerd dienen te worden. Door ze op te nemen in de wet kunnen advocaten ook beter in tuchtrechtelijke zin op de naleving ervan worden aangesproken. Voor het opnemen in de wet meent het kabinet geen nader advies van de commissie-Van Wijmen nodig te hebben.

Het woord privilege kan men op verschillende manieren opvatten, maar in de traditionele, juridische betekenis van het woord duiden zij juist op verantwoordelijkheid en niet op voorrechten. Op grond van artikel 60b van de Advocatenwet is het mogelijk een advocaat die bijvoorbeeld zijn praktijk onbehoorlijk uitoefent, tijdelijk te schorsen. Het is dan ook niet nodig met aparte regelgeving op dit punt vooruit te lopen op de komende discussie over het tuchtrecht.

De minister zegt dat helemaal nog niet vaststaat hoe het systeem no win no fee zal worden uitgewerkt. Aan de hand van het experiment moet dat eventueel precies vorm worden gegeven. Bovendien is het criterium dat invoering van het systeem geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de rechtsbescherming. De uitwerking van het experiment met no win no fee zal enkele maanden vergen. In de tweede helft van 2007 zal de kamer nader geïnformeerd worden.

De minister acht het niet nodig om voor de behandeling van letselschade regels op te stellen. De commissie-Barendrecht heeft daarvoor een gedragscode opgesteld en het is beter de werking in de praktijk daarvan af te wachten. Wel verdient de groep die qua inkomen net niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand extra aandacht.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven